ECLI:NL:GHSHE:2023:568

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
200.312.884_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank inzake echtscheiding en nevenvoorzieningen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot echtscheiding dat door de man was ingediend. De man was niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot echtscheiding door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in een beschikking van 5 april 2022. De man had in hoger beroep verzocht om vernietiging van deze beschikking en om toewijzing van zijn verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.

Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw op 29 november 2002 in de Dominicaanse Republiek met elkaar zijn gehuwd. De man had in eerste aanleg niet de vereiste stukken overgelegd om zijn verzoek tot echtscheiding te onderbouwen, ondanks dat hij daartoe de kans had gekregen. Het hof oordeelde dat de man niet voldoende had aangetoond dat het huwelijk bestond en dat hij niet had voldaan aan de eisen die artikel 815 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering stelt.

De man had ook aangevoerd dat er geen mondelinge behandeling had plaatsgevonden bij de rechtbank, maar het hof oordeelde dat dit gebrek was hersteld omdat de man in hoger beroep had kunnen worden gehoord, maar zelf had afgezien van een mondelinge behandeling. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikkingen van de rechtbank en wees het verzoek van de man af, waarbij hij ook de proceskosten in hoger beroep zelf diende te dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 februari 2023
Zaaknummer: 200.312.884/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/291782 / FA RK 21-1720
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.G.P. Voragen,
tegen
[de vrouw],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw.
In het kort:
Deze zaak gaat over het door de man ingediende eenzijdig verzoek tot echtscheiding met nevenvoorziening.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 5 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 5 juli 2022, heeft de man verzocht de tussenbeschikking van 7 februari 2022 en de eindbeschikking van 5 april 2022 te vernietigen en de verzoeken van de man alsnog toe te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling stond gepland voor 12 januari 2023. Op 9 januari 2023 heeft de advocaat van de man daarvoor gemotiveerd uitstel verzocht en daarbij aangegeven dat de zaak desnoods schriftelijk kan worden afgedaan, ook omdat de vrouw toch niet op de mondelinge behandeling zal verschijnen.
Het hof concludeert uit het voorgaande dat de man afziet van een mondelinge behandeling.
Het hof heeft de zaak vervolgens op de stukken afgedaan. Er heeft derhalve geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2.3.1.
Gelet op de onbekende woon- en verblijfplaats van de vrouw is zij in het openbaar opgeroepen in de Staatscourant. Het hof heeft geen reactie van de vrouw vernomen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier van de advocaat van de man d.d. 8 september 2022 (procesdossier eerste aanleg).

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De man stelt dat hij en de vrouw op 29 november 2002 in [plaats], Dominicaanse Republiek, met elkaar zijn gehuwd.
3.2.
Op 6 mei 2021 is een verzoekschrift van de man bij de rechtbank ingekomen.
3.3.
Bij tussenbeschikking van 7 februari 2022 heeft de rechtbank de man in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken de vereiste stukken alsnog over te leggen, van een toelichting te voorzien en duidelijkheid te geven over hetgeen in de overwegingen 3.1. tot en met 3.4. van de tussenbeschikking is overwogen en in afwachting daarvan iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4.
Bij de bestreden beschikking van 5 april 2022 heeft de rechtbank de man nietontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot echtscheiding en in de door hem verzochte nevenvoorziening, en bepaald dat de man de door hem gemaakte proceskosten zelf dient te dragen.
3.5.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Het standpunt
3.6.
De man voert in het beroepschrift - samengevat ‑ het volgende aan. Er is feitelijk geen sprake meer van een huwelijk tussen de man en de vrouw. De vrouw verblijft vermoedelijk niet meer in Nederland en het lukt de man ook niet contact met de vrouw te krijgen. Zij reageert niet en evenmin komt er een reactie van een advocaat. Er bestaat geen twijfel over het gegeven dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en derhalve is de echtscheiding ten onrechte niet uitgesproken. De man ondervindt problemen met de gemeente. Omdat hij officieel nog gehuwd is, wil de gemeente zijn uitkering intrekken. Aangezien de vrouw buiten beeld is en er geen sprake van is dat zij de man kan onderhouden, is dat niet reëel.
De man is het niet eens met de niet-ontvankelijk verklaring door de rechtbank. Er heeft geen mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsgevonden terwijl de man hier wel om heeft verzocht. Bovendien heeft de rechtbank aangegeven dat de man niet-ontvankelijk verklaard zou kunnen worden hetgeen impliceert dat het geen verplichting was om dit te doen.
De man stelt dat hij, in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank heeft overwogen, de originele huwelijksakte (en vertaling daarvan) heeft overgelegd. Ondanks dat de vrouw niet is verschenen had de echtscheiding uitgesproken kunnen worden.
Tenslotte komt de man op tegen de overweging van de rechtbank dat de man geen inspanningen heeft verricht om de huidige verblijfplaats van de vrouw te achterhalen. Dit is wel degelijk gebeurd en de vrouw is op de juiste manier opgeroepen. De vorderingen van de man hadden bij verstek toegewezen moeten worden.
3.7.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Artikel 815 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vermeldt welke stukken er moeten worden overgelegd bij de indiening van het verzoek tot echtscheiding. Dit hangt nauw samen met het scheidingsverzoek; met deze stukken wordt het bestaan van het door de man gestelde huwelijk aangetoond.
3.8.2.
Ondanks dat de man na de tussenbeschikking van de rechtbank nog eens de kans heeft gekregen de originele huwelijksakte met een vertaling door een beëdigd vertaler over te leggen of een door de autoriteiten van de Dominicaanse Republiek gewaarmerkt afschrift dan wel uittreksel van de huwelijksakte met een beëdigde vertaling over te leggen, heeft hij dat nagelaten. De man heeft als productie 1 in eerste aanleg weliswaar een document overgelegd maar het hof is er net als de rechtbank niet van overtuigd dat dit een dergelijk origineel of gewaarmerkt afschrift is; er is alleen een vertaling.
3.8.3.
Ook in hoger beroep heeft de man nagelaten een nader document over te leggen. De man volstaat met de opmerking dat hij het wél ingediend heeft, maar laat na om een kopie te laten zien, of uit te leggen langs welke weg hij de huwelijksakte of het uittreksel of het gewaarmerkte afschrift had verkregen. Het ontbreekt ook aan ieder ander bewijsstuk waaruit het bestaan van een huwelijk dat in Nederland voor erkenning in aanmerking komt, zou kunnen worden afgeleid.
Evenmin heeft de man zijn inspanningen om de verblijfplaats van de vrouw te achterhalen beschreven of voldoende aannemelijk gemaakt. De man heeft dan ook op geen enkele wijze hersteld hetgeen door hem in eerste aanleg is nagelaten.
3.8.4.
Een van de grieven van de man ziet op het feit dat er bij de rechtbank geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. In het hoger beroep is de man evenwel in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden op het verzoek, zodat een eventueel gebrek in eerste aanleg daarmee is hersteld. De man heeft vervolgens zelf afgezien van een mondelinge behandeling.
3.8.5.
De grieven van de man falen.
3.8.6.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden tussenbeschikking van 7 februari 2022 en de bestreden beschikking van 5 april 2022, waarvan beroep, bekrachtigen en het verzoek van de man om de echtscheiding uit te spreken en vast te stellen dat de verdeling van de tussen partijen bestaan hebbende gemeenschap van goederen al reeds heeft plaatsgevonden, afwijzen.
3.8.7.
Het hof zal beslissen dat de man de door hem gemaakte proceskosten in hoger beroep zelf dient te dragen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 7 februari 2022 en van 5 april 2022;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, C.D.M. Lamers en E.M.C. Dumoulin en is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.