ECLI:NL:GHSHE:2023:629

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
200.314.337_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderalimentatie na wijziging van omstandigheden in echtscheidingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie tussen een vrouw en een man, die in België woont. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had de man aangeklaagd om de eerdere beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 en 27 mei 2022 te vernietigen, waarin de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind, [minderjarige 1], was vastgesteld op € 516,63 per maand. De vrouw stelde dat er geen relevante wijziging van omstandigheden was die een herberekening van de kinderalimentatie rechtvaardigde, terwijl de man betoogde dat zijn financiële situatie was veranderd door een wisseling van werkgever en gezondheidsproblemen. Het hof heeft vastgesteld dat de man, ondanks zijn lagere inkomen, voldoende draagkracht heeft om bij te dragen aan de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1]. Het hof heeft de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2022 vastgesteld op € 541,- per maand en met ingang van 1 januari 2023 op € 559,- per maand. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van de draagkracht van beide ouders en de noodzaak om wijzigingen in de financiële situatie van de ouders te evalueren in het kader van kinderalimentatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Familie en Jeugdrecht
zaaknummer : 200.314.337/01
zaaknummer rechtbank : C/02/393273 FA RK 21-6187
beschikking van de meervoudige kamer van 23 februari 2023
inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.A.W. van Oudheusden te Oosterhout,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] (België),
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.J.E.M. Edelmann te Breda.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 3 mei 2022 en de herstelbeschikking van 27 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 3 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikkingen.
2.2.
De man heeft op 27 september 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het procesdossier uit eerste aanleg, ingekomen bij het hof op 4 augustus 2022;
- het V8-formulier van 12 augustus 2022, met bijlage, van de advocaat van de vrouw, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 24 augustus 2022, van de advocaat van de vrouw, met bijlage, ingekomen bij het hof op 25 augustus 2022.
2.4.
De minderjarige is in de gelegenheid gesteld schriftelijk haar mening met betrekking tot het verzoek kenbaar te maken, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 19 januari 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
3. De feiten
3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Uit het bij beschikking van 4 juni 2012 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vrouw en de man is geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2006 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] ).
3.3.
De ouders oefenen samen het gezag uit over [minderjarige 1] . [minderjarige 1] woont bij de vrouw.
3.4.
De man is samen met mevrouw [betrokkene] ook ouder van: [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] (België).
3.5.
De man heeft de Belgische nationaliteit en de vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit.
3.6.
Aan de echtscheidingsbeschikking van 4 juni 2012 is door de rechtbank Rotterdam het tussen ouders op 1 april 2012 gesloten ouderschapsplan gehecht. De ouders zijn overeengekomen dat de behoefte van [minderjarige 1] € 750,- per maand bedraagt en dat de man een bedrag van € 595,- aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van haar verzorging en opvoeding.
3.7.
In artikel 7.2 van het ouderschapsplan is verder overeengekomen dat ”een mogelijke wijziging in de inkomenssituatie van de ouders recht geeft op herziening van de kinderalimentatie. Bij wijziging van het inkomen uit vrije wil kan de alimentatie alleen in onderling overleg en met goedkeuring van de andere ouder worden bijgesteld.”.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 3 mei 2022, later hersteld bij 27 mei 2022, bepaald dat de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] met ingang van 1 januari 2022 wordt vastgesteld op € 516,63 per maand.
4.2.
De vrouw verzoekt in hoger beroep de beschikkingen van 3 en 27 mei 2022 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans zijn verzoeken af te wijzen als zijnde ongegrond of onbewezen, kosten rechtens.
4.2.1.
De grieven van de vrouw zien op de wijziging van omstandigheden, de draagkracht van de man en de draagkracht van de vrouw.
4.3.
De man heeft in zijn verweerschrift verzocht de beschikkingen van 3 en 27 mei 2022 te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Ook het Nederlands recht is van toepassing.
Wijziging van omstandigheden
5.1.
De vrouw voert – samengevat – het volgende aan. De vrouw betwist dat er zich een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, laat staan dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die moet leiden tot een herberekening van de kinderalimentatie, omdat de man genoeg draagkracht heeft om de eerder vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. De man is vrijwillig en uit eigen beweging van werkgever gewisseld, van een 5- naar een 2-ploegendienst, waardoor hij minder inkomen genereert. Dat inkomensverlies blijft gelet op hetgeen partijen in het ouderschapsplan zijn overeengekomen buiten beschouwing, is daarnaast verwijtbaar en is voor herstel vatbaar. De bestreden beschikking moet vernietigd worden, zodat de afspraken die de ouders destijds in het ouderschapsplan hebben opgenomen ten aanzien van de kinderalimentatie herleven.
5.2.
De man voert – samengevat – het volgende aan. De man stelt dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die aanleiding geeft om de kinderalimentatie opnieuw te berekenen. De overeengekomen bijdrage voldoet immers niet meer aan de wettelijke maatstaven. De man is van werkgever gewisseld, omdat hij vermoedde dat er zich een ontslagronde voor zou gaan doen waar hij onderdeel van uit kon maken. Er was daarom geen sprake van een situatie waarin hij uit vrije wil van werkgever is gewisseld. De man voelde zich hier namelijk toe genoodzaakt, mede uit verantwoordelijkheid naar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De man is bovendien op dit moment vanwege zijn gezondheid niet meer in staat zijn om in een
5-ploegendienst te werken.
5.3.
Het hof overweegt als volgt.
5.3.1.
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.3.2.
Uit de stukken is gebleken dat de man met ingang van 4 mei 2020 is gaan werken bij [N.V.] N.V. in een 2-ploegendienst. In de periode daarvoor was de man werkzaam bij [bedrijf] en werkte hij in een 5-ploegendienst. De man heeft verklaard dat hij zich genoodzaakt heeft gevoeld uit te zien naar een nieuwe dienstbetrekking, omdat het voor hem onzeker was of hij bij [bedrijf] in dienst kon blijven, aangezien [bedrijf] op dat moment financieel in zwaar weer verkeerde en er mogelijk een (nieuwe) ontslagronde aan zou komen. De man heeft bovendien verklaard zich verantwoordelijk te hebben gevoeld richting zijn kinderen om financieel bij te kunnen blijven dragen in de kosten van hun verzorging en opvoeding. Hoewel achteraf niet met zekerheid is te zeggen of de man inderdaad zijn baan bij [bedrijf] zou hebben verloren, is het invoelbaar – mede gelet op de door het bedrijf ingezette ‘stempeldagen’ (vrijstelling van werk) en de onzekerheden ten gevolge van de corona-pandemie in die tijd – dat de man heeft uitgezien naar een andere dienstbetrekking. Het hof betrekt ook bij de beoordeling dat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft verklaard dat zij de gedachtegang van de man hierin goed kan volgen. De wisseling van werkgever is, gelet op het voorgaande, voor de man dan ook geen situatie geweest waarin hij uit vrije wil van baan is veranderd, als bedoeld in het ouderschapsplan, zoals de vrouw betoogt. Dit alles maakt dat er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden.
Ingangsdatum
5.4.
De door rechtbank vastgestelde ingangsdatum van 1 januari 2022 is tussen de ouders niet in geschil, zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt.
Behoefte
5.5.
De behoefte van [minderjarige 1] is niet in geschil en is door de ouders in het ouderschapsplan in 2012 vastgesteld op € 750,- per maand. Na indexering bedraagt de behoefte van [minderjarige 1] in 2022
€ 894,- per maand en in 2023 is dat € 924,- per maand.
Draagkracht man
5.6.
De vrouw voert - samengevat - het volgende aan. Mocht het hof toekomen aan een herberekening van de draagkracht van de man dan is er volgens de vrouw ruim voldoende
draagkracht aan de kant van de man om te voldoen aan de aanvankelijk vastgestelde onderhoudsbijdrage van (na indexering per 1 januari 2022) € 708,- per maand. Volgens de vrouw is de hoogte van het inkomen van de man herstelbaar. De man kan volgens de vrouw opnieuw in 5 ploegen werken. Er moet voorts rekening gehouden worden met het feit dat de alimentatie in België voor 80% aftrekbaar is en dat dit de man in België meer fiscaal voordeel oplevert dan in Nederland. De vrouw betwist dat de man maandelijks een alimentatieverplichting heeft ten aanzien van [minderjarige 2] .
5.7.
De man voert - samengevat - het volgende aan. De man stelt dat zijn draagkracht het eigenlijk niet toe laat om te kunnen voldoen aan de alimentatieverplichting die de rechtbank aan de man heeft opgelegd, maar de man heeft evenwel besloten zich er bij neer te leggen en is bereid dat bedrag te blijven betalen.
Volgens de man dient er gerekend te worden met de onderhoudsverplichting van € 150,- per maand die de man voldoet aan de moeder van [minderjarige 2] . De man betwist voorts dat hij in België fiscaal voordeel geniet zoals door de vrouw is betoogd. Volgens de man is hier in de belastingaangifte die de man heeft gedaan al rekening mee gehouden.
5.8.
Het hof overweegt als volgt.
5.8.1.
De vrouw heeft de stellingen van de man dat hij in de afgelopen periode een hartaanval heeft gehad, vijf bypasses en twee stents, niet betwist. Gelet op deze medische achtergrond kan volgens het hof van de man op dit moment niet meer worden gevergd dat hij weer in een 5-ploegendienst zou moeten gaan werken. Nu de vrouw voorts niet heeft gesteld dat de man uit dient te zien naar andere werkzaamheden van waaruit de man een inkomen kan genereren gelijk aan de hoogte van zijn oude (hogere) inkomen, zal het hof mede in het licht van hetgeen het hof heeft overwogen in overweging 5.3.2. ten aanzien van de invoelbaarheid van het wisselen van werkgever, uitgaan van het feitelijke inkomen dat de man heeft genoten met ingang van 1 januari 2022.
Mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de man zal het hof de enkele stelling van de vrouw dat de alimentatie in België voor 80% aftrekbaar is voor de man niet volgen. Wat hier ook van zij, voor het hof is onvoldoende inzichtelijk wat dat in dit concrete geval zou betekenen in het kader van de berekening van de draagkracht van de man. Het hof zal voorts rekenen met een onderhoudsbijdrage van € 157,- (na indexering in 2022) per maand die de man voldoet ten behoeve van [minderjarige 2] , nu de man voldoende heeft aangetoond dat hij deze bijdrage maandelijks voldoet.
Dit betekent dat het hof uitgaat van hetzelfde inkomen als waar de rechtbank mee gerekend heeft, zijnde € 39.369,- netto per jaar in 2022, inclusief vakantietoeslag. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting voor werkenden leidt dit tot een netto besteedbaar inkomen van € 3.281,- en een draagkracht voor kinderalimentatie van € 737,-.
Draagkracht vrouw
5.9.
De vrouw voert - samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft de draagkracht van de vrouw onjuist en op een te hoog bedrag becijferd. De vrouw heeft een inkomen van
€ 2.503,46 bruto per maand, waarbij rekening gehouden moet worden met een pensioenpremie van € 280,06 en een pensioenpremie van € 2,62 per maand. Rekening houdend met het door haar te ontvangen kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop, heeft de vrouw een NBI van € 2.422,- per maand en dit leidt tot een draagkracht van € 473,- per maand.
5.10.
De man is van mening dat de rechtbank de draagkracht van de vrouw correct heeft berekend.
5.11.
Het hof overweegt als volgt.
5.11.1.
Het hof gaat uit van de salarisspecificaties die de vrouw heeft overgelegd, waaruit blijkt dat zij een inkomen heeft van € 2.503,46 bruto per maand. Verder wordt rekening gehouden met 8% vakantietoeslag en de pensioenpremies ter hoogte van € 280,06 en € 2,62. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting voor werkenden en het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop waar de vrouw recht op heeft gehad in 2022, leidt dit tot een NBI van € 2.439,- per maand en een draagkracht voor kinderalimentatie van € 481,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
5.11.2.
De behoefte van [minderjarige 1] is in 2022 € 894,-. De gezamenlijke draagkracht van de ouders is: draagkracht man € 737,- en draagkracht vrouw € 481,- = € 1.218,-. Dit betekent dat de ouders gezamenlijk over voldoende draagkracht beschikken om in de behoefte van [minderjarige 1] te voldoen. Het hof zal een draagkrachtvergelijking maken. De verdeling van de kosten van [minderjarige 1] over de man en de vrouw wordt berekend door ieders draagkracht ten behoeve van [minderjarige 1] te delen door de totale draagkracht, vermenigvuldigd met de behoefte. Dit leidt tot de volgende formule:
Draagkracht / totale draagkracht x behoefte = aandeel
Aandeel man: € 737 / € 1.218 x € 894 = € 540,95
Aandeel vrouw:€ 481 / € 1.218 x € 894 = € 353,05
5.11.3.
Niet in geschil is dat er geen contact is tussen de man en [minderjarige 1] en dat er daarom niet met enige zorgkorting gerekend hoeft te worden. Dit betekent dat het aandeel van de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2022 kan worden vastgesteld op
€ 540,95. Met ingang van 1 januari 2023 zal dit bedrag na indexering worden vastgesteld op
€ 559,39.

6.De slotsom

in het hoger beroep
6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikkingen, voor zover aan zijn oordeel onderworpen vernietigen en beslissen als volgt.
6.2.
Het hof zal de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] met ingang van 1 januari 2022 vaststellen op (afgerond) € 541,- per maand. Met ingang van 1 januari 2023 dient de man te voldoen € 559,-.
6.3.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van de procedure en het feit dat de ouders met elkaar getrouwd zijn geweest.
Het hof heeft berekeningen van de draagkracht van de man en de vrouw gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 3 en 27 mei 2022, en in opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam, van 4 juni 2012, met daaraan gehecht het tussen de ouders gesloten ouderschapsplan, doch uitsluitend voor zover dit ziet op de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] ;
en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • met ingang van 1 januari 2022: € 541,- per maand;
  • met ingang van 1 januari 2023: € 559,- per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep/beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J.C. van Leeuwen, C.D.M. Lamers en
A.M. Bossink, bijgestaan door de griffier, en is op 23 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.