ECLI:NL:GHSHE:2023:705

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
200.320.255_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de vader over minderjarige in het kader van de kinderbescherming

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 oktober 2022, waarin het gezag van de ouders over hun minderjarige kind is beëindigd. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt de rechtbank om de beschikking te vernietigen en het verzoek tot beëindiging van zijn gezag af te wijzen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de bestreden beschikking ondersteund en verzocht deze te bekrachtigen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 31 januari 2023, waarbij de vader, de moeder, vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De pleegouders waren niet verschenen. De vader heeft in zijn verweer aangevoerd dat hij aanzienlijke stappen heeft gezet in zijn ontwikkeling en dat hij in staat is om voor zijn kind te zorgen. Hij heeft hulp aanvaard en zijn situatie verbeterd, maar de Raad en de GI hebben betoogd dat de vader nog steeds niet in staat is om de zorg voor zijn kind op zich te nemen.

Het hof heeft de feiten en standpunten van beide partijen overwogen en is tot de conclusie gekomen dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd en dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De vader blijft echter een belangrijke rol spelen in het leven van de minderjarige, en de GI en pleegouders zijn verantwoordelijk voor het bevorderen van de band tussen hen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 2 maart 2023
Zaaknummer : 200.320.255/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/383231 / FA RK 22-2692
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Putmans-de Kok,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [de moeder], wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de moeder;
  • de coöperatie
  • [de pleegvader] en [de pleegmoeder], beiden wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de pleegvader respectievelijk de pleegmoeder, tezamen de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 6 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, waarbij het gezag van de ouders over [minderjarige] is beëindigd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 december 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de beslissing over het gezag en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader over [minderjarige] alsnog wordt afgewezen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 11 januari 2023, heeft de raad verzocht het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Putmans-de Kok;
  • de moeder;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
2.3.1.De pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 15 september 2022;
  • de brief van de raad d.d. 18 januari 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is de minderjarige [minderjarige] geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 12 april 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 12 oktober 2022. [minderjarige] is op grond van een bij beschikking van
4 februari 2020 verleende machtiging op 23 maart 2020 uit huis geplaatst en zij verblijft sindsdien in het huidig, perspectiefbiedend, pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in deze procedure van belang, het gezag van beide ouders beëindigd.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover de rechtbank zijn gezag over [minderjarige] heeft beëindigd en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten in hoger beroep
3.5.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de vooruitgang die ouders hebben laten zien onvoldoende is om te kunnen concluderen dat de ouders de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer op zich kunnen nemen. De vader heeft hulp aanvaard en hij heeft veel stappen gezet. De woning van de vader is schoon en opgeruimd. De vader doorloopt een traject bij [instantie 1] en hij krijgt ondersteuning in het huishouden. De basisveiligheid voor [minderjarige] is aanwezig. Er wordt steeds weer teruggevallen op oude informatie en de vader krijgt de indruk dat hij het in de ogen van de GI nooit goed zal doen. Het kan de vader niet worden tegengeworpen dat hij voor zijn dochter blijft vechten. Verder handelt de vader wel degelijk in het belang van [minderjarige] . Hij stelt haar belang juist voorop en hij respecteert de pleegouders. Ten onrechte is voorts overwogen dat de vader beperkte pedagogische vaardigheden heeft. De vader heeft een vrijere manier van opvoeden, maar dat maakt niet dat hij onvoldoende vaardigheden heeft. Er loopt in dit kader nog voornoemd onderzoek bij [instantie 1]. Het onderzoek kan op dit moment niet worden afgerond, omdat hiervoor de medewerking van de moeder van de vader nodig is en zij die medewerking weigert te verlenen. Dit kan de vader niet worden tegengeworpen. Het kan de vader evenmin worden tegengeworpen dat het lang heeft geduurd voordat duidelijk was aan welke doelen hij moest werken. De vader erkent dat hij in het verleden moeite heeft gehad met het structureren en plannen van zaken, maar dit is niet meer aan de orde. De vader heeft een goed dag- en nachtritme en hij heeft zijn financiële zaken met behulp van een bewindvoerder op orde. Hij is derhalve in staat om [minderjarige] de nodige rust en structuur te bieden. [instantie 2] kan bovendien bevestigen dat de vader stappen heeft gezet.
De rechtbank heeft voorts ten onrechte overwogen dat de vader onvoldoende in staat is om aansluiten bij de behoeftes van [minderjarige] en dat hij onvoldoende inzicht toont in wat [minderjarige] van haar opvoeders nodig heeft. Het is niet duidelijk waar de rechtbank dit op gebaseerd heeft en concrete voorbeelden ontbreken. De omgangsmomenten verlopen goed. Er is echter sprake van slechts één uur omgang per maand, zodat de beslissing hierop niet kan worden gebaseerd. De hechting tussen de vader en [minderjarige] loopt hierdoor bovendien schade op. Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het niet de verwachting is dat ouders binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn zodanige stappen zetten, zodat een beslissing over het perspectief van [minderjarige] nog langer kan worden uitgesteld. [minderjarige] is dusdanig jong dat zij nog geen onzekerheid over haar perspectief ervaart.
3.6.
De raad voert, samengevat, het volgende aan.
Er waren na de uithuisplaatsing zeer ernstige zorgen over de ontwikkeling en gehechtheid van [minderjarige] . Inmiddels heeft de vader een aantal positieve stappen gezet, maar niet alle door de GI gestelde doelen zijn gehaald. De vader heeft zijn leven nog steeds onvoldoende op orde, ondanks de inzet van hulpverlening. Volgens de GI mist de vader basale opvoedingsvaardigheden en zijn er problemen met de basale hygiëne in huis. Er zal altijd hulp van derden nodig zijn. Na het uiteengaan van de ouders heeft de vader een terugval gehad. De vader vindt het lastig om zijn eigen aandeel in de situatie te zien. De vader heeft voor zichzelf al moeite met plannen en structureren en het lukt hem niet de behoefte van [minderjarige] hierin te volgen. [minderjarige] is gebaat bij stabiliteit, rust, voorspelbaarheid en duidelijkheid over haar opvoedperspectief. De vader kan dit niet bieden. Een goede structuur is noodzakelijk voor een goede hechting. [minderjarige] is zich aan het hechten aan de pleegouders, waar zij inmiddels al bijna drie jaar verblijft. Deze hechting is erg belangrijk, maar de vader lijkt dit niet goed in te zien. Terugplaatsing bij de vader is volgens de raad derhalve niet meer aan de orde. Het zou voor de ontwikkeling van [minderjarige] goed zijn als de vader deze situatie zou accepteren. De strijd van de vader zal leiden tot veel onduidelijkheid en onrust, terwijl er nog veel winst valt te behalen in de contacten tussen de vader en [minderjarige] . Het contact tussen de vader en [minderjarige] is leuk en adequaat in het kader van de basale veiligheid van [minderjarige] , maar het is onvoldoende om de verzorging van [minderjarige] op zich te nemen. Het proces om voldoende stappen te zetten is helaas te traag gegaan.
3.7.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
Het is juist dat de vader stappen heeft gezet en er wordt ook gezien dat de vader van goede wil is. Het is echter onvoldoende gebleken voor wat [minderjarige] nodig heeft. Gezien wordt dat de pleegouders goed in staat zijn om bij de behoeftes van [minderjarige] aan te sluiten. Het is met behulp van de inzet en de bovengemiddelde pedagogische kwaliteiten van de pleegouders mogelijk geweest dat [minderjarige] de nodige stappen heeft gezet, ondanks dat er op school nog steeds bepaald gedrag bij [minderjarige] wordt gezien. De GI ziet wel ruimte om de contacten tussen de vader en [minderjarige] uit te breiden. Dit dient in kleine stapjes en onder begeleiding te gebeuren, omdat in het verleden is gezien dat er terugvalmomenten zijn, waar [minderjarige] last van heeft. Het feit dat de omgang goed verloopt betekent niet dat de vader in staat is om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. [minderjarige] heeft veel structuur nodig. Het heeft lang geduurd voordat zij stapjes in haar ontwikkeling kon maken. Zodra er iets gebeurt, dan wordt er bij [minderjarige] een terugval gezien. Zij plast dan in bed, slaapt slecht en heeft de pleegouders dan hard nodig om de volgende dag weer naar school te gaan. [minderjarige] heeft in zoverre meer zorg nodig dan een gemiddeld kind.
3.8.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
[minderjarige] zit goed op haar plek bij de pleegouders. Zij ervaart in het pleeggezin zichtbaar veel rust en stabiliteit. Ze is minder chaotisch en minder gestrest. In het begin moest [minderjarige] wel wennen aan de situatie, maar het gaat nu heel goed met haar, ook op school. De uitspraak van de rechtbank is weliswaar pijnlijk geweest, maar [minderjarige] zit in het pleeggezin beter op haar plek dan bij (één van) de ouders. De moeder accepteert dat [minderjarige] bij de pleegouders opgroeit. Misschien dat het in de toekomst anders kan.
Het wettelijk kader
3.9.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
De overwegingen van het hof
3.10.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en voorts, dat de vader niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
3.11.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
Op grond van de voorhanden gegevens is gebleken dat [minderjarige] in het verleden onder meer blootgesteld is geweest aan verbaal geweld tussen de ouders, verwaarlozing, een instabiele relatie tussen de ouders en een wisseling in contacten met de moeder. In deze periode heeft [minderjarige] onvoldoende aansturing en structuur vanuit de ouders ervaren en waren er ten tijde van de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin veel zorgen over de hechting tussen [minderjarige] en de ouders. Het heeft geruime tijd geduurd voordat [minderjarige] in het pleeggezin de nodige rust heeft kunnen ervaren en zij met kleine stapjes toe kon komen aan haar eigen ontwikkeling. Gebleken is dat [minderjarige] nog steeds meer dan een gemiddeld kind behoefte heeft aan structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid. Het is dankzij de inspanningen van de pleegouders dat [minderjarige] deze voorspelbaarheid nu kan ervaren, alhoewel er nog altijd sprake is van een precaire situatie. Wanneer sprake is van een onvoorspelbare situatie, dan valt [minderjarige] snel terug in haar oude, onrustige gedrag en ervaart zij veel stress. Zij heeft op die momenten veel behoefte aan de nabijheid van de pleegouders.
Het hof is van oordeel dat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat zij duidelijkheid krijgt over haar toekomstperspectief. Gelet op de hechtingsrelatie die [minderjarige] met haar pleegouders is aangegaan, mede in het licht van de kindeigen problematiek van [minderjarige] , brengt het belang van [minderjarige] met zich dat zij mag blijven opgroeien bij de pleegouders en dient dit belang naar het oordeel van het hof zwaarder te wegen dan het belang van de vader om het gezag over [minderjarige] te behouden. Alle positieve ontwikkelingen van de vader ter spijt, daargelaten of deze ontwikkelingen voldoende zijn om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer op zich te nemen, is de aanvaardbare termijn als bedoeld in bedoeld in artikel 1:266 BW voor [minderjarige] verstreken.
Aangezien de vader de wens heeft om [minderjarige] zelf te verzorgen en op te voeden en hij in zoverre de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin niet accepteert, is de beëindiging van het gezag van de vader over [minderjarige] onontkoombaar.
3.12.
Het voorgaande laat onverlet dat de vader altijd een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] zal blijven spelen en dat het de taak van de GI en de pleegouders is om de band tussen [minderjarige] en de vader verder te bevorderen.
3.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 6 oktober 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, H. van Winkel en M.I. Peereboom- van Drunick en is op 2 maart 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. H. van Winkel in tegenwoordigheid van de griffier.