Uitspraak
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
- [de moeder], wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de moeder;
- de coöperatie
- [de pleegvader] en [de pleegmoeder], beiden wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de pleegvader respectievelijk de pleegmoeder, tezamen de pleegouders.
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de vader, bijgestaan door mr. Putmans-de Kok;
- de moeder;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
- [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 15 september 2022;
- de brief van de raad d.d. 18 januari 2023.
3.De beoordeling
4 februari 2020 verleende machtiging op 23 maart 2020 uit huis geplaatst en zij verblijft sindsdien in het huidig, perspectiefbiedend, pleeggezin.
De rechtbank heeft voorts ten onrechte overwogen dat de vader onvoldoende in staat is om aansluiten bij de behoeftes van [minderjarige] en dat hij onvoldoende inzicht toont in wat [minderjarige] van haar opvoeders nodig heeft. Het is niet duidelijk waar de rechtbank dit op gebaseerd heeft en concrete voorbeelden ontbreken. De omgangsmomenten verlopen goed. Er is echter sprake van slechts één uur omgang per maand, zodat de beslissing hierop niet kan worden gebaseerd. De hechting tussen de vader en [minderjarige] loopt hierdoor bovendien schade op. Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het niet de verwachting is dat ouders binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn zodanige stappen zetten, zodat een beslissing over het perspectief van [minderjarige] nog langer kan worden uitgesteld. [minderjarige] is dusdanig jong dat zij nog geen onzekerheid over haar perspectief ervaart.