ECLI:NL:GHSHE:2023:791

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
200.312.269_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging voorlopige zorgregeling in hoger beroep met betrekking tot minderjarige zonder contact met de moeder

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een voorlopige zorgregeling voor haar minderjarige dochter is vastgesteld. De moeder verzocht om een uitbreiding van de zorgregeling, zodat zij meer contact zou kunnen hebben met haar dochter, die onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De vader van de minderjarige verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en de eerdere beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2023 werd de minderjarige gehoord, die aangaf dat zij momenteel geen contact met haar moeder kan hebben vanwege de stress en spanning die dit met zich meebrengt. Het hof heeft, na het horen van de betrokken partijen en de raad voor de kinderbescherming, geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om de voorlopige zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank te handhaven. De moeder werd aangespoord om de minderjarige de rust te geven die zij nodig heeft voor haar ontwikkeling en herstel. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees de verzoeken van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 maart 2023
Zaaknummer: 200.312.269/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/296124 / FA RK 21-3333
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Smeets,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. Y.W.A.M. van der Koelen.
Het hof merkt als belanghebbende aan:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de voorlopige zorgregeling tussen de moeder en de minderjarige:
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 28 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 juni 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het navolgende te bepalen:
- de bestreden beschikking voor wat betreft een voorlopige uitbreiding van de zorgregeling in die zin dat [minderjarige] ten minste één dag in de week middels WhatsApp of videobellen contact zal hebben met de moeder alsmede te bepalen dat [minderjarige] voorlopig eenmaal per twee weken onbegeleid contact heeft met de moeder van vrijdag na schooltijd tot zondagavond 17.00 uur alsmede de helft van de feestdagen en vakanties;
- de vader te verplichten om de moeder maandelijks een update toe te zenden over hoe het met [minderjarige] gaat zowel privé (sociale contacten, hobby’s e.d.) als de ontwikkelingen op school;
- de beschikking voor het overige in stand te laten.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 augustus 2022, heeft de vader verzocht de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar vorderingen te ontzeggen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van der Koelen;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Smeets;
  • [vertegenwoordiger van de raad] , namens de raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is de dag voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 8 februari 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 29 juni 2022;
  • het nader stuk van de advocaat van de moeder d.d. 12 januari 2023, te weten productie 9.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De vader en de moeder zijn op 18 juni 2004 met elkaar gehuwd. Tijdens hun huwelijk is [minderjarige] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] . De vader en de moeder hebben samen nog drie meerderjarige kinderen, te weten: [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] .
3.2.
Bij beschikking van 19 mei 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 19 mei 2023.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank tussen de vader en de moeder de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 29 april 2022 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Tevens heeft de rechtbank - voor zover thans van belang- in die beschikking:
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald, en
- ( totdat daarover nader wordt beslist) een voorlopige zorgregeling bepaald tussen de moeder en [minderjarige] , die zal plaatsvinden onder begeleiding van een hulpverleningsinstantie (BOR IIregeling), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan de betreffende hulpverleningsinstantie;
- partijen verzocht uiterlijk op 28 november 2022 (pro forma) de rapportage van het BOR II traject omtrent de voortgang bij de rechtbank in te dienen, waarna de rechtbank partijen zal informeren over de verdere voortgang van de procedure;
- de verdere beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aangehouden.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing - althans voor zover het betreft de voorlopige zorgregeling - niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. De moeder is het niet eens met de summiere voorlopige zorgregeling die de rechtbank heeft vastgelegd, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat de omgang in het tempo en onder regie van de BOR-instantie moet plaatsvinden. De moeder is van mening dat [minderjarige] door de vader wordt beïnvloed als het gaat om het contact met de moeder. Het contact tussen de moeder en [minderjarige] is altijd goed geweest en de vader doet geen enkele poging om het contact tussen de moeder en [minderjarige] te herstellen. [minderjarige] is bang dat de vader boos zal worden als zij hem tegenspreekt en als gevolg hiervan bevindt [minderjarige] zich in een loyaliteitsconflict. Het is niet in het belang van [minderjarige] dat ze zo weinig contact heeft met haar moeder. De moeder vindt het niet nodig dat de omgang onder begeleiding plaatsvindt. Naast een weekendregeling van eens per veertien dagen wil ze ook wekelijks een moment met [minderjarige] videobellen of via Whatsapp contact hebben.
De moeder wordt door de vader niet op de hoogte gehouden van het wel en wee van [minderjarige] . Dit leidt tot een nog grotere verwijdering tussen hen. Zij wil dat de vader haar maandelijks een update verstrekt over hoe het met [minderjarige] gaat.
3.6.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling samengevat - het volgende aan. Er is sprake van psychische problematiek bij de moeder wat voor veel onrust binnen het gezin zorgt. [minderjarige] is hiervoor onder behandeling en het is voor [minderjarige] van belang dat zij hier in alle rust en vanuit een stabiele basis aan kan werken. [minderjarige] heeft juist gevraagd om de omgang onder begeleiding te laten plaatsvinden omdat de moeder snel kan omslaan in gedrag en zij bang is voor de moeder. Op dit moment stagneert de hulpverlening voor [minderjarige] omdat er te weinig rust en stabiliteit is. De moeder zou er beter aan gedaan hebben het BOR-traject af te wachten in plaats van hoger beroep in te stellen. Door het hoger beroep krijgt [minderjarige] weer extra stress en dat heeft ook zijn weerslag op school.
De vader voldoet aan de informatieregeling en wat schoolzaken betreft kan de moeder zelf inloggen op Magister en/of bij de vader informeren.
3.7.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het erg belangrijk is dat er ingezet wordt op contact tussen de moeder en [minderjarige] . Na de beslissing van de rechtbank is er een paar keer contact geweest tussen [minderjarige] en de moeder maar al snel bleek dat het te veel vraagt van [minderjarige] en dat er bij haar geen draagkracht is op dit moment. Zelfs het ontvangen of versturen van een berichtje levert te veel spanning en stress op bij [minderjarige] . Het is belangrijk dat de regie bij [minderjarige] ligt.
De moeder maakt stappen in de goede richting en dat benoemt de GI ook naar [minderjarige] . Voor [minderjarige] is het zaak eerst de traumatische gebeurtenissen uit het verleden een plaats te geven.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om voor dit moment geen omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] vast te leggen. [minderjarige] heeft absoluut rust nodig om aan haar trauma’s te kunnen werken. Daar ligt nu de prioriteit en de omgang met de moeder is nu van ondergeschikt belang. Pas als [minderjarige] er aan toe is, kan er toegewerkt worden naar omgang met de moeder.
De motivering van de beslissing
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht dat een uitbreiding van de voorlopige zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] op dit moment in strijd is met de belangen van [minderjarige] . Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.9.3.
De voorlopige omgangsregeling zoals die door de rechtbank is vastgesteld is al na een paar keer beëindigd omdat er bij [minderjarige] geen ruimte voor was. [minderjarige] heeft zelf herhaaldelijk aangegeven en ook bij het hof verklaard, dat zij het nu niet aankan om contact met de moeder te hebben. Wanneer ze alleen is met de moeder kan de moeder erg boos op haar worden en reageert zij zich op [minderjarige] af. Wanneer er andere mensen bij zijn, doet de moeder zich volgens [minderjarige] anders voor. Zelfs onder begeleiding wil [minderjarige] geen contact met de moeder. Er is te veel gebeurd in het verleden en [minderjarige] heeft daar nog steeds erg veel last van. Ze ontvangt hulp om in alle rust aan zichzelf te kunnen werken en wil pas contact met de moeder wanneer ze er zelf klaar voor is. [minderjarige] heeft een gezinsvoogd waar ze goed contact mee heeft en daarnaast gaat ze wekelijks naar de [instantie]. Daar ontvangt [minderjarige] traumatherapie. Het is noodzakelijk dat er sprake is van een situatie waarin [minderjarige] zo min mogelijk stress ervaart. Alleen dan kan traumaverwerking succesvol zijn. Het leidt tot onrust en herbelevingen bij [minderjarige] wanneer zij het gevoel heeft contact te moeten hebben met de moeder.
3.9.4.
Gelet op het voorgaande komt het hof, evenals de raad en de GI, tot het oordeel dat er op dit moment bij [minderjarige] geen ruimte is voor contact met de moeder. De verzoeken van de moeder kunnen dan ook niet worden toegewezen.
3.9.5.
Het hof begrijpt uiteraard de wens van de moeder om contact met [minderjarige] te hebben. Het hof doet echter een beroep op de moeder om [minderjarige] nu de rust te geven die zij nodig heeft. Pas als deze rust ontstaat en [minderjarige] aan haar herstel en ontwikkeling kan werken, komt er mogelijk op een later moment alsnog ruimte voor contact met de moeder.
Afsluitende conclusie
3.9.6.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en de verzoeken van de moeder afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 28 maart 2022;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, A.J.F. Manders en M.I. Peereboomvan Drunick en is op 9 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. E.G.A. Gubbels-Janssen, griffier.