ECLI:NL:GHSHE:2023:792

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
200.313.081_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie in een internationale context

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verdeling van zorg- en opvoedingstaken en de vaststelling van kinderalimentatie voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 juni 2022 aangevochten, waarin onder andere het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vrouw was bepaald en een bijdrage van € 300,- per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding was vastgesteld. De man verzocht om een lagere bijdrage en een wijziging van de zorgregeling, zodat hij meer betrokkenheid bij de opvoeding van [minderjarige] kon hebben.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2023 zijn beide partijen gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming. De man stelde voor om de zorg- en contactregeling te wijzigen, zodat hij [minderjarige] op dinsdag en donderdag zou kunnen ophalen van de kinderopvang en dat [minderjarige] om de veertien dagen bij hem zou verblijven. De vrouw daarentegen betoogde dat de voorgestelde regeling niet in het belang van [minderjarige] was, gezien de communicatieproblemen tussen de ouders en de verschillende opvoedstijlen.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in deze internationale zaak. Het hof heeft de zorgregeling aangepast, zodat [minderjarige] om de week van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man verblijft, en iedere woensdagmiddag bij de man overnacht. Wat betreft de kinderalimentatie heeft het hof de bijdrage van de man aan de vrouw vastgesteld op € 117,- per maand, met ingang van 8 maart 2022, en € 121,- per maand vanaf 1 januari 2023. De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Familie- en Jeugdrecht
zaaknummer : 200.313.081/01
zaaknummer rechtbank : C/01/380036 / FA RK 22-1046
beschikking van de meervoudige kamer van 9 maart 2023
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.T.P. Tielemans te Eindhoven,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.W.F. van Wijk te Helmond.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige:
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2019.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 8 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 juli 2022, heeft de man verzocht om, opnieuw rechtdoende, voormelde beschikking voor wat betreft het in het dictum van die beschikking bepaalde ter zake de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] en de zorg- en contactregeling te vernietigen en zoals hierna vast te stellen:
- de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] vast te stellen op € 104,- per maand per datum verzoekschrift bodemprocedure zijnde 8 maart 2022, althans een in goede justitie te bepalen onderhoudsbijdrage en ingangsdatum;
- te bepalen dat de man elke dinsdag en donderdag [minderjarige] ophaalt van de kinderopvang, waarbij de man er zorg voor zal dragen dat [minderjarige] op woensdag- en vrijdagochtend naar de kinderopvang wordt gebracht alsmede te bepalen dat [minderjarige] om de veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man verblijft, alsmede de helft van de vakanties in onderling overleg, althans een in goede justitie te bepalen zorg- en contactregeling;
- kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 14 september 2022 heeft de vrouw verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het V6-formulier met bijlage (betekeningsexploot) van de advocaat van de man van 29 juli 2022;
- het V8-formulier met bijlagen (producties 1 tot en met 3) van de advocaat van de vrouw van 20 januari 2023;
- het V6-formulier met bijlagen (producties 6 tot en met 9) van de advocaat van de man van 24 januari 2023.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 2 februari 2023 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Tielemans;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Van Wijk;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.1.
Voor de man is W. Veldhuis-Cosic (18707) opgetreden als tolk in de Poolse taal.
2.4.2.
Voor de vrouw is A.A. Hrazdij (40213) opgetreden als tolk in de Poolse taal.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen (hierna tezamen te noemen: de ouders) zijn op 26 september 2015 in Polen met elkaar gehuwd. De man en de vrouw hebben beiden de Poolse nationaliteit. Tijdens het huwelijk is [minderjarige] geboren. Ook hij heeft de Poolse nationaliteit. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 8 juni 2022 heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang:
- tussen de ouders de echtscheiding uitgesproken;
- het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw bepaald;
- bepaald dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal zijn dat [minderjarige] bij de man verblijft eenmaal per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, mits de man beschikt over een gepaste woning;
- bepaald dat de man € 300,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] met ingang van 8 maart 2022, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.4.
De man kan zich met deze beslissing, voor zover het betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de vaststelling van de kinderbijdrage, niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
De standpunten
3.5.1.
De man voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, aan dat hij het in het belang van [minderjarige] acht dat de zorg tussen de ouders gelijkwaardig verdeeld wordt zodat de goede band tussen de man de [minderjarige] behouden kan worden. Naast de weekendregeling zou hij [minderjarige] graag op dinsdag en donderdag willen ophalen bij de opvang, waarbij [minderjarige] dan op deze dagen zal overnachten bij de man. De man beschikt over een geschikte woning, zodat hij voldoet aan de door de rechtbank gestelde eis.
3.5.2.
De vrouw voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, aan dat de door de man voorgestelde zorgregeling niet in het belang van [minderjarige] is. De beide ouders communiceren amper of niet met elkaar en houden er een andere opvoedstijl op na. De vrouw is altijd de hoofdverzorger van [minderjarige] geweest en het is voor hem, mede gezien zijn leeftijd, ook beter om doordeweeks een vast ritme te hebben. Bovendien zet de vrouw vraagtekens bij de opvang voor [minderjarige] op doordeweekse dagen nu de man een fulltime dienstverband heeft.
3.5.3.
De raad adviseert, gezien de leeftijd van [minderjarige] , dat er wekelijks contact plaatsvindt tussen de man en [minderjarige] . Te veel wisselingen daarentegen zijn niet in het belang van [minderjarige] . De raad adviseert dat [minderjarige] om de week een weekend bij de man verblijft en de andere week vrijdags na school bij de man verblijft.
De motivering van de beslissing
3.5.4.
Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken overweegt het hof als volgt.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.5.5.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Het hof zal, in navolging van de rechtbank, Nederlands recht toepassen, nu daar door partijen geen grief tegen is gericht.
Inhoudelijke beoordeling
3.5.6.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2 aanhef en sub a BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.5.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof met de ouders de mogelijkheden onderzocht om overeenstemming tussen hen te bereiken over de verdeling van de zorg en opvoedingstaken. De ouders zijn het er in ieder geval – na een schorsing van de mondelinge behandeling – over eens geworden dat [minderjarige] eens in de veertien dagen een weekend bij de man verblijft en de helft van de vakanties. De ouders hebben over de overige invulling echter geen overeenstemming bereikt. Het hof zal daarom over het resterende geschilpunt een beslissing nemen en een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen die het hof het meest in het belang van [minderjarige] acht.
3.5.8.
Het hof zal conform de wens van de ouders bepalen dat [minderjarige] om de week op vrijdag van 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man verblijft, waarbij de man [minderjarige] ophaalt en terugbrengt. Verder zal het hof bepalen dat [minderjarige] iedere woensdagmiddag van 17.00 uur tot de volgende ochtend bij de man verblijft, waarbij de man [minderjarige] ophaalt en hem de volgende ochtend naar de opvang of naar school brengt. Deze verdeling van de zorg- en opvoedingstaken acht het hof het meest in het belang van [minderjarige] .
Voor de vakanties zal het hof bepalen dat deze tussen de ouders bij helfte verdeeld worden, in onderling overleg nader te regelen.
Ten aanzien van de kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.6.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Het hof zal, in navolging van de rechtbank, Nederlands recht toepassen, nu daar door partijen geen grief tegen is gericht.
Inhoudelijke beoordeling
3.6.2.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
3.6.3.
De grieven van de man zien op de behoefte van [minderjarige] en de draagkracht van de man. Daarnaast heeft de rechtbank geen rekening gehouden met de afspraak tussen de ouders dat de man een bedrag van € 200,- per maand zou bijdragen. Deze afspraak is in het (niet ondertekende) ouderschapsplan vastgelegd.
Ingangsdatum
3.6.4.
De door rechtbank vastgestelde ingangsdatum (8 maart 2022, zijnde de datum indiening verzoekschrift) is niet in geschil zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt.
Hoogte behoefte [minderjarige]
3.6.5.
Partijen zijn verdeeld over de behoefte van [minderjarige] . De vrouw is in eerste aanleg uitgegaan van een behoefte van € 375,- per maand terwijl de man de behoefte van [minderjarige] op € 554,- per maand stelt, hetgeen weer door de vrouw wordt betwist. Tijdens de mondelinge behandeling verklaren zowel de man als de vrouw te kunnen instemmen met een behoefte van [minderjarige] van € 603,- per maand voor het jaar 2021 (zoals in de door de man als overgelegde productie 9 opgenomen berekening), met dien verstande dat dit bedrag geïndexeerd dient te worden. Geïndexeerd naar 2022 bedraagt de behoefte van [minderjarige] € 614,- per maand.
Draagkracht partijen
De man
3.6.6.
Het hof neemt bij de bepaling van de draagkracht van de man zijn netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen, te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn.
Aangezien de man onvoldoende openheid van zaken, dan wel inzicht in zijn financiële omstandigheden heeft gegeven en heeft nagelaten de meest recente gegevens (zoals de jaaropgaaf van 2022) over te leggen, kan het hof het inkomen van de man niet exact berekenen. Het hof stelt het jaarinkomen van de man daarom in redelijkheid vast op € 35.000,- bruto per jaar en zal aan de hand daarvan het netto besteedbaar inkomen berekenen.
3.6.7.
Bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen ten behoeve van de bepaling van de draagkracht houdt het hof rekening met de volgende heffingskortingen: algemene heffingskorting en arbeidskorting. Het hof stelt het netto besteedbaar inkomen van de man in 2022 op: € 2.359,- per maand.
3.6.8.
De draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 1.020,-)], nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.720,- per maand. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen ter zake van forfaitaire woonlasten vermeerderd met een bedrag van € 1.020,- aan overige lasten en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie.
3.6.9.
Rekening houdend met een bij dit inkomen behorend redelijk lastenpatroon en een draagkrachtloos inkomen van € 1.728,- stelt het hof de draagkracht ten behoeve van de betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind, conform de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen en de formule in de bijbehorende draagkrachttabel 2022, vast op € 442,- per maand.
De vrouw
3.6.10.
Tijdens de mondelinge behandeling verklaren zowel de man als de vrouw in te stemmen met de berekening van de draagkracht van de vrouw zoals opgenomen in de door de man overgelegde productie 9, zodat het hof de draagkracht van de vrouw vaststelt op € 560,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
3.6.11.
De draagkracht van de man en de vrouw vergeleken, dienen zij van hun draagkracht € 271,- per maand respectievelijk € 343,- per maand aan te wenden voor een bijdrage in het eigen aandeel van de kosten van [minderjarige] van € 614,- per maand.
Zorgkorting
3.6.12.
De kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de zorg.
Gezien de zorgregeling die het hof hiervoor heeft vastgesteld waarbij (de vakanties mede in aanmerking genomen) sprake is van een zorgregeling van gemiddeld twee dagen per week, zal het hof een percentage van 25% in aanmerking nemen.
3.6.13
Het bedrag van de zorgkorting wordt volledig in mindering gebracht op het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding, omdat de onderhoudsplichtigen samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van het kind te voorzien.
Conclusie kinderalimentatie
3.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de man aan de vrouw dient te betalen als bijdrage in de kosten van de verzorging en de opvoeding van [minderjarige] : met ingang van 8 maart 2022 een bedrag van € 117,- per maand.

4.De slotsom

4.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, gedeeltelijk vernietigen en beslissen als volgt.
4.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan de uit het huwelijk geboren kind betreft.
Het hof heeft een berekening(en) van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening(en) is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

5.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 8 juni 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal zijn dat de minderjarige bij de man verblijft eenmaal per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur waarbij de man de minderjarige ophaalt en terugbrengt, alsmede iedere woensdagmiddag van 17.00 uur tot de volgende ochtend waarbij de man de minderjarige ophaalt en de volgende ochtend naar school of de opvang brengt;
bepaalt dat de vakanties bij helfte tussen partijen zullen worden gedeeld, door partijen in onderling overleg nader te regelen;
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2019 zal betalen:
  • in de periode vanaf 8 maart 2022 tot en met 31 december 2022: € 117,- per maand;
  • met ingang van 1 januari 2023: € 121,- per maand;
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.P. de Beij en E.M.D.M. van der Linden en is op 9 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. E.G.A. Gubbels-Janssen, griffier.