ECLI:NL:GHSHE:2023:869

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
200.316.131_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van een zorgregeling tussen moeder en kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek van de moeder tot het vaststellen van een zorgregeling met haar kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M.B. Lukassen, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 juni 2022 aangevochten, waarin haar verzoek om een zorgregeling werd afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. E. Meuwissen, heeft het verzoek van de moeder bestreden.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen, geboren in 2005, 2006 en 2007, bij de vader wonen en dat er een gezamenlijk ouderlijk gezag is. De rechtbank had eerder de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader bepaald. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat er nieuwe feiten zijn die een heroverweging van de zorgregeling rechtvaardigen, en dat de rechtbank ten onrechte geen nieuwe mondelinge behandeling heeft gehouden na de aanhouding van de zaak.

Het hof heeft de standpunten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat de kinderen momenteel geen contact met de moeder willen. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de vader afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat het opleggen van een zorgregeling niet in het belang van de kinderen is. De kinderen hebben duidelijk aangegeven dat zij voorlopig geen contact met hun moeder willen, en het hof achtte het geforceerd opleggen van een zorgregeling niet haalbaar en uitvoerbaar. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het verzoek van de moeder om een zorgregeling vast te stellen is afgewezen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 maart 2023
Zaaknummer: 200.316.131/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/291352 / FA RK 21-1570
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.B. Lukassen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E. Meuwissen.
Het hof merkt als belanghebbende aan:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de vaststelling van een zorg- en contactregeling tussen de moeder en de kinderen, te weten:
  • [minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005;
  • [minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006;
  • [minderjarige 3](hierna: [minderjarige 3] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007;
hierna ook: de kinderen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 september 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de zorgregeling en opnieuw rechtdoende te bepalen dat er een zorg- en contactregeling tussen de moeder en de kinderen wordt vastgesteld inhoudende dat de kinderen bij de moeder verblijven gedurende één weekend per veertien dagen vanaf vrijdag na school tot zondagavond 19:00 uur, althans een zodanige zorg- en contactregeling vast te stellen zoals het hof juist acht.
Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 7 november 2022, heeft de vader verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen.
2.3.
Gelet op de verknochtheid van onderhavige zaak en de zaak met nummer 200.319.964/01, heeft het hof de zaken op de mondelinge behandeling gelijktijdig behandeld. Er is in een afzonderlijke beschikking beslist.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Meuwissen;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Lukassen;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
  • de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI].
2.4.1.
Het hof heeft [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn enkele dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 13 januari 2023;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 26 januari 2023.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder zijn op 21 juli 2005 te [plaats] met elkaar gehuwd. Tijdens de relatie voorafgaand aan het huwelijk respectievelijk tijdens het huwelijk zijn hun kinderen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geboren.
3.2.
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit. De kinderen wonen bij de vader.
3.3.
Bij beschikking van 9 november 2021 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken, welke beschikking op 2 maart 2022 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij dezelfde beschikking heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader bepaald en verder iedere beslissing inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aangehouden.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank van 17 september 2021 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht van de GI gesteld, welke ondertoezichtstelling is verlengd tot 17 september 2022. Bij beschikking van de rechtbank van 16 september 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor een half jaar verlengd.
Vanwege het feit dat [minderjarige 1] op [geboortedatum] 2023 meerderjarig werd, is de ondertoezichtstelling ten aanzien van hem tot die datum verlengd.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de moeder tot vaststelling van een zorgregeling, afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. De moeder kan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de zorgregeling niet volgen. Op de eerste plaats is zij het er niet mee eens dat er geen nieuwe mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden nadat de rechtbank de zaak heeft aangehouden. Er hebben zich na de eerste mondelinge behandeling allerlei nieuwe gebeurtenissen voorgedaan en bovendien hebben de kindgesprekken met de rechter ook pas na de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De moeder heeft niet de gelegenheid gekregen te reageren op hetgeen tijdens deze gesprekken is gezegd.
De tweede grief van de moeder ziet er op dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het standpunt van de GI, inhoudende dat er een BOR III-traject met systeemtherapie dient te worden opgelegd.
De rechtbank is ten aanzien van het incident dat eind november 2021 heeft plaatsgevonden uitgegaan van onjuiste feiten en omstandigheden. De vader is toen opgepakt voor brandstichting en de moeder werd toen voor het blok gezet met de vraag of zij de kinderen in huis kon nemen. De moeder voelde niet direct de ruimte om aan te geven dat zij hiertoe bereid was mede ook omdat er een reële kans zou bestaan dat de kinderen daar weerstand tegen zouden bieden. Bovendien was er al enige tijd geen contact tussen de moeder en de
kinderen geweest waardoor dit wellicht een te grote stap zou zijn ten opzichte van hoe de situatie ervoor was. Het was niet de bedoeling van de moeder om de kinderen te kwetsen of hen het gevoel te geven dat ze niet welkom zijn. Zij wil juist dat er, met professionele begeleiding, contactherstel tot stand komt.
De rechtbank is er ten onrechte van uitgegaan dat de vader zonder verplichte hulpverlening in staat is om de kinderen te stimuleren in het contact met de moeder en dat de vader de komende periode zal benutten om te werken aan zijn eigen emotionele weerstand jegens de vrouw. Het afgelopen anderhalf jaar heeft de vader laten zien dat hij daar niet toe in staat is. Hij overschrijdt zowel strafrechtelijke, civielrechtelijke als ethische grenzen, door de moeder via meerdere kanalen lastig te blijven vallen.
Tenslotte heeft de rechtbank ten onrechte geconcludeerd dat het vaststellen van een BOR momenteel niet wenselijk en bovendien niet haalbaar en uitvoerbaar is. De moeder meent dat er nu nog wel degelijk ruimte is bij de kinderen voor contactherstel en daar dient zo snel mogelijk mee gestart te worden. In de toekomst is deze ruimte er wellicht niet meer.
3.8.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. De moeder (en andere partijen) zijn in de gelegenheid geweest om schriftelijk te reageren op het advies van de raad en de GI. Hiermee is voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor en kon een mondelinge behandeling bij de rechtbank achterwege blijven.
Dat de moeder gekozen heeft voor haar huidige relatie en hoe deze relatie tot stand is gekomen kunnen de kinderen niet accepteren. De kinderen hebben herhaaldelijk en heel duidelijk aangegeven dat zij pas openstaan voor contactherstel wanneer de moeder haar relatie verbreekt en daarmee voor haar kinderen kiest. Zolang de moeder haar partner blijft verkiezen boven haar kinderen en de kinderen het idee hebben dat zij niet belangrijk zijn voor de moeder, de moeder geen begrip heeft voor de gevoelens van de kinderen en de moeder haar aandeel in het ontstaan van de huidige problemen volledig ontkent en in plaats daarvan de vader overal de schuld van blijft geven, is vaststelling van een gedwongen omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen niet in het belang van de kinderen, noch uitvoerbaar.
De gebeurtenissen rondom het incident dat in november 2021 heeft plaatsgevonden, waren niet, althans niet de enige reden dat [minderjarige 1] , net als [minderjarige 2] en [minderjarige 3] heeft besloten het contact met de moeder te verbreken. De moeder blijft kiezen voor de nieuwe vriend en dat is een onoverbrugbaar obstakel voor de kinderen. De vader heeft herhaaldelijk met de kinderen gesproken over hun moeder en het herstellen van het contact met haar. De kinderen zijn deze gesprekken, en de gesprekken met jeugdzorg beu en willen met rust gelaten worden. Zij willen niet gedwongen worden tot herstel van het contact met hun moeder terwijl de moeder hun gevoelens negeert en passeert. Zij voelen zich daardoor niet gehoord. De kinderen hebben ernstige bezwaren geuit tegen contact met de moeder en kinderen van die leeftijd dwingen tot omgang met de moeder zal contraproductief werken. Op de lange termijn is dat schadelijker voor de kinderen dan het niet hebben van contact met de moeder.
3.9.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de kinderen heel stellig zijn in hun wens om geen contact te hebben met de moeder. Het is zeer de vraag of dit een intrinsieke wens is of dat zij hierin worden beïnvloed door de vader. Als er contactherstel komt tussen de kinderen en de moeder is een BOR-III traject nodig vanwege de complexiteit van de situatie. De GI heeft er wel vraagtekens bij of dit traject voor een opening voor contactherstel bij de kinderen kan zorgen. De mogelijkheid bestaat ook dat dit juist extra stress bij de kinderen zal veroorzaken.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het goed zou zijn voor de kinderen om een positiever beeld van de moeder te krijgen. Het huidige beeld dat zij van de moeder hebben is schadelijk. Een BOR-III traject heeft alleen kans van slagen als dit gecombineerd wordt met een ondertoezichtstelling van de kinderen en systeemtherapie. Zonder (gedwongen) hulpverlening heeft de raad er geen vertrouwen in dat genoemd traject zal slagen. Daarvoor is de loyaliteit van de kinderen richting de vader te groot.
De motivering van de beslissing
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.11.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat geforceerd opleggen van een BOR-III regeling niet haalbaar en niet uitvoerbaar zal zijn. De kinderen zijn zeer uitgesproken in hun wens om voorlopig geen contact te hebben met hun moeder en zij zullen zich door vaststelling van een zorgregeling niet gehoord voelen. Van zo’n ‘opgelegde’ zorgregeling valt in de gegeven omstandigheden, mede gelet op de leeftijd van de kinderen, juist een averechts effect te verwachten.
Conclusie
3.12.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en het verzoek van de moeder om alsnog een zorgregeling vast te stellen afwijzen.
3.13.
Ten overvloede overweegt het hof dat beide partijen hun aandeel in de huidige situatie niet erkennen. Om er uiteindelijk naartoe te werken dat de kinderen weer contact hebben met de moeder, dienen beide ouders begrip voor de situatie van de ander te leren opbrengen.
Proceskosten
3.14.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 15 juni 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, A.J.F. Manders en M.I. Peereboomvan Drunick en is op 16 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.