ECLI:NL:GHSHE:2023:870

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
200.319.964_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen en de gevolgen van ouderlijke conflicten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 maart 2023, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, geboren in 2005, 2006 en 2007. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 16 september 2022 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd. De vader betwist dat er een ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen is en stelt dat de spanningen tussen hem en de moeder voortkomen uit haar nieuwe relatie, wat de kinderen negatief beïnvloedt. De moeder daarentegen vreest dat zonder verlenging van de ondertoezichtstelling het contact met de kinderen verder zal verslechteren.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2023 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de vader, de moeder, de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming. De GI heeft aangegeven dat de middelen binnen de ondertoezichtstelling zijn uitgeput en dat de vader niet meewerkt aan hulpverlening. De kinderen hebben aangegeven geen contact meer te willen met de moeder, wat leidt tot een ernstig loyaliteitsconflict.

Het hof heeft geconcludeerd dat, hoewel er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, de GI niet in staat is om de situatie te verbeteren. De verlenging van de ondertoezichtstelling zou contraproductief zijn. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen, met ingang van 16 maart 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 maart 2023
Zaaknummer: 200.319.964/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/03/306898 / JE RK 22-1211, C/03/306931 / JE RK 221214,
C/03/306934 / JE RK 22-1215
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E. Meuwissen,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende op een bij het hof bekend adres;
hierna te noemen: de moeder;
advocaat: mr. M.M.B. Lukassen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: [regio] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de verlenging van de ondertoezichtstelling van:
  • [minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005;
  • [minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006;
  • [minderjarige 3](hierna: [minderjarige 3] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007;
hierna ook: de kinderen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 september 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 december 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de GI zal afwijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
Gelet op de verknochtheid van onderhavige zaak en de zaak met nummer 200.316.131/01, heeft het hof de zaken op de mondelinge behandeling gelijktijdig behandeld. Er is in een afzonderlijke beschikking beslist.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Meuwissen;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de moeder, bijgestaan door mr. Lukassen;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
Het hof heeft [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn enkele dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlagen van de zijde van de vader van 24 januari 2023.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder zijn op 21 juli 2005 te [plaats] met elkaar gehuwd. Tijdens de relatie voorafgaand aan het huwelijk respectievelijk tijdens het huwelijk zijn hun kinderen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geboren.
3.2.
Bij beschikking van 9 november 2021 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken, welke beschikking op 2 maart 2022 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit. De kinderen wonen bij de vader.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 17 september 2021 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht van de GI gesteld tot 17 september 2022.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot [geboortedatum] 2023 aangezien hij vanaf die datum meerderjarig is, en voorts de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd tot 17 maart 2023.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. De vader betwist dat het hem niet lukt om zijn rol als expartner los te zien van zijn rol als ouder. De spanningen tussen de ouders zijn niet ontstaan door de echtscheiding maar door de keuze van de moeder om een relatie aan te gaan met de oom van de kinderen, en daarmee de familie te ontwrichten. De vader kan niet begrijpen dat de moeder voor deze nieuwe partner kiest ondanks dat de kinderen hebben aangegeven dat zij dan geen contact meer met haar willen.
De vader zoekt geen contact meer met de moeder en laat zich niet meer negatief over haar uit op sociale media. De kinderen worden ook niet langer met negatieve uitlatingen over de moeder geconfronteerd. De vader is het dan ook niet eens met de overweging van de rechtbank dat de kinderen voortdurend geconfronteerd worden met grensoverschrijdend gedrag van de vader jegens de moeder.
Bovendien is er geen sprake meer van een ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen. Buiten het feit dat er geen contact met de moeder is, gaat het goed met de kinderen en met de vader. Er is geen sprake meer van schoolverzuim bij [minderjarige 3] en [minderjarige 2] , en [minderjarige 1] heeft inmiddels een baan. Er vindt geen concrete hulpverlening plaats door de GI. Vooralsnog vindt er eens per maand een gesprek plaats tussen de GI en de kinderen. Deze gesprekken hebben voor de kinderen geen enkele meerwaarde. De gedwongen hulpverlening door deze instantie waarin noch de vader noch de kinderen enig vertrouwen hebben, zal de situatie van de kinderen enkel meer verslechteren. De kern van het probleem is dat de moeder haar relatie met de nieuwe partner niet wil verbreken. Alleen wanneer zij deze relatie verbreekt zullen de kinderen weer het gevoel krijgen dat zij belangrijker voor de moeder zijn dan de nieuwe partner. In dat geval zullen de kinderen openstaan voor contactherstel. Onder de gegeven omstandigheden is verlenging van de ondertoezichtstelling zinloos. Het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling dient te worden afgewezen.
3.8.
De GI heeft zich tijdens de mondelinge behandeling gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het is gedurende de ondertoezichtstelling niet gelukt om het gesprek aan te gaan met de vader. De vader laat de jeugdbeschermer niet binnen. De jeugdbeschermer heeft daardoor alleen oppervlakkige contacten met de kinderen gehad. De vader heeft wel hulpverlening van [instantie] toegelaten en ook na afloop van de ondertoezichtstelling willen de vader en [minderjarige 3] deze hulpverlening doorzetten. De middelen binnen het kader van de ondertoezichtstelling zijn uitgeput en daarom heeft de GI de raad verzocht om toe te staan dat de ondertoezichtstelling wordt beëindigd. De kinderen gaan naar school en zien er verzorgd uit. Daarnaast hebben zij een goed dag- en nachtritme en is er geen sprake van middelengebruik. [minderjarige 2] geeft aan dat zij de moeder nooit meer wil zien en [minderjarige 3] geeft aan dat hij de moeder nu niet wil zien. Sinds een aantal maanden hebben de kinderen wel contact met de grootouders moederszijde.
3.9.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven achter verlenging van de ondertoezichtstelling te staan. Er is sprake van een ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen omdat zij door de vader worden belast met de ex-partnerstrijd tussen de ouders. De moeder vreest dat er bij beëindiging van de ondertoezichtstelling nooit meer contactherstel zal plaatsvinden tussen de moeder en de kinderen. Er is op dit moment geen hulpverlening bij de vader, terwijl dat wel nodig is voor iedereen binnen het gezin.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de ondertoezichtstelling in stand te laten. Het doel van de ondertoezichtstelling is nog niet bereikt omdat er nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen. De raad heeft er geen vertrouwen in dat de ontwikkelingsbedreiging in het vrijwillig kader zal kunnen worden afgewend.
De motivering van de beslissing
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.11.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.11.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er sprake is van een ernstig loyaliteitsconflict bij de kinderen en dat de kinderen klem zitten tussen de ouders. Zij worden daardoor nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. De kinderen hebben na de echtscheiding van de ouders het contact met de moeder verbroken. Zij hebben het idee dat ze door de moeder in de steek gelaten zijn, waardoor zij een steeds negatiever beeld krijgen van de moeder. De kinderen hebben in de gesprekken die zij afzonderlijk van elkaar met het hof hebben gevoerd aangegeven dat zij op dit moment niets met de moeder te maken willen hebben.
3.11.4.
Hoewel het hof zich grote zorgen maakt over het loyaliteitsconflict waarin de kinderen zitten en de invloed daarvan op hun ontwikkeling, is het hof van oordeel dat de GI niet in staat is om verder aan de ontwikkelingsbedreiging te werken en haar wettelijke taak zoals neergelegd in artikel 1:262 BW uit te voeren. Gelet op de stellige mening van de kinderen, gelet voorts op hun leeftijd en tenslotte gelet op de uitspraak van de GI dat de middelen binnen de ondertoezichtstelling zijn uitgeput, is het hof van oordeel dat een verlenging van de ondertoezichtstelling contraproductief zal werken. Het hof concludeert daarom dat het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling alsnog dient te worden afgewezen.
De slotsom
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de GI alsnog dient te worden afgewezen met ingang van 16 maart 2023.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 september 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met ingang van 16 maart 2023;
en opnieuw recht doende:
wijst met ingang van 16 maart 2023 alsnog af het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voornoemd;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, A.J.F. Manders en M.I. Peereboomvan Drunick en is op 16 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.