ECLI:NL:GHSHE:2023:951

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
200.312.639_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats van een minderjarige in het kader van ouderlijk gezag en zorgregeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om de wijziging van de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2006, die tot dan toe bij de vader woonde. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen, omdat zij ernstige zorgen heeft over de situatie van de minderjarige bij de vader. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is om de minderjarige te motiveren voor school en hulpverlening, en dat er een patroon van onbereikbaarheid is. De vader heeft geen verweerschrift ingediend en is niet verschenen op de mondelinge behandeling. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook hun zorgen geuit over de situatie van de minderjarige. Het hof heeft uiteindelijk besloten om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder te bepalen, omdat dit in het belang van het kind wordt geacht. De eerdere beschikking van de rechtbank Limburg is vernietigd en de moeder krijgt de zorg voor de minderjarige, met de hoop dat zij in samenwerking met de GI de situatie kan verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 maart 2023
Zaaknummer: 200.312.639/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/296715 / FA RK 21-3587
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.G.W. Hendriks,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige] .
Het hof merkt als belanghebbende aan:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 31 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 juni 2022, heeft de moeder verzocht, voor zoveel uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en:
Primair: de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 juli 2019 te wijzigen en het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder te bepalen;
Subsidiair: een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te bepalen, inhoudende dat [minderjarige] een keer per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen bij de moeder verblijft evenals op bijzondere dagen, zoals Moederdag en op de verjaardag van de moeder, telkens onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- dat de vader in gebreke blijft hieraan te voldoen.
2.2.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 februari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Hendriks;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] (via beeldbelverbinding).
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 14 februari 2023. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief voorgelezen, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 17 maart 2022;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 30 augustus 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de vader.
3.2.
Bij beschikking van 26 juli 2019 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald.
3.3.
Bij beschikking van 2 september 2021 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is nadien verlengd, laatstelijk tot 1 september 2023.
De omvang van het geschil
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige] met ingang van 1 april 2022 één weekend per veertien dagen bij de moeder verblijft. Het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen alsmede haar subsidiaire verzoek om te bepalen dat [minderjarige] de helft van de vakanties en feestdagen en bijzondere dagen (Moederdag en verjaardag van de moeder) bij de moeder verblijft, zijn afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
HoofdverblijfplaatsDe standpunten
3.6.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De rechtbank gaat er ten onrechte vanuit dat [minderjarige] onder de huidige omstandigheden bij de vader in staat is om een structurele verandering in zijn leven aan te brengen. Er zijn al langere tijd zorgen over [minderjarige] , onder andere over zijn schoolgang en welbevinden. De vader motiveert [minderjarige] niet om op tijd op te staan en naar school te gaan. De vader blijkt onvoldoende grip te hebben op [minderjarige] . [minderjarige] kan zijn eigen gang gaan en dat blijkt niet in zijn belang te zijn. Het is de GI tot op heden niet gelukt om die situatie te veranderen. De afgelopen periode is het eigenlijk alleen maar slechter gegaan. De zorgregeling wordt niet nagekomen en er is nagenoeg geen contact tussen [minderjarige] en de moeder. [minderjarige] neemt zijn telefoon niet op en reageert niet of beperkt op de appjes van de moeder.
Gezien de leeftijd van [minderjarige] , hij is op het moment van de mondelinge behandeling bijna 17 jaar, is er geen tijd meer te verliezen en er moet gekeken worden naar andere mogelijkheden om [minderjarige] hulp en steun te bieden. In de optiek van de moeder kan dit alleen wanneer [minderjarige] bij haar komt wonen zodat de moeder grip op hem kan krijgen. De moeder heeft voldoende mogelijkheden om [minderjarige] te ondersteunen. De moeder is alle dagen beschikbaar en zij acht zich, in tegenstelling tot de vader, wel in staat om [minderjarige] te motiveren naar school te gaan. In het verleden heeft de moeder al laten zien voor [minderjarige] te kunnen zorgen.
3.7.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. De huidige jeugdbeschermer is sinds oktober 2022 betrokken bij het gezinssysteem van [minderjarige] . Het was in eerste instantie de bedoeling dat [minderjarige] met ingang van het huidige schooljaar zou starten op het [school] . Ondanks dat de vader en [minderjarige] naar het intakegesprek op het [school] zijn gegaan, is [minderjarige] uiteindelijk daar niet gestart. Zowel [minderjarige] als de vader geven hiervoor geen goede redenen.
De GI heeft op dit moment [instelling] in de startblokken staan om hulp te bieden aan [minderjarige] . [instelling] probeert echter al sinds 15 november jl. zonder succes met [minderjarige] in contact te komen. De jeugdbeschermer lukt het evenmin om met [minderjarige] in contact te komen. De jeugdbeschermer is voor de laatste keer in november bij [minderjarige] en de vader binnen geweest. Sindsdien houdt [minderjarige] al het contact af. De jeugdbeschermer is al meermaals, zowel aangekondigd als onaangekondigd, langsgegaan bij de woning van de vader en [minderjarige] . Op dat moment zijn alle luiken dicht en is de deur op slot en krijgt de jeugdbeschermer niemand te zien of te spreken.
De GI heeft de vader vele kansen gegeven om de situatie rondom [minderjarige] te verbeteren en hem naar school te laten gaan. De vader geeft weliswaar aan open te staan voor hulpverlening, maar in de praktijk laat hij dit niet zien. De GI constateert dat het de vader gewoonweg niet lukt om [minderjarige] tot ontwikkeling te laten komen. Zoals het nu gaat, kan het dan ook niet langer. Gelet hierop kan de GI inmiddels het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen, ondersteunen. De GI gunt het [minderjarige] om het bij zijn moeder te proberen. Een plaatsing forceren door middel van een uithuisplaatsing op een neutrale plek is voor de GI op dit moment geen optie.
In het geval de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder wordt bepaald, lukt het haar hopelijk om, met de hulpverlening van [instelling] en de GI, de situatie van [minderjarige] te verbeteren. De moeder heeft laten zien consequent in beeld te zijn. Het zal gelet op de leeftijd van [minderjarige] wel moeilijk worden om hem te dwingen naar de moeder te gaan. De GI spreekt de hoop uit dat de vader en [minderjarige] gevoelig zijn voor een uitspraak van het hof waarin wordt bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft zodat zij hieraan uitvoering zullen geven.
3.8.
De raad adviseert het hof tijdens de mondelinge behandeling als volgt. [minderjarige] heeft duidelijk zijn voorkeur uitgesproken om bij de vader te blijven wonen. Het blijkt echter ook dat het bij de vader niet loopt en de vader zich onttrekt aan alles dat er wordt ingezet. Daarnaast is het begrijpelijk dat [minderjarige] het bij de vader prettig vindt; hij zit in een situatie waarbij er geen eisen aan hem worden gesteld. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] dringt de tijd om actie te ondernemen. Er dient een patroon te worden doorbroken en daarbij is het aan de GI om stevigere middelen in te gaan zetten, zoals een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing. Daarbij is de raad zich bewust van de impact van een dergelijk verzoek, maar de kans op het succesvol doorbreken van het patroon bij [minderjarige] acht de raad in het geval van een uithuisplaatsing op een neutrale plek groter dan wanneer de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder wordt bepaald. De raad vindt de basis bij de moeder te kwetsbaar, zeker gelet op het feit dat op dit moment de zorgregeling niet loopt en er nagenoeg geen contact is tussen de moeder en [minderjarige] . [minderjarige] heeft in het verleden veel meegemaakt en verschillende verblijfplaatsen gehad. De raad heeft in dat kader grotere zorgen over de impact op [minderjarige] van een eventuele mislukking van de terugplaatsing bij de moeder. Dat zou voor [minderjarige] een nieuwe verlieservaring betekenen.
Oordeel van het hof
3.9.
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] overweegt het hof als volgt.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Het hof maakt zich ernstige zorgen over de situatie rondom [minderjarige] . [minderjarige] gaat niet naar school, krijgt geen hulpverlening en er is geen enkel zicht op hoe het daadwerkelijk met hem gaat. De GI krijgt al enkele maanden geen contact meer met [minderjarige] (en de vader) en ook tussen de moeder en [minderjarige] is er nagenoeg geen contact. Sinds de bestreden beschikking is de situatie in zoverre eigenlijk alleen maar verslechterd.
Het hof heeft er geen vertrouwen in dat de situatie zal verbeteren zolang [minderjarige] bij de vader woont. Uit de stukken blijkt een duidelijk patroon van niet bereikbaar zijn van de vader en het niet kunnen motiveren van [minderjarige] door de vader voor school c.q. hulpverlening. Het feit dat de vader in de procedure bij het hof, zonder bericht, niet is verschenen bevestigt dit patroon. Door niet te verschijnen toont de vader bovendien geen inzicht in de problematiek die speelt rondom [minderjarige] en neemt hij daarin geen verantwoordelijkheid. Anders dan de raad heeft geadviseerd, zal het hof de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepalen. Hierbij wordt het volgende in overweging genomen.
3.9.3.
Het hof stelt voorop dat het dezelfde zorgen als de raad heeft over de risico’s van een niet succesvolle terugplaatsing bij de moeder. Niettemin heeft het hof nog grotere zorgen over de schade en de impact die een eventuele uithuisplaatsing op een neutrale plek zal hebben op [minderjarige] . [minderjarige] heeft in het verleden veel meegemaakt en heeft, met name in de periode dat hij bij de moeder woonde, wisselende verblijfplaatsen gekend. De moeder woont inmiddels echter weer permanent in [woonplaats moeder] en zij heeft in dat kader onbetwist gesteld dat zij niet meer naar haar partner in [woonplaats partner moeder] gaat, anders dan bijvoorbeeld tijdens de feestdagen. Het hof heeft de overtuiging dat de moeder bereid is om binnen haar mogelijkheden, en in samenwerking met de GI en de hulpverlening, er alles aan te doen om de situatie rondom [minderjarige] te verbeteren. Gelet op de ernstige zorgen, de beperkte tijd tot aan de meerderjarigheid van [minderjarige] en de noodzaak dat er nu iets dient te gebeuren, zal het hof het verzoek van de moeder alsnog toewijzen en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepalen aangezien deze beslissing het hof op dit moment voor [minderjarige] het meest wenselijk voorkomt.
3.9.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is met de aanwezigen besproken dat in het geval het hof de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder zou bepalen, onduidelijk is hoe [minderjarige] en de vader op deze beslissing zullen reageren. Het hof ziet voor wat betreft het uitvoeren van deze beschikking, in het geval [minderjarige] en de vader hier niet onverwijld uitvoering aan geven, een stevige regierol voor de GI weggelegd.
Zorgregeling en dwangsom (subsidiair)3.10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , behoeven de (vermeerderde) subsidiaire verzoeken van de moeder met betrekking tot de zorgregeling en dwangsom geen bespreking meer.
Conclusie
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen alsnog toewijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 31 maart 2022;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 juli 2019 voor zover daarin de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , bij de vader is bepaald, en,
bepaalt de hoofdverblijfplaats [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , bij de moeder;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, C.N.M. Antens en M.J.C. van Leeuwen, en is op 23 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. T. Kuijs, griffier.