ECLI:NL:GHSHE:2024:1070

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
200.337.578_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2023, in het kader van de Jeugdwet. De ouders, hierna aangeduid als de moeder en de vader, hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 november 2023 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van hun kind voor de duur van negen maanden werd verlengd. De ouders zijn van mening dat de verlenging onterecht is, omdat er zicht zou zijn op een plaatsing in een gezinshuis en zij stellen dat de GI niet voldoende heeft gedaan om een thuisplaatsing te realiseren.

De mondelinge behandeling vond plaats op 5 maart 2024, waarbij de ouders bijgestaan werden door hun advocaat, mr. F. Pool, en de GI vertegenwoordigd was door twee medewerkers. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in de procedure. De ouders hebben aangevoerd dat de GI niet adequaat heeft gehandeld en dat er geen sprake meer is van de problematiek die eerder leidde tot de uithuisplaatsing. De GI heeft echter betoogd dat de ouders nog steeds niet in staat zijn om de veiligheid en stabiliteit te bieden die noodzakelijk zijn voor de verzorging van de minderjarige.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verlenging van de uithuisplaatsing gerechtvaardigd is. De ouders hebben niet voldoende aangetoond dat zij in staat zijn om een veilige en stabiele omgeving te bieden voor hun kind. De zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarige zijn nog steeds aanwezig, en de GI heeft aangetoond dat er nog veel werk aan de winkel is voordat een terugplaatsing kan worden overwogen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de ouders afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 28 maart 2024
Zaaknummer : 200.337.578/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/397690 / JE RK 23-1410
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
en
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. F. Pool.
tegen
de
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (hierna: de GI)
Deze zaak gaat over de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 14 november 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 februari 2024, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek van de GI, om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van negen maanden, af te wijzen dan wel, in duur te bekorten.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 februari 2024, heeft de GI verzocht de ouders niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep, dan wel dit hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 maart 2024.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Pool;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 8 november 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
Bij beschikking van 27 september 2023 heeft de rechtbank de toen nog ongeboren [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar, derhalve tot 27 september 2024.
3.3.
Bij beschikking van 19 oktober 2023 is een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening van pleegzorg voor de duur van vier weken, met ingang van 19 oktober 2023 tot 16 november 2023. [minderjarige] verblijft sinds 23 oktober 2023 in een pleeggezin.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de aan de GI verleende machtiging uithuisplaatsing verlengd met ingang van 16 november 2023 voor de duur van negen maanden, dus tot 16 augustus 2024.
3.5.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De ouders stellen in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, dat de rechtbank ten onrechte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend en bovendien de verlenging ten onrechte voor de duur van negen maanden is verleend.
De ouders voeren daartoe aan dat de onderhavige machtiging niet noodzakelijk was omdat er zicht was op een plaatsing van de ouders in een gezinshuis. Daarnaast hebben zij er geen vertrouwen in dat de GI actief zal toewerken naar een thuisplaatsing van [minderjarige] . Dit mede gelet op het feit de GI niet voortvarend te werk is gegaan om een plaatsing in een ouder-kind-setting te vinden. In de eerste plaats heeft de GI slechts gedurende een week verschillende e-mails verzonden om een dergelijke plaatsing te vinden en is daarna al daarmee, in afwachting van de zitting bij de rechtbank, gestopt. De GI geeft aan dat de kans klein is dat een aanbieder de ouders zal accepteren gelet op hun problematiek. Dit komt niet overeen met de redenen die de aanbieders geven voor hun afwijzing. Ook is onduidelijk of de GI, na de relatief korte zoektocht naar een plaatsing, nog pogingen heeft gedaan om bijvoorbeeld na te gaan bij de eerder benaderde instanties en zorgaanbieder of er op een later moment wel plek was voor de ouders en [minderjarige] .
De ouders vinden verder dat de GI niet doelmatig aan de slag is gegaan met het verminderen van de contra-indicaties. Daar komt bij dat de ouders hier anders tegen aankijken. Er is geen sprake (meer) van drugsverslaving en huiselijk geweld.
Bovendien heeft de plaatsing samen met [minderjarige] bij [instantie 1] medio januari 2024 er toe geleid dat de machtiging tot uithuisplaatsing van rechtswege is beëindigd nu zij samen met de minderjarige zijn geplaatst en zij verwijzen hiervoor naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2022:3581)
.
Anders dan de rechtbank achten de ouders het wel van belang dat de mogelijkheid, om [minderjarige] weer thuis te laten wonen, met enige regelmaat wordt geëvalueerd. De ouders verwijzen daarvoor onder meer naar internationale verdragen, artikel 8 EVRM en artikel 3 IVRK. Bij elk individueel besluit waarbij een kind betrokken is, moet een gemotiveerde afweging plaatsvinden over op welke wijze is omgegaan met het belang van de minderjarige. [minderjarige] is een jong kind waarbij gelet op zijn leeftijd rekening moet worden gehouden met de gehechtheidsrelatie tussen hem en zijn ouders. Dat is onvoldoende gebeurd. Gelet op deze hechting met de ouders dient [minderjarige] zo snel mogelijk terug te keren bij de ouders. De ouders zien hem nu maar een keer per week gedurende twee uur. Daarbij komt dat [minderjarige] tot eind maart 2024 bij het huidige pleeggezin kan blijven en daarna weer wordt overgeplaatst.
De gezinsopname bij [instantie 1] gedurende een midweek medio januari 2024 is onvoldoende om conclusies te trekken. De ouders kunnen zich niet vinden in het advies dat [instantie 1] naar aanleiding van die plaatsing heeft verstrekt. De ouders benadrukken dat zij zelf, met ambulante hulp, de zorg voor [minderjarige] weer op zich kunnen nemen. De huidige omstandigheden zijn voldoende voor een terugplaatsing. Zij kunnen samen met [minderjarige] in een vakantiewoning gaan wonen waar hulp kan aansluiten of zij kunnen bij een tante van de moeder intrekken. De ouders zijn bovendien positief over het feit dat de gemeente [woonplaats] de regie van de gemeente [plaats] heeft overgenomen. De ouders hebben mogelijk zicht op een woning in [woonplaats] .
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling
- samengevat - aan op dit moment onvoldoende gronden te zien voor een terugplaatsing van [minderjarige] bij de ouders.
[minderjarige] is een hele kwetsbare baby. Hij is geboren met afkickverschijnselen, dronk langzaam en slecht, had last van spieroverstrekkingen in armen en benen, keek volwassenen niet aan. Dit is passend gedrag bij een baby met afkickverschijnselen. Hij kon ook niet genieten van een warm badje. De uithuisplaatsing is de ontwikkeling van [minderjarige] ten goede gekomen.
De ouders hebben [minderjarige] niet de veiligheid en rust kunnen bieden. Met een thuisplaatsing van [minderjarige] wordt aan geen van de voorwaarden (rust, stabiliteit en veiligheid) voldaan. De ouders missen iedere vorm van basisveiligheid. Zij hebben geen stabiele relatie, komen afspraken niet na, zijn niet op tijd, hebben geen stabiele woonsituatie en vertonen geen stabiliteit in het vertellen van informatie. Daarbij komt dat er geen sprake is van zelfreflectie bij de ouders.
De verantwoordelijkheid voor alle problemen en zaken die niet goed verlopen wordt bij de GI gelegd. Dit patroon blijft de GI zien bij de ouders binnen alle levensgebieden en de GI ziet geen mogelijkheden ontstaan waardoor er een thuisplaatsing voor [minderjarige] kan worden gerealiseerd. Dit maakt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van diens verzorging en opvoeding.
De kortdurende gezinsopname bij [instantie 1] medio januari 2024 had als doel inzicht te krijgen in de opvoedvaardigheden van beide ouders. De GI benadrukt dat er in die setting geen sprake was van een thuisplaatsing. Vooraf waren de ouders bekend met startdatum en einddatum. De GI betwist dat de ouders onvoldoende de mogelijkheid krijgen om een hechtingsband te vormen met [minderjarige] binnen de uithuisplaatsing. Na de uithuisplaatsing van [minderjarige] is er binnen vier dagen een huisbezoek geweest van de ouders bij het pleeggezin. De bezoeken tussen ouders en kind zijn wekelijks gepland waarbij uitbreiding is gekomen naar een bezoek van twee uur. Verder zijn de ouders mee geweest naar het consultatiebureau en worden zij op de hoogte gehouden over de ontwikkelingen van [minderjarige] .
3.8.
De raad adviseert het hof om de bestreden beschikking in stand te laten. De raad ziet geen mogelijkheden voor een eerdere terugplaatsing van [minderjarige] . Er zijn nu nog te veel zorgen om [minderjarige] terug te plaatsen bij de ouders. Uit het onderzoek van [instantie 1] blijkt duidelijk waar de zorgen liggen en wat er moet gebeuren voordat er aan een terugplaatsing kan worden gedacht. Dit is bovendien in lijn met wat er eerder vanuit [instantie 2] is aangegeven.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste één jaar. Op grond van artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.2.
Nadat de bestreden beschikking is gewezen heeft er begin januari 2024 voor de duur van een midweek een gezinsopname bij [instantie 1] plaatsgevonden. De GI heeft naar aanleiding van dit traject bij [instantie 1] haar visie (dat er 24-7 hulp nodig is mocht [minderjarige] teruggeplaatst worden) niet gewijzigd. De GI acht ambulante ondersteuning onvoldoende. Gezien de aard van deze opname, de locatie, vooraf bekende tijdelijkheid en observatie, is geen sprake van een thuisplaatsing die de uithuisplaatsing (de facto) heeft doen eindigen.
Op grond van de stukken is het hof met de GI en de raad van oordeel dat een thuisplaatsing van de [minderjarige] (zonder 24-7 hulp) niet aan de orde kan zijn. In aanvulling op het oordeel van de rechtbank overweegt het hof nog het volgende.
3.9.3.
Er zijn te veel zorgen zijn over de veiligheid van [minderjarige] . De ouders hebben een belast verleden waarin onder andere huiselijk geweld, zorgen over drank- en drugsgebruik en psychische problematiek een rol speelden. De andere vijf kinderen uit het gezin zijn medio november 2022 uit huis geplaatst. Tot nu toe is de voor de ouders benodigde hulp in de vorm van een plaatsing in een ouder-kind-setting niet gevonden. Dit ondanks diverse pogingen van de GI op dit vlak. De ouders zijn meerdere keren afgewezen mede gelet op de problematiek die speelt in hun gezinssituatie. Dit alleen al maakt dat een thuisplaatsing van [minderjarige] niet mogelijk is. Daarnaast beschikken de ouders niet over woonruimte waar zij met een kind kunnen verblijven. De enkele mededeling op de mondelinge behandeling dat zij mogelijk op korte termijn over woonruimte in [woonplaats] kunnen beschikken dan wel dat zij in een vakantiehuisje of bij een tante thuis kunnen wonen en dat zij dan daarbij gebruik kunnen maken van ambulante hulpverlening is onvoldoende concreet onderbouwd door de ouders.
3.9.4.
Daarbij komt dat er door de GI in het kader van de ondertoezichtstelling ook wordt ingezet op het verminderen van contra-indicaties aan de kant van de ouders om zo een plaatsing in een ouder-kind-setting haalbaar te maken. De ouders hebben medio november 2023 van de GI gehoord aan welke punten zij allebei moeten gaan werken. Dit houdt onder meer in dat de ouders dienen te voldoen aan de door de GI gestelde eisen betreffende “goed genoeg ouderschap”. Ook is het belangrijk dat de ouders allebei psychologisch onderzocht worden opdat hun persoonlijke problematiek duidelijk wordt en zij hiervoor individuele hulp kunnen krijgen. Bovendien mag er geen sprake meer zijn van drugsgebruik en dient er te worden gewerkt aan de onderlinge (eerder niet stabiele) relatie tussen de ouders.
Hoewel het hof begrijpt dat de ouders graag een tussentijdse toetsing willen en daarom subsidiair het hof verzoeken de uithuisplaatsing van [minderjarige] in duur te bekorten, is het het hof niet gebleken op welke punten de ouders aan de slag zijn gegaan met de door de GI genoemde verbeterpunten.
De enkele mededeling dat er op dit moment geen sprake meer is van een drugsverslaving en dat de relatie van de ouders stabiel is, is naar het oordeel van het hof onvoldoende. Er is op dit moment nog te veel onduidelijk op het punt van de persoonlijke problematiek van de ouders, hun leerbaarheid en hun woonsituatie. Van een veilige, stabiele en betrouwbare omgeving bij de ouders is op dit moment nog onvoldoende sprake. Dit maakt dat het hof geen aanleiding ziet voor een tussentijdse toetsing.
Behalve uit het recente rapport van [instantie 1] volgen de zorgen over de veiligheid van [minderjarige] reeds uit het raadsrapport van 13 september 2023. Tot slot ziet het hof, gelijk zoals de raad ter mondelinge behandeling heeft benoemd, een GI die voortvarend te werk gaat, de ouders duidelijk en tijdig informeert maar de ouders ook duidelijk wijst waaraan zij dienen te werken met de daaraan gekoppelde termijnen. Anders dan de ouders tijdens de mondelinge behandeling van het hof naar voren hebben gebracht, ziet het hof geen grond voor het standpunt van de ouders dat de GI de ouders op een manipulatieve manier zou behandelen om hen in een kwaad daglicht te stellen
.
3.9.5.
Hetgeen de ouders hebben aangevoerd omtrent het EVRM maakt het bovenstaande niet anders. Het recht op respect voor het familie- en gezinsleven, zoals neergelegd in artikel 8 EVRM, staat inperking toe indien dit noodzakelijk is en voor zover daarin bij wet is voorzien. Aan beide voorwaarden is in deze voldaan. Ten aanzien van het beroep op het IVRK overweegt het hof dat in dit verdrag voor alles het belang van het kind voorop staat en het hof van oordeel is dat de beslissing die het hof neemt in het noodzakelijke belang van [minderjarige] is.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 november 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.D.M. van der Linden en M.J.C. van Leeuwen en is op 28 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.