In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot opheffing van het bewind over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat mr. J. Jansen, had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 11 april 2023 te vernietigen, waarin zijn verzoek tot opheffing van het bewind was afgewezen. De rechthebbende stelde dat hij niet langer een meerderjarigenbewind nodig had en dat hij met hulp van zijn mantelzorgster, [informant], in staat was zijn financiële belangen zelf te behartigen. De bewindvoerder, Bewindvoeringskantoor [bewindvoeringskantoor] B.V., voerde aan dat er geen gewichtige redenen waren om het bewind op te heffen en dat de rechthebbende nog steeds bescherming nodig had.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 december 2023 heeft het hof de rechthebbende en zijn advocaat gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de bewindvoerder en [informant]. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder e-mailcorrespondentie en brieven van de betrokken partijen. Het hof oordeelde dat de rechthebbende voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij met de hulp van [informant] in staat was om zijn eigen financiële belangen waar te nemen. Het hof concludeerde dat er op dat moment geen problematische financiële situatie was en dat de rechthebbende al enige jaren schuldenvrij was.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen toegewezen, met ingang van 1 maart 2024. Tevens is bepaald dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de uitspraak de eindrekening en -verantwoording moet afleggen aan de rechthebbende. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.