ECLI:NL:GHSHE:2024:1158

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
200.336.725_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voogdij over minderjarige met betrokkenheid van grootouders en Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de grootouders moederszijde tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 11 oktober 2023 de GI (gecertificeerde instelling) benoemd tot voogd over de minderjarige, geboren in 2014. De grootouders moederszijde zijn van mening dat er eerst een gedegen onderzoek naar het perspectief van de minderjarige moet plaatsvinden voordat er een beslissing over de voogdij kan worden genomen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook twijfels over de geschiktheid van de GI en pleit voor een netwerkplaatsing. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 februari 2024 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de grootouders moederszijde, de grootouders vaderszijde, de GI en de Raad. Het hof heeft besloten dat er meer onderzoek nodig is naar de voogdij en de opvoedperspectieven van de minderjarige. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de Raad de opdracht gegeven om een andere GI voor te dragen voor de voorlopige voogdij. De zaak is complex en er zijn zorgen over de huidige situatie van de minderjarige, die in een loyaliteitsconflict verkeert tussen de grootouderparen. Het hof heeft besloten om het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) in te schakelen voor een onderzoek naar de mogelijkheden voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 3 april 2024
Zaaknummer: 200.336.725/01 en 200.336.725/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/403402 / FA RK 22-5133
in de zaak in hoger beroep van:
[de grootouders moederszijde],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootouders moederszijde,
advocaat: mr. V.T.E. Kuijpers,
tegen
De Raad voor de Kinderbescherming
regio Zuidwest Nederland,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming West Zeeland,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
[de grootouders vaderszijde],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.A. Offermans,
hierna te noemen: de grootouders vaderszijde.
Als informanten in deze zaak worden aangemerkt:
[de stiefmoeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de stiefmoeder,
[de stiefopa],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de stiefopa.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 januari 2024, hebben de grootouders moederszijde verzocht om bij beschikking te bepalen:
in het incident (200.336.725/02):
- dat de bij de bestreden beschikking uitgesproken uitvoerbaarheid bij voorraad wordt
geschorst, totdat het hof in de hoofdzaak heeft beslist;
in de hoofdzaak (200.336.725/01):
- de bestreden beschikking te vernietigen waar het gaat om de benoeming van de GI tot voogd over [minderjarige] en opnieuw rechtdoende een deskundigenonderzoek te gelasten, zoals eerder ook door de raad is voorgesteld in de procedure bij de rechtbank, en na kennisname van de bevindingen die voortkomen uit het deskundigenonderzoek, een beslissing te nemen over de voogdij over [minderjarige] althans een beslissing te nemen over de voogdij over [minderjarige] die het hof juist acht.
2.2.
In een schriftelijke reactie, ingekomen ter griffie op 5 februari 2024, heeft de raad zijn standpunt gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld dat in ieder geval een GI de voogdij over [minderjarige] zou moeten krijgen, maar zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft welke GI dat zou moeten zijn.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 februari 2024, hebben de grootouders vaderszijde verzocht:
in het incident (200.336.725/02):
- de grootouders moederszijde in hun verzoek niet ontvankelijk te verklaren, dan wel dit verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond of niet bewezen verklaard;
bij wijze van voorwaardelijk verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening:
- in het geval het hof de uitvoerbaarverklaring bij voorraad schorst, de huidige door de GI vastgestelde omgangsregeling te wijzigen, in die zin dat [minderjarige] om de week een weekend vanaf vrijdag na school tot maandagochtend voor school bij de grootouders moederszijde verblijft en dat hij gedurende de rest van de tijd bij de grootouders vaderszijde verblijft, althans een zodanige regeling vast te stellen die het hof juist acht;
in de hoofdzaak (200.336.725/01):
- grootouders moederszijde in hun verzoek niet ontvankelijk te verklaren, dan wel dit verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond of niet bewezen verklaard en om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de grootouders moederszijde, bijgestaan door hun advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de grootouders vaderszijde, bijgestaan door hun advocaat;
- de stiefopa.
De stiefmoeder is hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het e-mailbericht met bijlage namens de raad, ingekomen ter griffie op 6 februari 2024;
- het e-mailbericht met bijlage namens de GI, ingekomen ter griffie op 7 februari 2024;
- de nadere stukken van de procedure in eerste aanleg zoals tijdens de mondelinge behandeling bij hof overgelegd door de advocaat van de grootouders moederszijde (het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 augustus 2023, de spreekaantekeningen eerste aanleg van de advocaat van de grootouders vaderszijde van 23 augustus 2023, de beschikking van 15 april 2021, het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 februari 2023, het betoog van de grootouders vaderszijde van 24 februari 2023, een e-mail van de stiefmoeder, een e-mail van de stiefopa van 17 augustus 2023, een e-mail van de stiefmoeder van 23 augustus 2023);
- de spreekaantekeningen van de GI.

3.De beoordeling

3.1.
[minderjarige] is geboren uit de relatie van de ouders. De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
De moeder van [minderjarige] is op [datum] 2018 overleden. In verband met het overlijden van de moeder is de GI belast geweest met de voorlopige voogdij over [minderjarige] tot 26 januari 2019.
3.3.
Bij beschikking van 24 januari 2019 is de vader belast met het eenhoofdig gezag
over [minderjarige] . De vader is op [datum] 2022 overleden.
3.4.
Bij beschikking van 19 augustus 2022 is de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] met ingang van 19 augustus 2022 voor de duur van twee weken, te weten tot
2 september 2022. De voorlopige voogdij is bij beschikking van 31 augustus 2022 verlengd tot 19 november 2022.
3.5.
Nadat de Gl voorlopig tot voogd is benoemd, heeft zij bepaald dat beide grootouderparen tezamen verantwoordelijk zijn voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Vanaf september 2022 loopt er een regeling waarbij [minderjarige] de ene week bij zijn grootouders moederszijde en de andere week bij grootouders vaderszijde en de stiefopa verblijft.
3.6.
Bij tussenbeschikking van 21 maart 2023 heeft de rechtbank de raad opdracht gegeven tot een aanvullend onderzoek en advies gevraagd wie met de voogdij over [minderjarige] belast dient te worden. De rechtbank heeft de raad daarbij verzocht om het perspectief van [minderjarige] mee te laten wegen in het vervolgonderzoek.
3.7.
Bij brief van 21 april 2023 heeft de raad aan de rechtbank laten weten dat de raad niet in staat is het door de rechtbank verzochte onderzoek te verrichten en verzocht om een deskundigenonderzoek te gelasten en de beslissing over de voogdij aan te
houden.
3.8.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank geen nader onderzoek gelast, maar een eindbeslissing genomen en de GI benoemd tot voogd over [minderjarige] .
3.9.
De grootouders moederszijde kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.10.
Het hof ziet aanleiding om eerst het verzoek in de hoofdzaak (200.336.725/01) te bespreken.
In de hoofdzaak (zaaknummer 200.336.725/01)
3.11.1.
De grootouders moederszijde voeren - samengevat - het volgende aan. Ten onrechte is de rechtbank, in afwijking van het advies van de raad in de brief van 21 april 2023 en het advies van de raad tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg, overgegaan tot benoeming van deze GI als voogd. Net als de raad wensen de grootouders moederszijde eerst een gedegen onderzoek naar het perspectief van [minderjarige] voordat wordt besloten over de voogdij. Het opvoedperspectief voor [minderjarige] hangt namelijk nauw samen met de voogdij, omdat degene die de voogdij over hem uitoefent ook kan beslissen waar hij zal opgroeien. De nu benoemde GI gaat daarin vergaande beslissingen nemen die niet in het belang van [minderjarige] zijn. De aanvaardbare termijn van [minderjarige] is in een situatie als deze ondergeschikt aan het belang om duidelijkheid te krijgen wat een goede plaatsing zal zijn voor hem. Een uithuisplaatsing op een neutrale plek zoals de GI die voor ogen heeft en al in gang heeft gezet door op zoek te gaan naar een geschikt gezinshuis, zal zeer schadelijk zijn voor [minderjarige] . [minderjarige] heeft op dit moment een goed contact met de grootouders van zowel moederszijde als vaderszijde en de week op week af regeling verloopt goed. Deze regeling is voor hem bekend en daarom zal de voortzetting daarvan, en daarmee van de huidige situatie dat hij bij beide grootouders opgroeit voor de duur van het onderzoek, minder schadelijk voor [minderjarige] zijn dan om hem in een neutraal pleeggezin of gezinshuis te plaatsen. Bovendien is inmiddels hulpverlening gestart en dit helpt [minderjarige] . Hij is hierdoor minder gefrustreerd.
3.11.2.
De raad voert - samengevat - het volgende aan. De raad heeft zelf ook overwogen om hoger beroep in te stellen tegen de bestreden beschikking. De raad heeft zijn bedenkingen bij de handelswijze en zorgvuldigheid van de GI en in deze zaak daarmee samenhangend vraagtekens bij de geschiktheid van deze GI als voogd over [minderjarige] . Hetzelfde geldt voor het door de GI genomen en door de rechtbank overgenomen perspectiefbesluit en de wijze waarop dat tot stand is gekomen en is getoetst. In het raadsrapport dat ten grondslag ligt aan het verzoek van de raad in eerste aanleg tot benoeming van deze voogd is uitgegaan van een
stappenplan zoals door de GI is voorgehouden en besproken tijdens het beraad van 28 oktober 2022. Dit stappenplan is niet uitgevoerd. Enkel [instantie 1] is ingezet voor [minderjarige] , maar de verdere onderzoeken en de netwerkscreening hebben niet plaatsgevonden. Dit, in combinatie met de wending dat de GI de vraag heeft uitgezet voor een passend pleeggezin/gezinshuis voor [minderjarige] , maakt dat er ten opzichte van het raadsonderzoek sprake is van een wijziging van omstandigheden. De GI stelt zich nu op het standpunt dat alles met [minderjarige] beter zal gaan op het moment dat hij in een neutrale setting zal verblijven en daardoor tot rust zal komen. De GI zet niet meer in op een plaatsing van [minderjarige] in het netwerk.
De raad deelt deze visie niet en vindt dat een netwerkplaatsing juist de voorkeur heeft. De raad denkt daarbij aan een plaatsing van [minderjarige] bij de grootouders moederszijde waarbij sprake is van een ruime weekend- en vakantieregeling met de grootouders vaderszijde, stiefopa en stiefmoeder. De grootouders moederszijde zijn al zeer lang een constante factor in het leven van [minderjarige] , zij hebben aangegeven de zorg voor [minderjarige] op zich te willen nemen, committeren zich aan hetgeen [minderjarige] nodig heeft en zij zijn bereid te blijven samenwerken met de hulpverlening. De grootouders vaderszijde hebben steeds wisselend verklaard of zij al dan niet de dagelijkse zorg voor [minderjarige] op zich willen nemen.
De raad blijft bij zijn visie dat de mogelijkheden tot een netwerkplaatsing onvoldoende onderzocht zijn en dat het perspectiefbesluit daarom voortijdig en onvoldoende gemotiveerd is genomen. Een perspectiefonderzoek dient alsnog plaats te vinden en de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is nog niet verstreken. [instantie 2] zou in oktober 2024 kunnen starten met een onderzoek. [minderjarige] zou kunnen worden aangemeld bij het NIFP en zij kijken naar een organisatie die zo snel mogelijk kan starten. Van groot belang is dat [minderjarige] gedurende een nader perspectiefonderzoek duidelijk weet waar hij aan toe is, hoe lang een eventueel onderzoek zal gaan duren en wanneer hij bij wie zal verblijven. De raad hoopt dat dit een voor hem rustigere en meer voorspelbare situatie zal creëren. Vaststaat dat beide grootouderparen, de stiefopa en de stiefmoeder heel belangrijk zijn voor [minderjarige] . Tot nu toe is gebleken dat ondanks hun verschillende visies en wensen de grootouders zich hierin laten sturen door de GI en zij zich houden aan afspraken omtrent de verdeling van de zorgtaken en het verblijf van [minderjarige] tijdens de vakantieperiodes. De voogdij over [minderjarige] moet dan ook worden uitgevoerd door een neutrale instantie. De raad vindt dat de huidige GI als voogd over [minderjarige] niet op een neutrale wijze uitvoering kan geven aan de voogdij omdat zij niet alsnog kunnen afwijken van de huidige lijn waarbij juist wordt ingezet op een neutrale plaatsing. De raad acht het daarom in belang van [minderjarige] dat een andere GI tot (definitieve) voogd wordt benoemd.
3.11.3.
De grootouders vaderszijde voeren - samengevat - aan dat de rechtbank terecht is voorbij gegaan aan het advies van de raad om een nader onderzoek naar het perspectief van [minderjarige] te gelasten. Het is niet gewenst een perspectiefonderzoek af te wachten. [minderjarige] heeft zo snel mogelijk duidelijkheid nodig waar hij mag opgroeien zodat hij niet in de huidige versnipperde situatie blijft wonen en last blijft houden van de onduidelijkheid die heerst. Bovendien kan hij dan starten met traumabehandeling. Het belangrijkste is dat beide families betrokken blijven bij [minderjarige] . Net als de GI vinden de grootouders vaderszijde het niet in het belang van [minderjarige] om de week op week af regeling voort te zetten. Het zwaartepunt van de opvoeding moet ook niet bij een van de grootouderparen worden neergelegd, omdat de samenwerking tussen de grootouders moeizaam verloopt. Er is sprake van een hardnekkige strijd waardoor [minderjarige] in een loyaliteitsconflict geraakt. Dit maakt dan ook dat zij het in het belang van [minderjarige] achten dat hij op een neutrale plek gaat opgroeien, vanuit waar hij banden met beide families kan onderhouden.
3.11.4.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende aangevoerd. In beginsel heeft een netwerkplaatsing de voorkeur, maar in het geval van [minderjarige] wordt een plaatsing binnen het netwerk niet meer als optie gezien. Een nader (perspectief)onderzoek is dan ook niet nodig. Bovendien is dit niet in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] kan niet langer in de wachtstand staan totdat duidelijk is of en waar [minderjarige] binnen het netwerk op zou kunnen groeien. De aanvaardbare termijn van [minderjarige] is gezien zijn jonge leeftijd en de vele negatieve ervaringen die hij heeft meegemaakt, verstreken. [minderjarige] komt hierdoor ook onvoldoende aan rouw- en traumaverwerking toe. Dit heeft gevolgen voor hem, zo blijkt uit het verslag van [instantie 1] . [minderjarige] loopt achter op school. Gerichte traumabehandeling is nodig voor [minderjarige] om zo weer toe te komen aan zijn verdere ontwikkeling, maar die kan vanuit de huidige situatie niet worden opgestart. Wanneer [minderjarige] op een neutrale plek verblijft kan hem deze gerichte traumatherapie wel geboden worden. Dit wordt ook door [instantie 1] onderschreven. De GI acht het verder niet in het belang van [minderjarige] als een andere GI de (definitieve) voogdij zal uitvoeren omdat met iedere overdracht tijd en informatie verloren gaat. Tevens is het voor de GI onvoldoende duidelijk waaruit blijkt dat de relatie zodanig verstoord zou zijn dat het uitvoeren van de voogdij over [minderjarige] niet meer mogelijk zou zijn.
3.11.5.
De stiefopa heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. [minderjarige] verkeert in een loyaliteitsconflict omdat hij niet kan kiezen tussen beide grootouderparen. Hierdoor is het in het belang van [minderjarige] dat hij op een neutrale plek kan opgroeien en niet bij een van de grootouders.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
In deze procedure ligt de beslissing over de definitieve voogdij over [minderjarige] aan het hof voor. Feitelijk gaat het geschil tussen de diverse betrokkenen over de voorgenomen invulling van die voogdij door deze GI die nu door de rechtbank is benoemd. Degene die de definitieve voogdij over [minderjarige] heeft, kan beslissen over waar hij opgroeit. Voor de GI is duidelijk dat [minderjarige] verder moet opgroeien in een neutrale setting, dus niet binnen het netwerk. Nader onderzoek naar mogelijkheden binnen het netwerk kan [minderjarige] volgens de GI niet afwachten, omdat hij dan niet toekomt aan de hulp die hij nodig heeft. Bij bekrachtiging van de beslissing waarbij deze GI tot voogd is benoemd, wordt daarmee feitelijk ook de keuze van deze GI voor de plaatsing van [minderjarige] buiten het netwerk bekrachtigd. Het hof is echter van oordeel, net als de grootouders moederszijde en de raad, dat op dit moment nog niet kan worden vastgesteld dat een definitieve plaatsing buiten het netwerk in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Daarvoor is meer onderzoek nodig en niet gebleken is dat [minderjarige] het niet aan zou kunnen om in de huidige situatie te blijven totdat dat onderzoek is afgerond. Het hof licht dit als volgt toe.
3.12.2.
De GI heeft vanaf eind 2022, kort na het overlijden van de vader, ingezet op een definitieve plaatsing van [minderjarige] op een neutrale plek. De GI heeft weliswaar [instantie 1] ingezet voor [minderjarige] , maar verdere onderzoeken, hulpverlening voor de grootouders en de eerder besproken netwerkscreening hebben niet plaatsgevonden. Onduidelijk is gebleven wat de doorslaggevende reden daarvoor is geweest. Dit klemt te meer omdat uit de processtukken is gebleken dat de GI de beslissing dat het perspectief van [minderjarige] niet in het netwerk zou kunnen liggen kennelijk al heeft genomen in januari 2023, derhalve kort na de start van het onderzoek door [instantie 1] . Voor het hof is onvoldoende duidelijk geworden dat (zowel destijds als nu) acuut een neutrale plaatsing nodig is zodat de traumabehandeling op korte termijn kan starten. In ieder geval is er inmiddels sinds het besluit van de GI ten aanzien van de plaatsing al ruim één jaar verstreken. Bovendien blijkt uit de bevindingen van [instantie 1] niet zonder meer dat traumabehandeling niet kan plaatsvinden vanuit de woonsituatie bij de grootouders. Verder is niet duidelijk geworden wat de effecten van de neutrale plaatsing op [minderjarige] zijn en of dit niet voor nog een extra trauma zorgt. Het hof heeft daar zorgen over. De GI bevestigt dat overplaatsing een nieuwe verlieservaring voor [minderjarige] zal betekenen, maar stelt ook dat de huidige stagnatie in zijn ontwikkeling zwaarder weegt. Voor het hof staat dit zonder nader onderzoek en zonder nadere onderbouwing niet vast. De vraag is bovendien of er een neutrale plek op korte termijn beschikbaar is, waar die dan is en op welke termijn dan met behandeling kan worden begonnen. Met alle vragen die er nog zijn en vanwege de complexiteit van de zaak moet eerst zorgvuldig en uitvoerig worden onderzocht wat in het belang van [minderjarige] is.
3.12.3.
Het hof is daarom voornemens het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) te verzoeken om een onderzoek in te (doen) stellen en te rapporteren en adviseren over de volgende onderzoeksvragen:
1. Is een van de grootouderparen in staat om de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen en daarbij ervoor te zorgen dat er een onbelast contact kan zijn met het andere grootouderpaar, de stiefopa en de stiefmoeder van [minderjarige] en zo nee, bestaan er dan mogelijkheden om dit te ontwikkelen en, zo ja, welke hulpverlening is daarvoor aangewezen en welke termijn is daarmee gemoeid?
2. Zijn er (contra-) indicaties voor een plaatsing van [minderjarige] binnen een netwerkpleeggezin? Zo ja, welke zijn dat?
3. Zijn er (contra-)indicaties voor een plaatsing van [minderjarige] buiten het netwerk? Zo ja, welke zijn dat?
4. Waar ligt het opvoedperspectief van [minderjarige] ?
5. Wie dient met de voogdij over [minderjarige] te worden belast?
6. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren, die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar die wel van belang zijn met betrekking tot de te nemen beslissing?
3.12.4.
Alvorens het NIFP te benaderen stelt het hof de grootouders moederszijde, de grootouders vaderszijde, de raad en de GI in de gelegenheid zich zowel over de te benoemen deskundige als de te stellen vragen uit te laten.
3.12.5.
Zoals hiervoor is overwogen zal het hof de beslissing van de rechtbank ter zake de benoeming van de GI tot voogd vernietigen en iedere verdere beslissing voor wat betreft de voogdij aanhouden in afwachting van de uitkomst van het perspectiefonderzoek. Dat betekent dat vooralsnog de voorlopige voogdij maatregel doorloopt. Het hof acht het echter niet in belang van [minderjarige] dat de huidige GI met deze taak belast blijft. Duidelijk is geworden dat de GI een perspectiefonderzoek niet ondersteunt. De raad heeft expliciet tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangegeven dat hij zorgen heeft over de uitvoering van de voogdij door deze GI. Het hof sluit zich daarbij aan en is er niet van overtuigd dat de GI, gehoord de GI tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, in staat is om onafhankelijk en neutraal een andere lijn te onderzoeken. Het hof heeft niet het vertrouwen dat de GI inzet op contactherstel tussen de grootouders, de ondersteuning van de grootouders in hun rol als grootouders, het perspectiefonderzoek en derhalve als neutrale partij ten aanzien van het perspectiefonderzoek zal optreden. Er is bovendien ook onvoldoende vertrouwen van de betrokkenen in deze GI.
3.12.6.
Dit betekent dat het hof aanleiding ziet om op grond van artikel 1:241 lid 5 BW, in samenhang met het verzoek van de grootouders moederszijde, een andere GI te belasten met de voorlopige voogdij. Het hof zal daartoe de raad een termijn van 14 dagen verlenen om een te benoemen GI voor te dragen en een bereidverklaring over te leggen.
In incident (zaaknummer 200.336.725/02)
3.13.1.
De grootouders moederszijde hebben geen belang meer bij de beoordeling van het schorsingsverzoek gelet op de beslissing in hoofdzaak. Het hof zal het verzoek in dit afwijzen.
3.13.2.
Hieruit vloeit voort dat aan de beoordeling van het voorwaardelijk verzoek van de grootouders vaderszijde niet wordt toegekomen. Daarbij wordt opgemerkt dat beide grootouderparen zich tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bereid hebben verklaard om hangende het onderzoek de huidige regeling voor wat betreft de verdeling van de zorgtaken voor [minderjarige] na te leven. Daarbij hebben beide grootouderparen en de stiefopa eveneens toegezegd niet te praten met [minderjarige] over een eventuele plaatsing in een gezinshuis. Het hof gaat ervan uit iedereen zich aan deze toezeggingen houdt en dat de nieuw te benoemen GI deze regeling slechts zal wijzigen indien de situatie of de eerste uitkomst van het perspectiefonderzoek aanleiding daartoe geeft. Het hof zal het voorwaardelijk verzoek afwijzen.
3.13.3.
Daarom wordt beslist als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
In de zaak 200.336.725/01
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 oktober 2023;
stelt grootouders moederszijde, grootouders vaderszijde, de GI en de raad tot
19 april 2024in de gelegenheid zich uit te laten over de te benoemen deskundige en de in rechtsoverweging 3.12.3 geformuleerde onderzoeksvragen;
stelt de raad in de gelegenheid om voor diezelfde datum van
19 april 2024een GI voor te dragen die de voorlopige voogdij op zich zal nemen onder overlegging van een bereidverklaring;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de zaak 200.336.725/02
wijst de verzoeken van zowel grootouders moederszijde als grootouders vaderszijde af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en A.J.F. Manders en is op 3 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.