3.12.Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.In deze procedure ligt de beslissing over de definitieve voogdij over [minderjarige] aan het hof voor. Feitelijk gaat het geschil tussen de diverse betrokkenen over de voorgenomen invulling van die voogdij door deze GI die nu door de rechtbank is benoemd. Degene die de definitieve voogdij over [minderjarige] heeft, kan beslissen over waar hij opgroeit. Voor de GI is duidelijk dat [minderjarige] verder moet opgroeien in een neutrale setting, dus niet binnen het netwerk. Nader onderzoek naar mogelijkheden binnen het netwerk kan [minderjarige] volgens de GI niet afwachten, omdat hij dan niet toekomt aan de hulp die hij nodig heeft. Bij bekrachtiging van de beslissing waarbij deze GI tot voogd is benoemd, wordt daarmee feitelijk ook de keuze van deze GI voor de plaatsing van [minderjarige] buiten het netwerk bekrachtigd. Het hof is echter van oordeel, net als de grootouders moederszijde en de raad, dat op dit moment nog niet kan worden vastgesteld dat een definitieve plaatsing buiten het netwerk in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Daarvoor is meer onderzoek nodig en niet gebleken is dat [minderjarige] het niet aan zou kunnen om in de huidige situatie te blijven totdat dat onderzoek is afgerond. Het hof licht dit als volgt toe.
3.12.2.De GI heeft vanaf eind 2022, kort na het overlijden van de vader, ingezet op een definitieve plaatsing van [minderjarige] op een neutrale plek. De GI heeft weliswaar [instantie 1] ingezet voor [minderjarige] , maar verdere onderzoeken, hulpverlening voor de grootouders en de eerder besproken netwerkscreening hebben niet plaatsgevonden. Onduidelijk is gebleven wat de doorslaggevende reden daarvoor is geweest. Dit klemt te meer omdat uit de processtukken is gebleken dat de GI de beslissing dat het perspectief van [minderjarige] niet in het netwerk zou kunnen liggen kennelijk al heeft genomen in januari 2023, derhalve kort na de start van het onderzoek door [instantie 1] . Voor het hof is onvoldoende duidelijk geworden dat (zowel destijds als nu) acuut een neutrale plaatsing nodig is zodat de traumabehandeling op korte termijn kan starten. In ieder geval is er inmiddels sinds het besluit van de GI ten aanzien van de plaatsing al ruim één jaar verstreken. Bovendien blijkt uit de bevindingen van [instantie 1] niet zonder meer dat traumabehandeling niet kan plaatsvinden vanuit de woonsituatie bij de grootouders. Verder is niet duidelijk geworden wat de effecten van de neutrale plaatsing op [minderjarige] zijn en of dit niet voor nog een extra trauma zorgt. Het hof heeft daar zorgen over. De GI bevestigt dat overplaatsing een nieuwe verlieservaring voor [minderjarige] zal betekenen, maar stelt ook dat de huidige stagnatie in zijn ontwikkeling zwaarder weegt. Voor het hof staat dit zonder nader onderzoek en zonder nadere onderbouwing niet vast. De vraag is bovendien of er een neutrale plek op korte termijn beschikbaar is, waar die dan is en op welke termijn dan met behandeling kan worden begonnen. Met alle vragen die er nog zijn en vanwege de complexiteit van de zaak moet eerst zorgvuldig en uitvoerig worden onderzocht wat in het belang van [minderjarige] is.
3.12.3.Het hof is daarom voornemens het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) te verzoeken om een onderzoek in te (doen) stellen en te rapporteren en adviseren over de volgende onderzoeksvragen:
1. Is een van de grootouderparen in staat om de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen en daarbij ervoor te zorgen dat er een onbelast contact kan zijn met het andere grootouderpaar, de stiefopa en de stiefmoeder van [minderjarige] en zo nee, bestaan er dan mogelijkheden om dit te ontwikkelen en, zo ja, welke hulpverlening is daarvoor aangewezen en welke termijn is daarmee gemoeid?
2. Zijn er (contra-) indicaties voor een plaatsing van [minderjarige] binnen een netwerkpleeggezin? Zo ja, welke zijn dat?
3. Zijn er (contra-)indicaties voor een plaatsing van [minderjarige] buiten het netwerk? Zo ja, welke zijn dat?
4. Waar ligt het opvoedperspectief van [minderjarige] ?
5. Wie dient met de voogdij over [minderjarige] te worden belast?
6. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren, die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar die wel van belang zijn met betrekking tot de te nemen beslissing?
3.12.4.Alvorens het NIFP te benaderen stelt het hof de grootouders moederszijde, de grootouders vaderszijde, de raad en de GI in de gelegenheid zich zowel over de te benoemen deskundige als de te stellen vragen uit te laten.
3.12.5.Zoals hiervoor is overwogen zal het hof de beslissing van de rechtbank ter zake de benoeming van de GI tot voogd vernietigen en iedere verdere beslissing voor wat betreft de voogdij aanhouden in afwachting van de uitkomst van het perspectiefonderzoek. Dat betekent dat vooralsnog de voorlopige voogdij maatregel doorloopt. Het hof acht het echter niet in belang van [minderjarige] dat de huidige GI met deze taak belast blijft. Duidelijk is geworden dat de GI een perspectiefonderzoek niet ondersteunt. De raad heeft expliciet tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangegeven dat hij zorgen heeft over de uitvoering van de voogdij door deze GI. Het hof sluit zich daarbij aan en is er niet van overtuigd dat de GI, gehoord de GI tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, in staat is om onafhankelijk en neutraal een andere lijn te onderzoeken. Het hof heeft niet het vertrouwen dat de GI inzet op contactherstel tussen de grootouders, de ondersteuning van de grootouders in hun rol als grootouders, het perspectiefonderzoek en derhalve als neutrale partij ten aanzien van het perspectiefonderzoek zal optreden. Er is bovendien ook onvoldoende vertrouwen van de betrokkenen in deze GI.
3.12.6.Dit betekent dat het hof aanleiding ziet om op grond van artikel 1:241 lid 5 BW, in samenhang met het verzoek van de grootouders moederszijde, een andere GI te belasten met de voorlopige voogdij. Het hof zal daartoe de raad een termijn van 14 dagen verlenen om een te benoemen GI voor te dragen en een bereidverklaring over te leggen.
In incident (zaaknummer 200.336.725/02)
3.13.1.De grootouders moederszijde hebben geen belang meer bij de beoordeling van het schorsingsverzoek gelet op de beslissing in hoofdzaak. Het hof zal het verzoek in dit afwijzen.
3.13.2.Hieruit vloeit voort dat aan de beoordeling van het voorwaardelijk verzoek van de grootouders vaderszijde niet wordt toegekomen. Daarbij wordt opgemerkt dat beide grootouderparen zich tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bereid hebben verklaard om hangende het onderzoek de huidige regeling voor wat betreft de verdeling van de zorgtaken voor [minderjarige] na te leven. Daarbij hebben beide grootouderparen en de stiefopa eveneens toegezegd niet te praten met [minderjarige] over een eventuele plaatsing in een gezinshuis. Het hof gaat ervan uit iedereen zich aan deze toezeggingen houdt en dat de nieuw te benoemen GI deze regeling slechts zal wijzigen indien de situatie of de eerste uitkomst van het perspectiefonderzoek aanleiding daartoe geeft. Het hof zal het voorwaardelijk verzoek afwijzen.
3.13.3.Daarom wordt beslist als volgt.