ECLI:NL:GHSHE:2024:1288

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
20-002075-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.J. van der Meer
  • P. de Vries
  • A. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1996, was eerder veroordeeld voor mishandeling van [slachtoffer], de moeder van zijn vriendin. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis, waarvan tien uren subsidiair vijf dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de verklaringen van de aangeefster en getuigen gehoord, evenals de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis vroeg. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte slechts had gehandeld uit noodweer. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling zoals ten laste gelegd. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte met kracht bij de keel van de aangeefster heeft gepakt, haar ten val heeft gebracht en met zijn elleboog op haar borst heeft gedrukt.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 1.500, waarvan € 750 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, die inmiddels in therapie is en zijn leven een positieve wending lijkt te hebben gegeven. Het hof heeft de verdachte ook gewaarschuwd dat bij nieuwe strafbare feiten de voorwaardelijke boete ten uitvoer kan worden gelegd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002075-23
Uitspraak : 10 april 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 5 juli 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-025139-23, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘mishandeling’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van twintig uren subsidiair tien dagen hechtenis, waarvan tien uren subsidiair vijf dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij:
op of omstreeks 26 november 2022 te Goes, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- (met kracht) om/bij de keel en/of nek te pakken en/of te knijpen, en/of
- (met kracht) tegen het lichaam te duwen, en/of
- ten val te brengen, en/of
- met zijn, verdachtes, elleboog (met kracht) op/tegen de borst te drukken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 26 november 2022 te Goes [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- met kracht om/bij de keel en/of nek te pakken en te knijpen, en
- ten val te brengen, en
- met zijn, verdachtes, elleboog met kracht op/tegen de borst te drukken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , hoofdagent van politie, registratienummer PL2000-2022315432, gesloten d.d. 29 december 2022, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-23. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 1 december 2022, dossierpagina’s 3-5, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
(p. 3)
Ik doe aangifte van mishandeling gepleegd door [verdachte] , de vriend van mijn oudste dochter.
Op 26 november 2022 ben ik naar mijn moeder gegaan om een kopje koffie te drinken. Mijn moeder woont aan [adres 2] . Mijn beide dochters wonen bij mijn ouders op dat adres. Ik ben op een stoel in de woonkamer gaan zitten. Alleen mijn moeder was in de woonkamer. De deur van de woonkamer vloog open. Ik zag dat [verdachte] de woonkamer instormde. Hij riep tegen mij “Wat doe jij hier?”. [verdachte] liep agressief op mij af. Ik stond op van de stoel. Mijn moeder stond op van de bank. [verdachte] liep op ons af. Hij bleef voor
(p. 4)
mijn moeder staan.
[verdachte] pakte mij met zijn hand heel hard beet bij mijn keel, hij kneep mijn keel dicht. Ik ben toen met mijn hoofd hard op de vloer gevallen. Ik lag op mijn rug, [verdachte] lag bovenop mij. Hij duwde met zijn elleboog keihard op mijn borstkas, ik voelde hevige pijn. Ik zag dat mijn moeder probeerde [verdachte] van mij af te halen. Ik kon amper ademhalen, het deed zo'n pijn aan mijn borst. Mijn moeder was ondertussen in paniek. Mijn vader was boven en kwam naar beneden op het geschreeuw af. Ik voelde enorme pijn op de zijkant van mijn hoofd. Mijn moeder heeft het hele gebeuren gezien.
2.
Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring van huisarts [huisarts] d.d. 27 november 2022, dossierpagina 6, voor zover inhoudende:
Gegevens
Naam
Contactdetails
Objectief
[slachtoffer]
Contact: 27-11-2022 14:22
Subcutaan zwelling. Nek pijnlijk bij bewegen en zwelling rond onderkant van beide mm sternocleidomastoideus. Hoofd: parieto-occipitaal rechts zwelling 4x4 x 1/2 cm. pulm VAG, bij compressie thorax pijn: laag thoracaal rechts en parasternaal recht en links thv C4.
Evaluatie
Hoofdtrauma en diverse kneuzingen
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 december 2022, dossierpagina’s 7-8, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] (het hof begrijpt: de vader van aangeefster):
(p. 7)
Ik ben woonachtig op het adres [adres 2] . Op 26 november 2022 bevond ik mij in de woning. Ik woon daar met mijn echtgenote en twee kleindochters, de kinderen van mijn dochter [slachtoffer] . Ik was die ochtend boven. Ik hoorde plots een harde gil. Ik herkende de stem van mijn vrouw en ben snel naar beneden gelopen. Toen ik de woonkamer inkwam, zag ik dat mijn dochter [slachtoffer] op haar rug op de grond lag. Ik zag dat mijn vrouw aan [verdachte] stond te trekken. Ik zag dat mijn vrouw [verdachte] , die bovenop [slachtoffer] zat en zijn handen om haar nek hield, van [slachtoffer] aftrok. [slachtoffer] ging buiten adem op de bank zitten.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 december 2022, dossierpagina’s 9-11, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] (het hof begrijpt de moeder van aangeefster):
(p. 9)
O: Opmerking
V: Vraag
A: Antwoord
O: U bent getuige geweest op 26 november 2022 van mishandeling.
V: Wat kun je hier over vertellen?
A: Mijn dochter kwam bij me en vroeg om een bakje koffie. [verdachte] kwam razendsnel naar beneden. [verdachte] kwam voor mij staan in de woonkamer. [verdachte] zei tegen mijn dochter “Wat doe jij hier? Opdonderen”. [verdachte] pakte mijn dochter vast met twee handen bij haar keel en gooide haar op de grond. Mijn dochter viel door de val op de achterkant van haar hoofd. [verdachte] was heel sterk. Mijn dochter lag op de grond.
(p. 10)
Ik probeerde [verdachte] eraf te trekken.
V: Wat deed [slachtoffer] toen zij bij haar keel gepakt werd?
A: Mijn dochter spartelde met twee handen naast haar lichaam. [verdachte] lag op haar en wurgde haar.
V: Welke kleur kreeg het hoofd van uw dochter?
A: Ik zag dat ze bleek werd. Nadat hij mijn dochter bij haar keel pakte, stond [verdachte] op en duwde hij zijn elleboog op de borst van mijn dochter.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe is, op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord, in de kern aangevoerd dat de verdachte aangeefster louter heeft weggeduwd, omdat zij haar dochter, zijn vriendin, duwde en dus aanviel. Het was aangeefster die de confrontatie opzocht en niet de verdachte. Volgens de verdachte is er niet meer gebeurd dan de door hem gegeven duw, waarbij overigens niet de moeder van aangeefster, maar alleen zijn vriendin aanwezig zou zijn geweest. Voor wat betreft die duw door de verdachte was evenwel primair geen sprake van opzet op het mishandelen van aangeefster maar was zijn opzet gericht op het beschermen van zijn vriendin. Subsidiair heeft de verdachte met die duw dan ook gehandeld uit noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De lezing van de verdachte vindt overigens bevestiging in de verklaring van zijn vriendin. De verklaringen van aangeefster, haar vader en haar moeder staan lijnrecht tegenover die lezing en bevatten de nodige tegenstrijdigheden. Bij de aangifte had aangeefster bovendien geen zichtbaar letsel, hetgeen niet bij haar verhaal past en haar aangifte ongeloofwaardig maakt. De verdediging plaatst bij de inhoud van de verklaringen van aangeefster en haar ouders de nodige twijfels, reden waarom deze met grote voorzichtigheid dienen te worden betracht.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Anders dan de verdediging, maar met de advocaat-generaal, ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] en haar ouders, de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Niet alleen sluiten deze verklaringen naadloos op elkaar aan voor wat betreft de gang van zaken, zoals volgt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, maar deze verklaringen vinden bovendien steun in de door de huisarts opgestelde geneeskundige verklaring op pagina 6 van het procesdossier. Zowel aangeefster als haar moeder, die het hof – anders dan de verdachte heeft verklaard – wel in de woonkamer plaatst tijdens de mishandeling, hebben bijvoorbeeld verklaard dat aangeefster door de verdachte met kracht bij de keel is gegrepen, hetgeen bevestiging vindt in de objectieve constatering van de huisarts een dag na het gebeurde dat er zwellingen waarneembaar waren aan beide zijkanten van de nek van aangeefster. Immers, net als de officier van justitie in eerste aanleg stelt ook het hof vast na raadpleging van de openbaar toegankelijke zoekmachines op het internet dat de mm. (musculi) sternocleidomastoideus de tweekoppige spieren in het halsgebied betreffen, met aanhechtingen aan de schoudergordel. Dat aangeefster dit vastgestelde letsel aan beide spieren, links en rechts in haar hals, mogelijk heeft overgehouden van eventuele eerdere mishandelingen door haar vriend, of zelf zou hebben veroorzaakt, zoals door de verdachte (eerder) is verondersteld, acht het hof reeds mede gelet op de aard van dit letsel geenszins aannemelijk geworden. Daarenboven staat dit letsel niet op zichzelf, nu ook aan het hoofd een zwelling is geconstateerd, passend bij de aangifte en de getuigenverklaring dat aangeefster met haar hoofd op de grond is gevallen. Juist de omstandigheid dat deze letsels als zodanig uitwendig niet waarneembaar zijn, zoals haematomen, zijn een extra contra-indicatie voor het zelf (laten) aanbrengen van letsel.
Het hof is derhalve van oordeel dat aangeefster volledig in haar aangifte kan worden gevolgd en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling op de wijze zoals bewezen is verklaard.
Gelet op het hiervoor overwogene behoeft hetgeen de verdediging overigens heeft aangevoerd – daaronder mede begrepen het beroep op het ontbreken van opzet alsmede het noodweerberoep – geen nadere bespreking. Het hof volgt de verdachte immers niet in zijn lezing van het gebeurde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van aangeefster [slachtoffer] , de moeder van zijn vriendin, door haar met kracht bij haar keel te pakken, ten val te brengen en met zijn elleboog op de borst van voornoemde aangeefster te duwen. Met het gebruik van dat geweld heeft de verdachte, kennelijk gedreven door gevoelens van woede, de lichamelijke integriteit van aangeefster geschonden en gehandeld zonder zich te bekommeren om de gevolgen van zijn handelwijze. Zo heeft aangeefster te kennen gegeven dat zij slecht slaapt en erg bang is. Bovendien rekent het hof in strafverzwarende zin mee dat de verdachte de mishandeling heeft gepleegd in het bijzijn van het driejarige kind van aangeefster en dat ook haar ouders ooggetuige moesten zijn van (al dan niet het staartje van) deze geweldsexplosie van verdachte.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 februari 2024, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van enig soortgelijke feit.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 22 juni 2023, waaruit volgt dat de verdachte op dat moment gemotiveerd was om aan zijn problematiek, waaronder persoonlijkheidsproblematiek en een stoornis in het cannabisgebruik, te werken. Deze motivatie van de verdachte en de steun van zijn vriendin in dit proces beschouwt de reclassering als positief. Ook de omstandigheid dat de verdachte huisvestiging heeft gevonden in een andere stad, op verre afstand van aangeefster, vormt een beschermende factor. Op basis van de beschikbare informatie luidde de inschatting in 2023 dat reclasseringsbemoeienis geen meerwaarde zou hebben.
Uit informatie die verdachtes psychotherapeut aan de reclassering gaf, leidt het hof af dat de psychische problemen die de verdachte ondervond en ongetwijfeld ondanks de behandeling ook toekomstig nog zal ondervinden, mede voortkomen uit zijn turbulente jeugd, gekenmerkt door geweld en trauma. De diagnoses een ‘borderline persoonlijkheidsstoornis (met dwangmatige trekken)’ en later een ‘dissociatieve identiteitsstoornis’ naast een ‘stoornis in het cannabisgebruik’ zijn gesteld. Volgens de therapeut doet de verdachte erg zijn best om met behulp van de hulpverlening door middel van het opbouwen van vertrouwen te groeien. Daarbij neemt de verdachte zelf het initiatief tot hulp, is hij volhardend en ook gemotiveerd. Ook de psychotherapeut acht reclasseringsbemoeienis niet nodig.
Tot slot heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. De verdachte heeft in dit verband naar voren gebracht dat alle contact met aangeefster, haar ouders en andere dochter is verbroken. Hij is samen met zijn vriendin, de dochter van aangeefster, verhuisd en zij hebben zes maanden geleden samen een zoontje gekregen. Zij hebben nu goed contact met de familie van zijn vriendin aan haar vaderszijde. De verdachte heeft verschillende therapieën doorlopen in verband met zijn persoonlijkheidsproblematiek en gebruikt sinds circa twee jaren een antidepressivum dat hem helpt bij zijn gemoedstoestand. Softdruggebruik is inmiddels beperkt tot recreatief gebruik en alcohol vormt geen probleem meer. Thans ontvangt hij een WIA-uitkering aangezien hij, gelet op zijn fysieke toestand, tijdelijk niet meer kon werken, maar de verdachte is voornemens om op korte termijn werk te gaan zoeken. Hiervoor zijn mogelijkheden via Sterk in Werk, die hem met een plaatsing bij een bedrijf kan helpen.
Hoewel de onderhavige mishandeling raakt aan huiselijk geweld en bij huiselijk geweld in beginsel geen geldboete wordt opgelegd, ziet het hof aanleiding om aan de verdachte een deels voorwaardelijke geldboete op te leggen. Daarbij heeft het hof zich rekenschap gegeven van enerzijds het zwaar belaste verleden van de verdachte en in aanmerking genomen dat de verdachte thans zo goed als abstinent is van drugs en alcohol, alle contact met zijn schoonfamilie van aangeefsters zijde heeft verbroken, verhuisd is, therapieën heeft ondergaan, ingebed is in de hulpverlening en waar nodig zelf initiatief neemt tot het verkrijgen van de nodige hulp en zijn leven -mede door de komst en de geboorte van zijn zoontje- een positieve wending lijkt te hebben gegeven.
Alles afwegende ziet het hof aanleiding om aan de verdachte een geldboete ter hoogte van
€ 1.500,00, waarvan € 750,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren op te leggen. Met oplegging van een deels voorwaardelijke geldboete wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het hof zal rekening houdend met de financiële omstandigheden waarin de verdachte zich bevindt bepalen dat deze geldboete door de verdachte in drie tweemaandelijkse termijnen van €250,- mag worden voldaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis;
bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat het totaal van de
geldboetemag worden voldaan in
3 (drie) tweemaandelijkse termijnen, elke termijn groot
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro).