3.5.De raad heeft op de mondelinge behandeling verklaard zich zorgen te maken over de stabiliteit (de vader raakte zijn huis kwijt) en het bijzondere gedrag van de vader. Daar moet eerst zicht op komen voordat er gekeken kan worden naar mogelijkheden van contactherstel met [minderjarige] . Ten tijde van het vorige raadsonderzoek dat meer dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden, was er totaal geen sprake van stabiliteit. Er waren politiemeldingen over de vader, die zich agressief gedroeg en ammoniak had gedronken. De raad heeft nu geen zicht op de (situatie van de) vader. De raad heeft de vader al eerder een diagnostisch onderzoek geadviseerd en het advies luidt nog steeds dat de vader contact moet zoeken met de hulpverlening. Tot nu toe komt de samenwerking met de hulpverlening maar niet tot stand. De raad heeft nog grote zorgen of de vader [minderjarige] voldoende stabiliteit kan bieden. De raad is op zich een voorstander van (begeleid) contactherstel, maar de vader heeft momenteel te weinig mogelijkheden hiervoor.
Het contact tussen de vader en [minderjarige] is eerst verbroken, toen hersteld en toen weer verbroken. Het is belangrijk dat er structureel contact plaatsvindt, anders gaat [minderjarige] zich afgewezen voelen. De vader kan niet in zijn leven komen en dan weer verdwijnen, dat is niet in het belang van [minderjarige] . De raad denkt niet dat de vader zich expres zo gedraagt, daarom is nader psychologisch onderzoek nodig. Er moet zorgvuldig met [minderjarige] worden omgesprongen; hij is te jong om het hem te kunnen uitleggen.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Uitgangspunt van de wet is dat het in het belang van kinderen is dat hun ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen en dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van de kinderen vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast. Van die uitzondering is hier sprake.
3.6.2.De overwegingen die de rechtbank ten grondslag heeft gelegd aan de gezagswijziging zien er met name op dat de vader onvoldoende heeft onderbouwd dat zijn persoonlijke situatie is verbeterd en stabiel is. De stelling van de vader dat hij de afgelopen tijd een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, wordt in enige mate gevolgd door het hof. Het blijkt niet zozeer uit de stukken, maar het hof wil van de vader aannemen dat hij in een studio woont dat dat hij regelmatig op oproepbasis werkt. Hieruit blijkt echter nog niet dat de vader de verantwoordelijkheid van het ouderlijk gezag aankan. Daarvoor is meer vereist en dat heeft de vader niet laten zien. [minderjarige] heeft het nodig dat er rondom hem voortvarend beslissingen kunnen worden genomen. Dit geldt temeer nu [minderjarige] een kind is met een kwetsbare gezondheid. Hij staat onder strikte controle van een kinderlongarts en moet dagelijks medicijnen krijgen via verneveling. De moeder moet regelmatig met hem naar de huisartsenpost als hij het benauwd heeft en [minderjarige] heeft al vaak in het ziekenhuis gelegen. Gezamenlijk gezag betekent dat de ouders moeten overleggen over [minderjarige] en dat zij met elkaar moeten samenwerken zodat er zonder onnodige vertraging gezagsbeslissingen kunnen worden genomen. Dat kunnen deze ouders niet. Vanwege het wisselende gedrag van de vader is het vertrouwen van de moeder in hem weg. De vader is met name in het traject van de BOR (waarover later meer) onbetrouwbaar gebleken en heeft al vaker uitspraken gedaan die erop wijzen dat hij uit het leven van [minderjarige] wil stappen. Voor de ontwikkeling van [minderjarige] is het van essentieel belang dat de moeder – als enige verzorgende ouder van [minderjarige] – in staat wordt gesteld om zelfstandig beslissingen te nemen met betrekking tot zijn verzorging en opvoeding, zoals zij dat feitelijk al jaren alleen doet. Het hof acht de vader niet in staat om ten aanzien van [minderjarige] beslissingen te nemen die in voldoende mate aansluiten bij zijn huidige ontwikkeling(s-fase). De vader kan dit, ondanks zijn wellicht goede intentie, niet waarmaken. De tijd zal uitwijzen of de vader daadwerkelijk op eigen kracht een stabiel leven zal gaan leiden. Het valt op dit moment niet te overzien, en daarmee nu niet te verwachten, dat de vader in de nabije toekomst wel in staat zal zijn om de verantwoordelijkheid te dragen die het ouderlijk gezag met zich brengt. Het hof is daarom van oordeel dat het anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat de moeder voortaan alleen het gezag over hem krijgt.
3.6.3.Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover daarbij de moeder alleen het gezag over [minderjarige] heeft gekregen.
3.6.4.De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of;
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of;
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of;
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.6.5.Het inleidend verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen dateert van maart 2021. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het de taak van de rechter is om te bevorderen dat er een omgangsregeling tot stand komt. De rechtbank heeft deze zaak circa twee-en-een-half jaar aan zich gehouden en tweemaal een raadsonderzoek gelast naar de mogelijkheden van een omgangsregeling. Dat heeft geleid tot de raadsrapportages van 17 januari 2022 en 31 januari 2023. Beide keren heeft de raad negatief geadviseerd. De eerste keer omdat er geen zicht was op de vader en de tweede keer omdat de raad de vader kennelijk ongeschikt of niet in staat achtte tot omgang. Het hof stelt vast dat de rechtbank alle in het gegeven geval mogelijke en gepaste maatregelen heeft genomen om contact tussen de vader en [minderjarige] weer tot stand te brengen, maar dat die maatregelen niet tot enige vorm van contact hebben geleid. De raad en de rechtbank zagen geen mogelijkheden meer voor omgang. Het hof ziet deze mogelijkheden ook niet meer.
3.6.6.Allereerst kent het hof gewicht toe aan het verloop van de begeleide omgang bij [hulpverlening 2] / [hulpverlening 3] . Uit het eindrapport van 13 december 2021 blijkt dat er van de 12 ingeplande contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] slechts 3 hebben plaatsgevonden. De moeder en [minderjarige] zijn op iedere afspraak verschenen, maar de vader niet. Hij vergat het, vergiste zich in de tijd, kwam niet, kwam te laat of hield zich anderszins niet aan bepaalde afspraken. Twee opmerkelijke incidenten binnen de BOR waren dat de vader een keer heeft verzonnen dat hij weg moest voor zijn werk, omdat hij het contactmoment met [minderjarige] voortijdig wilde beëindigen en dat hij een andere keer heeft gezegd zich bewust niet aan afspraken te houden om bepaald gedrag uit te lokken bij de medewerkers van [hulpverlening 3] . Vervolgens is het BOR-traject afgebroken, omdat de vader hier niet mee verder wilde. Al met al ziet het hof een vader die onvoldoende prioriteit gaf (of wellicht niet in staat was te geven) aan [minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de vader hierover bevraagd en bleek de vader niet in staat om hiervoor (mede) de verantwoordelijkheid te nemen of enige vorm van zelfreflectie te laten zien; hij bleef wijzen naar de medewerkers van de BOR en naar de moeder.
3.6.7.Om omgang met [minderjarige] te kunnen hebben, is het nodig dat de vader [minderjarige] veiligheid en stabiliteit kan bieden en dat heeft hij evenmin aangetoond. Het hof vindt de positieve ontwikkeling in het persoonlijke leven van de vader, wat daar verder van zij, nog te pril en onvoldoende stabiel om te kunnen aannemen dat sprake is van een duurzame positieve gedragsverandering. Gedurende beide raadsonderzoeken – die na een voortijdig beëindigde BOR-traject hebben plaatsgevonden – had de raad zorgen of de vader in staat zou zijn om [minderjarige] een veilige omgang te bieden. Gebleken is dat de vader in oktober 2021, vlak voordat hij uit zijn woning werd gezet, ammoniak had gedronken toen de woningcorporatie voor de deur stond voor de eindopname. Ten tijde van het meest recente raadsonderzoek, dat heeft geleid tot het rapport van 31 januari 2023, waren de zorgen rondom de vader nog niet verminderd. Integendeel. Er waren zorgen over zijn alcoholgebruik en zijn agressieve gedag en de vader werd uit zijn huurwoning gezet vanwege vermoedens van het hebben van een wietplantage. Daarna zou zijn tijdelijke verblijf bij [hulpverlening 1] (daklozenopvang) eindigen en was het onbekend waar de vader zou gaan wonen. In een periode van twee jaar hebben er zeven politiemutaties plaatsgevonden. Dit waren wisselende incidenten (o.a. lastig vallen van de moeder, de wietplantage en het ammoniakincident) waarbij de vader vaak onder invloed was van alcohol. De raad was ernstig bezorgd over het functioneren en mentale welzijn van de vader. Wanneer de vader door de raad geconfronteerd werd met de bevindingen gedurende het onderzoek, ging hij vooral in op wie over wie wat gezegd had en dat hij die personen zou gaan aanspreken op hun uitspraken. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof dit ook waargenomen. In de stukken, maar ook op de zitting, geeft de vader de moeder de schuld van zijn problemen. Dit is opmerkelijk, omdat de moeder wel alle afspraken bij [hulpverlening 3] is nagekomen en uit het dossier is gebleken dat zij steeds bereid is geweest om mee te werken.
3.6.8.Inmiddels heeft het laatste (begeleide) contact tussen de vader en [minderjarige] ruim twee-en-een-half jaar geleden plaatsgevonden. Dit is erg jammer, zeker omdat het hof ziet dat de drie contactmomenten positief zijn verlopen en er een leuk vader/zoon-contact zichtbaar was. Het zou voor de ontwikkeling van [minderjarige] goed zijn wanneer hij regelmatig contact heeft met zijn vader en daarbij altijd weet wanneer hij zijn vader weer gaat zien. De vader heeft echter in de afgelopen jaren laten zien dat hij dit niet kan waarmaken. Onder deze omstandigheden zou het vaststellen van een omgangsregeling weinig doeltreffend zijn. Het zou er alleen toe leiden dat [minderjarige] zich verheugt op contact waarvan de kans groot is dat dit zal eindigen in een nieuwe teleurstelling. In dat geval is het beter dat [minderjarige] duidelijkheid heeft, hoe spijtig ook, dat hij zijn vader niet meer zal zien. Het hof acht vaststelling van een omgangsregeling dan ook in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] .
3.6.9.Anders dan de rechtbank zal het hof de vader het recht op omgang met [minderjarige] niet ontzeggen. Dat kan alleen maar als de moeder hierom verzoekt en dat heeft ze niet gedaan. Nu het hof evenwel geen enkele mogelijkheid ziet om te komen tot een contact tussen de vader en [minderjarige] , zal het hof volstaan met een afwijzing van het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling.