ECLI:NL:GHSHE:2024:1377

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
20-000252-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 april 2018. De verdachte, geboren in 1982, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit. De rechtbank had vastgesteld dat de verdachte hennepplanten had geteeld en elektriciteit had gestolen in een recreatiewoning in Stevensweert. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet verantwoordelijk was voor de hennepkwekerij en dat hij niet de elektriciteit had gestolen. Het hof oordeelde dat de verdachte als gebruiker en bewoner van de woning verantwoordelijk was voor de hennepteelt en de diefstal van elektriciteit. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een taakstraf van 150 uren op, subsidiair 75 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor materiële schade van € 23.733,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000252-21
Uitspraak : 7 maart 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 april 2018, in de strafzaak met parketnummer 03-661010-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft verdachte ter zake van:
Feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven
verbod;
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven
verbod;
Feit 2:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht
door middel van verbreking;
Feit3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen of beschadigen of onbruikbaar maken;
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast is beslist op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en de verdachte ter zake het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een taakstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 1 jaar en aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd te beslissen overeenkomstig de rechtbank.
De verdediging heeft verweren gevoerd betreffende de bewezenverklaring, de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 maart 2016 te Stevensweert, in elk geval in de gemeente Maasgouw, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan " [adres 2] ") een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 91 hennepplanten (kweekruimte A) en/of 102 hennepplanten (kweekruimte B) en/of 112 gram hennep en/of 86 gram hennep en/of 59 gram hennep en/of 50 gram hennep, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
(een) in het onderzoek onbekend gebleven personen/persoon, althans (een) ander(en) (onder wie al dan niet [getuige 1] / [getuige 2] ) op of omstreeks 1 maart 2016 te Stevensweert, in elk geval in de gemeente Maasgouw, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk hebben/heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben/heeft gehad (in een pand aan " [adres 2] ") een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 91 hennepplanten (kweekruimte A) en/of 102 hennepplanten (kweekruimte B) en/of 112 gram hennep en/of 86 gram hennep en/of 59 gram hennep en/of 50 gram hennep, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 1 maart 2016 te Stevensweert, in elk geval in de gemeente Maasgouw, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door die woning te huren en/of de huur te betalen en/of door het huurcontract van die woning op zijn naam te zetten en/of door die woning voor het opzetten van een hennepplantage en/of voor het manipuleren van de elektriciteit en/of en/of voor het opzettelijk telen van hennep beschikbaar te stellen aan die persoon/personen/ander(en) en/of door zelf in die woning aanwezig te zijn en/of te blijven en/of daar toezicht te houden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 22 december 2015 tot en met 1 maart 2016 te Stevensweert, in elk geval in de gemeente Maasgouw, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van het elektriciteitsnet heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] ., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) die weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
(een) in het onderzoek onbekend gebleven personen/persoon, althans (een) ander(en) (onder wie al dan niet [getuige 1] / [getuige 2] ) in of omstreeks de periode van 22 december 2015 tot en met 1 maart 2016 te Stevensweert, in elk geval in de gemeente Maasgouw, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van het elektriciteitsnet heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] ., in elk geval aan een ander of anderen dan aan die persoon/personen/ander(en) en/of aan hun/zijn mededader(s) en/of aan verdachte, waarbij die persoon/personen/ander(en) en/of hun/zijn mededader(s) die weg te nemen elektriciteit onder hun/zijn bereik hebben/heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 1 maart 2016 te Stevensweert, in elk geval in de gemeente Maasgouw, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door die woning te huren en/of de huur te betalen en/of door het huurcontract van die woning op zijn naam te zetten en/of door die woning voor het opzetten van een hennepplantage en/of voor het manipuleren van de elektriciteit en/of en/of voor het opzettelijk telen van hennep beschikbaar te stellen aan die persoon/personen/ander(en) en/of door zelf in die woning aanwezig te zijn en/of te blijven en/of daar toezicht te houden;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 1 maart 2016 te Stevensweert, in elk geval in de gemeente Maasgouw, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk de recreatiewoning [adres 2] en de bijbehorende huisraad, zoals genoemd in de bijgevoegde bijlage en in het proces-verbaal op pagina 58 vermeld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] en/of [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar en/of weggemaakt;
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
(een) in het onderzoek onbekend gebleven personen/persoon, althans (een) ander(en) (onder wie al dan niet [getuige 1] / [getuige 2] ) in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 1 maart 2016 te Stevensweert, in elk geval in de gemeente Maasgouw, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk de recreatiewoning [adres 2] en de bijbehorende huisraad, zoals genoemd in de bijgevoegde bijlage en in het proces-verbaal op pagina 58 vermeld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] en/of [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die persoon/personen/ander(en) en/of aan hun/zijn mededader(s) en/of aan verdachte, hebben/heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar en/of weggemaakt;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
op 1 maart 2016 te Stevensweert opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [adres 2] , 91 hennepplanten (kweekruimte A) en 102 hennepplanten (kweekruimte B) en opzettelijk aanwezig heeft gehad 112 gram hennep en 86 gram hennep en 59 gram hennep en 50 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
in de periode van 22 december 2015 tot en met 1 maart 2016 te Stevensweert met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van het elektriciteitsnet heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [benadeelde 2] ., waarbij verdachte die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
3.
in de periode van 1 maart 2015 tot en met 1 maart 2016 te Stevensweert opzettelijk en wederrechtelijk de recreatiewoning [adres 2] en de bijbehorende huisraad, zoals genoemd in de bijlage bij het proces-verbaal op pagina 58 vermeld, toebehorende aan [benadeelde 3] en [benadeelde 1] , heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar en/of weggemaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Standpunten verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte op 1 maart 2016 hennepplanten en hennep aanwezig heeft gehad zoals onder 1 primair is ten laste gelegd en dat verdachte van het onder 2 primair en subsidiair en onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat verdachte weliswaar wist van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in de woning maar dat deze kwekerij niet van hem was, dat hij deze niet heeft opgebouwd en daarin verder geen werkzaamheden heeft verricht. Verdachte heeft dan ook niet de elektriciteit gestolen zoals onder feit 2 is ten laste gelegd of vernielingen aangericht aan de recreatiewoning en de bijbehorende huisraad als onder feit 3 is ten laste gelegd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ter zitting in eerste aanleg is verdachte niet verschenen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte een verklaring afgelegd. Deze verklaring komt er kort gezegd op neer dat hij in financiële problemen zat, dat zijn neef [getuige 1] , hem toen heeft voorgesteld om tegen een vergoeding het op zijn naam staande huurcontract van de recreatiewoning [adres 2] over te nemen en op zijn naam te zetten. Verdachte zou daarvoor een bedrag van
€ 2500,- per kwartaal ontvangen. Verdachte heeft daarin toegestemd waarna de huurovereenkomst per 1 maart 2015 op zijn naam is gesteld. Zes maanden later is verdachte ook in de woning gaan wonen omdat hij uit zijn eigen woning was gezet. Vanaf het moment dat verdachte in de woning is gaan wonen, heeft hij op de eerste etage ervan een hennepkwekerij ontdekt. Verdachte heeft zijn neef daarmee geconfronteerd en gezegd dat hij meer geld van hem wilde hebben of dat hij maar iemand anders moest zoeken om de woning op naam te zetten. Verdachte verdenkt de vriendin van zijn neef er vervolgens van dat zij de in het dossier opgenomen anonieme brief (dos.pag. 9) naar de politie heeft verzonden met het doel om hem de hennepkwekerij in de schoenen te schuiven. Verdachte heeft verklaard dat er een keer een groep van 5 tot 6 mensen is langsgekomen die de hennepplanten hebben geknipt en nieuwe planten hebben gezet.
Omtrent de geloofwaardigheid van deze verklaring van verdachte overweegt het hof het navolgende.
Naar het oordeel van het hof doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring dat deze pas op een laat moment is afgelegd. Verdachte had ter gelegenheid van het politieverhoor of ter zitting in eerste aanleg ook een verklaring kunnen afleggen.
Verder doet afbreuk aan de geloofwaardigheid dat in het dossier geen aanknopingspunten zijn te vinden voor de verklaring van verdachte en evenmin in de verklaringen van de ten overstaan van de raadsheer-commissaris van dit hof gehoorde getuigen [getuige 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 1] . In de verklaringen van de laatste twee getuigen, zijnde de verhuurders van de recreatiewoning, kan hooguit een bevestiging worden gevonden voor de contractovername van de woning door verdachte.
Anders dan de verdediging (pagina 2 van de pleitnota) is het hof van oordeel dat evenmin in de verklaring van de broer van verdachte, [getuige 3] , bevestiging kan worden gevonden voor de verklaring van verdachte. Weliswaar heeft hij verklaard dat er meerdere mannen en vrouwen in de woning kwamen maar heeft daaraan direct toegevoegd dat zij niets met de hennepteelt van doen hadden en dat hij verder ook niemand heeft gezien voor de plantjes.
Gelet op het vorenstaande volgt het hof de verdachte niet in zijn hiervoor gegeven verklaring en oordeelt deze ongeloofwaardig. Resteert dat verdachte vanaf het moment van de contractovername als enig gebruiker en bewoner van de woning dient te worden aangemerkt en daarmee verantwoordelijk kan worden gehouden voor de hennepteelt in die woning (feit 1 primair), de diefstal van elektriciteit (feit 2 primair) ten behoeve van de hennepteelt en de met de hennepkwekerij verband houdende beschadigingen aan de woning en de huisraad (feit 3 primair). Het hof betrekt bij dit oordeel dat van betrokkenheid van anderen bij die hennepteelt, de diefstal van elektriciteit en de beschadiging van de woning en de bijbehorende huisraad niet is gebleken. Tevens heeft meegewogen dat verdachte gekend is met Opiumwetdelicten.
Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

en

Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het onder 3 primair bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, beschadigen of onbruikbaar maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat volstaan kan worden met een taakstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 1 jaar en aftrek van voorarrest. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht overstijgt niet meer op zijn plaats is en dat volstaan kan worden met oplegging van een taakstraf.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank heeft omtrent de strafoplegging het navolgende overwogen (pagina 4 en 5 van het strafvonnis):
“De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van in totaal 193 hennepplanten en het aanwezig hebben van in totaal 307 gram hennep. Daarnaast heeft hij stroom gestolen en heeft hij door de hennepplantage in te richten en hennep te telen vernielingen aan de door hem gehuurde recreatiewoning en aan de inboedel aangericht. Zo zijn muren en deuren beschadigd en is er ook veel schade ontstaan door de door de hennepteelt veroorzaakte inwerking van vocht en warmte.
Hennepteelt en daarmee samenhangende misdrijven worden streng bestraft. Dit heeft alles te maken met de risico’s die aan deze vorm van criminaliteit verbonden zijn. De rechtbank doelt dan op de gezondheidsrisico’s voor de individuele gebruikers, maar ook op het gevaar voor de directe omgeving van de hennepplantage zoals brandgevaar. Blijkens de aangifte van [benadeelde 2] . was daarvan ook sprake in de woning van de verdachte, waar ook verdachtes 2,5-jarige dochter regelmatig verbleef. De rechtbank vindt het onvoorstelbaar dat iemand zijn kind aan dergelijke omstandigheden bloot stelt. Verder is het ook algemeen bekend dat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaan met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit.
Vanwege voornoemde risico’s wordt het telen van hennep, en daarmee samenhangende misdrijven, streng bestraft. In het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) is voor de bestraffing van hennepteelt met betrekking tot een hennepplantage bestaande uit 100 tot 500 hennepplanten als oriëntatiepunt een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand in combinatie met een taakstraf van 120 uren vastgesteld. Dit uitgangspunt geldt echter voor verdachten die zich niet eerder aan hennepteelt hebben schuldig gemaakt. Uit het strafblad van de verdachte volgt dat hij al vaker wegens overtreding van de Opiumwet is veroordeeld.
Ook is in dit oriëntatiepunt nog niet het aanwezig hebben van de losse hoeveelheden hennep, de diefstal van stroom en de vernielingen aan de recreatiewoning en de inboedel verdisconteerd. Die laatste twee feiten, samenhangend met de hennepteelt, zijn zeer ergerlijk voor de slachtoffers. Zij zagen zich namelijk geconfronteerd met flinke schade door het handelen van de verdachte en hebben veel tijd en moeite moeten besteden om hun eigendom weer op orde te krijgen. Ze hebben dat alles zelf moeten financieren, want de verdachte heeft hen op geen enkele wijze financieel gecompenseerd.
Alles afwegende acht de rechtbank de straf, zoals die door de officier van justitie is geëist, passend en geboden. Een lichtere straf dan onvoorwaardelijke gevangenisstraf is hier niet meer op zijn plaats. Zij veroordeelt de verdachte daarom tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van het voorarrest.”
Het hof heeft geen redenen anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan, neemt vorenstaande overwegingen over en maakt deze tot de zijne. Waarbij het hof tevens betrekt dat verdachte bij de politie niets heeft verklaard, ter zitting in eerste aanleg niet is verschenen en ter zitting in hoger beroep een ongeloofwaardige verklaring heeft afgelegd.
Het hof neemt met de rechtbank derhalve een gevangenisstraf van drie maanden tot uitgangspunt.
Redelijke termijn
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden en dat dit tot strafmatiging dient te leiden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt de aanvang van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM op 1 maart 2016 zijnde de datum van het eerste politieverhoor. Het einde van deze termijn wordt door het hof op 17 april 2018 gesteld, zijde de datum van het strafvonnis. Daarmee is de redelijke termijn van 2 jaren met iets meer dan 1 maand overschreden.
Voor wat betreft het hoger beroep stelt het hof de aanvang van de redelijke termijn op 2 februari 2021, zijnde datum waarop door verdachte hoger beroep is ingesteld. De einddatum wordt door het hof gesteld op 7 maart 2024, zijnde datum van dit arrest. Daarmee is de redelijke termijn van 2 jaren met iets meer dan 1 jaar en 1 maand overschreden. Waarbij het hof opmerkt dat in de fase van het hoger beroep op verzoek van de verdediging nog een drietal getuigen door de raadsheer-commissaris zijn gehoord.
Het hof ziet in de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in het hoger beroep aanleiding aansluiting te zoeken bij de vordering van de advocaat-generaal en aan verdachte in plaats van voormelde gevangenisstraf van drie maanden op te leggen een taakstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 1 jaar en aftrek van voorarrest.
Het hof ziet in de door de verdediging naar voren gebrachte omstandigheden dat verdachte gekapt heeft met zijn crimineel verleden, de zorg heeft voor zijn 10 jarige dochter en in de gezondheidstoestand van verdachte geen aanleiding een andersoortige straf op te leggen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 23.733,00, bestaande uit materiële schade ten gevolge van beschadiging aan recreatiewoning en bijbehorende huisraad. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard nu deze niet eenvoudig is en daarmee onevenredig belastend voor het strafgeding. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de vordering met 50% gematigd dient te worden nu niet is vastgelegd wat de situatie was van de woning en bijbehorende huisraad op het moment dat verdachte de huur overnam, nu op dat moment geen inspectie van de woning heeft plaatsgevonden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten aanzien van het primaire standpunt
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de door de benadeelde partij ingediende vordering voldoende inzichtelijk en van de nodige schriftelijke onderbouwing is voorzien waardoor een beoordeling ervan geen onevenredige belasting voor het strafgeding vormt. Gelet hierop wordt het primaire standpunt van de verdediging afgewezen.
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt overweegt het hof dat de benadeelde partij [benadeelde 1] bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat toen verdachte en zijn neef bij hen waren om de huurovereenkomst op naam van verdachte te zetten, [benadeelde 1] uitdrukkelijk aan verdachte heeft gevraagd of het huis “oke” was en dat verdachte toen had gezegd dat het er prima uitzag. Ook in de huurovereenkomst met verdachte is opgenomen dat verdachte de woning had gezien en dat hij ermee akkoord ging. Verder heeft ook [benadeelde 3] bij de raadsheer-commissaris verklaard dat verdachte haar bij de overname van het huurcontract telefonisch heeft medegedeeld dat het huisje er goed uit zag.
Het hof leidt uit het vorenstaande af dat – hoewel geen inspectie van de woning bij de contractovername heeft plaatsgevonden – het gelet op de mededelingen van verdachte aan de verhuurders van de woning aannemelijk is dat op het moment van de contractovername de woning noch de bijbehorende huisraad tekenen van beschadiging vertoonden dan wel dat huisraad was verdwenen. In dit verband is verder van belang dat de beschadigingen aan de woning en de bijbehorende huisraad zijn vastgesteld op de eerste etage van de woning. Juist daar waar de hennepkwekerij is aangetroffen waarvan het hof heeft geoordeeld dat betrokkene daarvoor verantwoordelijk was. In lijn hiermee is het aannemelijk dat de beschadiging aan de recreatiewoning en de bijbehorende huisraad het gevolg is van het handelen van verdachte.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachte’s onder feit 3 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het andersluidende – subsidiaire – standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 23.733,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 23.733,00 (drieëntwintigduizend zevenhonderddrieëndertig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2016 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 23.733,00 (drieëntwintigduizend zevenhonderddrieëndertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2016 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 153 (honderddrieënvijftig) dagen.
Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. J.J.J. Wubben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. van der Meijs, griffier,
en op 7 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.J.J. Wubben is buiten staat dit arrest te ondertekenen.