3.2De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.”
3.4.4.Op grond van deze oordelen heeft de Hoge Raad in principaal cassatieberoep:
- het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 juni 2021 vernietigd;
- het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar dit hof (het gerechtshof ’sHertogenbosch);
- [geïntimeerde] in de kosten van het principaal cassatieberoep veroordeeld.
3.4.5.De Hoge Raad heeft voorts de klachten van het middel in incidenteel cassatieberoep met toepassing van artikel 81 RO verworpen en [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel cassatieberoep veroordeeld.
Uitgangspunten in het onderhavige geding na cassatie en verwijzing
3.5.1.Het hof stelt in dit geding na cassatie en verwijzing het volgende voorop.
3.5.2.Voor zaken betreffende rechten van intellectuele eigendom (hierna: IE-zaken) bepaalt artikel 1019b Rv dat conservatoir bewijsbeslag mogelijk is met verlof van de voorzieningenrechter. Met betrekking tot niet-IE-zaken heeft de Hoge Raad in zijn prejudiciële beslissing van 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9958 (Molenbeek/Begeer c.s.) geoordeeld dat de artikelen 730 en 843a Rv voldoende grondslag bieden voor het leggen van een bewijsbeslag. 3.5.3.Een (verlof tot) bewijsbeslag geeft geen verdergaande aanspraken dan de bewaring van de in beslag genomen bescheiden en geeft de beslaglegger geen recht op afgifte, inzage of afschrift. Een bewijsbeslag moet daarom worden gevolgd door een vordering op grond van artikel 843a Rv tot afgifte, inzage of afschrift van bepaalde in beslag genomen bescheiden. Voor toewijsbaarheid van een vordering op grond van artikel 843a lid 1 Rv zijn er drie cumulatieve voorwaarden:
- i. de eiser of verzoeker moet een rechtmatig belang hebben bij inzage, uittreksel of afschrift;
- ii. het moet gaan om bepaalde bescheiden, en
- iii. de vordering moet bescheiden betreffen aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of verzoeker partij is.
3.5.4.[geïntimeerde] heeft in het incidenteel cassatieberoep geen klacht gericht tegen het in rov. 6.12 en 6.13 van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden neergelegde oordeel dat
de omstandigheden die [appellanten] hebben aangevoerd om betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de lastercampagne aan te tonen, in onderlinge samenhang beschouwd, voldoende zijn om de aannemelijkheidsdrempel voor de inzage in enige in bewijsbeslag genomen bescheiden te rechtvaardigen. Daarom strekt bij de verdere beoordeling van dit hoger beroep tot uitgangspunt dat de inzagevordering van [appellanten] betrekking heeft op een “rechtsbetrekking” als bedoeld in artikel 843a Rv, te weten een vordering uit onrechtmatige daad. Aan de hiervoor in rov. 3.5.3 genoemde derde voorwaarde van artikel 843a Rv is dus voldaan.
3.5.5.Verder heeft [geïntimeerde] in incidenteel cassatieberoep geen klacht gericht tegen het in rov. 6.8 van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden neergelegde oordeel dat [appellanten] (in beginsel, afgezien van de vraag op welke wijze de gegevens waarin inzage moet worden verleend, moeten worden afgebakend) een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a Rv hebben bij de door hen verzochte inzage, in verband met de bodemprocedure (de hoofdzaak) waarin zij schadevergoeding van [geïntimeerde] vorderen. Ook dat oordeel strekt bij de verdere beoordeling van dit hoger beroep tot uitgangspunt. In zoverre is ook voldaan aan de hiervoor in rov. 3.5.3 genoemde eerste voorwaarde van artikel 843a Rv.
3.5.6.Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in rov. 6.18 van zijn arrest geoordeeld, kort gezegd, dat het subsidiaire verweer van [geïntimeerde] dat de berichtgeving omtrent [appellanten] grotendeels op waarheid berust, niet in de onderhavige inzageprocedure besproken hoeft te worden omdat dit een verweer is dat de schadeplichtigheid raakt en dat aan de orde komt in de hoofdprocedure. [geïntimeerde] is tegen dit oordeel opgekomen met onderdeel II van zijn incidentele cassatiemiddel. Omdat de Hoge Raad het gehele incidentele cassatiemiddel (met toepassing van artikel 81 RO) heeft verworpen, staat in dit hoger beroep vast dat het genoemde subsidiaire verweer van [geïntimeerde] geen doel treft.
3.5.7.Verder staat in dit hoger beroep – als in cassatie niet of niet succesvol bestreden – het volgende vast.
- De in hoger beroep gedane vermeerdering van de grondslag van de inzagevordering, aldus dat onrechtmatige daad van [geïntimeerde] mede bestaat uit deelname aan een ‘kapotmaakstrategie in drie fasen’, namelijk (1) het verzamelen van informatie over activa van [appellanten] waarop [persoon A] zich zou kunnen verhalen, (2) het plegen van karaktermoord op [appellanten] door het verspreiden van lasterlijke informatie, en (3) het bewerkstelligen van een exodus onder het personeel, is toelaatbaar (rov. 6.4 en 6.5 van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden).
- De uitbreiding van de grondslag van de vordering van [naam] tijdens de zitting bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden met een beroep op artikel 6:166 BW, heeft te laat plaatsgevonden en moet daarom buiten beschouwing blijven (rov. 6.6 van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden).
3.5.8.In rov. 6.15 van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is onder meer geoordeeld dat [appellanten] inzage moeten krijgen in:
- A. alle emailverkeer van [geïntimeerde] met [persoon B] (het adres [e-mailadres] );
- B. alle uitgaande emailverkeer naar adressen die eindigen op [e-mailadres] ;
- C. alle whatsapp-verkeer en sms-berichten van en met de in het beslagrekest genoemde telefoonnummers die op naam staan van [persoon B] ;
- D. de uitgaande berichten naar de telefoonnummers die volgens het beslagrekest op naam staan van het tijdschrift Quote dan wel daar werkzame personen.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft daarbij de kanttekening gemaakt dat van de resultaten van deze selectie vervolgens nog uitgezonderd dienen te worden de berichten die zijn uitgewisseld tussen [geïntimeerde] en zijn advocaat, al dan niet in het kader van de gevoerde ontslagprocedure.
[geïntimeerde] is met onderdeel I van zijn incidentele cassatiemiddel opgekomen tegen de mate waarin het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aldus kennisname van communicatie tussen hem en onder meer [persoon B] heeft toegestaan. De Hoge Raad heeft het incidentele cassatiemiddel verworpen. Daarom staat in dit hoger beroep vast dat [appellanten] inzage moeten krijgen in de hiervoor in deze rechtsoverweging onder A tot en met D opgesomde gegevens. Gelet op de herkomst en adressering van die betreffende communicatie neemt het hof aan dat daar geen berichten bij zitten die zijn uitgewisseld tussen [geïntimeerde] en zijn advocaat.
De mate waarin de kennisname van de andere in beslag genomen bescheiden door middel van zoekwoorden moet worden afgebakend tot “bepaalde bescheiden”
3.6.1.Uit het voorgaande volgt dat in hoger beroep alsnog nader geoordeeld moet worden over de vraag in hoeverre de verstrekking van afgifte, inzage of afschrift van de andere in beslag genomen bescheiden dan de hiervoor in rov. 3.5.8 onder A tot en met D opgesomde bescheiden, door middel van zoekwoorden moet worden afgebakend tot “bepaalde bescheiden” zoals bedoeld in de hiervoor in rov. 3.5.3 genoemde tweede voorwaarde van artikel 843a Rv.
3.6.2.Gezien de in cassatie niet bestreden oordelen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden staat vast dat de te maken selectie in elk geval alle in beslag genomen bescheiden moet omvatten waarin het woord ‘GABME’ of samenstellingen daarmee voorkomen, dan wel het woord ‘scam’ of het woord ‘Quote’. Voor zover [geïntimeerde] hier in incidenteel cassatieberoep tegen is opgekomen, heeft dat cassatieberoep geen doel getroffen. De te beantwoorden vraag is of, en zo ja in welke mate, de te maken selectie ruimer moet zijn, een vraag die beantwoord zal worden met inachtneming van de oordelen in het arrest van de Hoge Raad.
3.6.3.Het hof is van oordeel dat de selectie inderdaad ruimer moet zijn, en dat ook afgifte, inzage of afschrift moet worden gegund van de inbeslaggenomen bescheiden waarin de navolgende door [appellanten] in punt 4.7 van de inleidende dagvaarding genoemde woorden voorkomen:
- Fraud alert;
- Fraude;
- Oplichting;
- Iranian;
- Duped investors;
- Criminal;
- Scam.
Het hof stoelt dit oordeel op het volgende. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat dit woorden zijn die herhaaldelijk bij de lastercampagne zijn gebruikt, waarover [appellanten] stellen dat daarmee onrechtmatig jegens hen is gehandeld. Bij het gebruik van deze zoekwoorden bij het doorzoeken van de beslagen bescheiden zullen daarom juist die bescheiden worden geselecteerd die betrekking hebben op de lastercampagne. [geïntimeerde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij het hanteren van deze zoekwoorden ook in relevante mate bestanden zullen worden geselecteerd die geen betrekking hebben op de lastercampagne. Deze zoekwoorden zijn daarom niet te ruim of te algemeen.
3.6.4.Verder is het hof van oordeel dat ook afgifte, inzage of afschrift moet worden gegund van de inbeslaggenomen bescheiden waarin de navolgende door [appellanten] in punt 4.7 van de inleidende dagvaarding genoemde woorden voorkomen:
- IBAS;
- Your hosting;
- Wordpress.
[appellanten] hebben gesteld dat en waarom ook deze woorden betrekking hebben op de lastercampagne. Dit blijkt ook uit de door hen (voornamelijk bij de inleidende dagvaarding) overgelegde producties. Uit onder meer productie 8 bij de inleidende dagvaarding blijkt dat IBAS in berichten die namens GABME zijn verstuurd, als afkorting is gebruikt voor “Iranian business activity scan”. [geïntimeerde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze afkorting zou kunnen voorkomen in beslagen bescheiden die geen betrekking hebben op de lastercampagne. Verder hebben [appellanten] het belang van de termen “Your hosting” en “Wordpress” als zoekwoorden voldoende toegelicht in de punten 2.23 en 2.24 van de inleidende dagvaarding.
3.6.5.Ter beoordeling ligt nu nog voor of ook afgifte, inzage of afschrift moet worden gegund van de inbeslaggenomen bescheiden waarin de navolgende door [appellanten] in punt 4.7 van de inleidende dagvaarding genoemde namen voorkomen:
- [naam];
- [appellant 1] ;
- [appellant 2] ;
- [appellant 2] (hof: de tweede voornaam van [appellant 1] ;
- [persoon A] ;
- [persoon A] (hof: een afkorting van de naam van [persoon A] ).
Dit betreft namen waarvan het naar het oordeel van het hof uit de aard van de tegen [appellanten] gevoerde lastercampagne, en alles wat daaromtrent inmiddels vaststaat, voortvloeit dat zij ook daarin zijn gebruikt. Dat pleit ervoor om ook deze namen als zoekwoorden toe te staan bij de uit de beslagen bescheiden te maken selectie.
3.6.6.[geïntimeerde] heeft als bezwaar tegen het gebruik van deze namen als zoekwoorden aangevoerd dat dan ook gesprekken per e-mail of WhatsApp naar boven komen die [geïntimeerde] met vrienden of kennissen over deze personen heeft gevoerd. Volgens [geïntimeerde] gaat dit [appellanten] niets aan en zijn die gesprekken niet van belang voor de vordering die [appellanten] op [geïntimeerde] stellen te hebben.
3.6.7.Bij de beoordeling van dit bezwaar is van belang dat [appellanten] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat [geïntimeerde] betrokken is geweest bij de lastercampagne, om de inzage in enige in bewijsbeslag genomen bescheiden te rechtvaardigen (zie hiervoor, rov. 3.5.4). Daarom hebben [appellanten] ook belang bij kennisname van die in beslag genomen gegevens, waarin enkel een of meer van de genoemde namen voorkomen, ook zonder dat die namen zijn gecombineerd met een of meer van de in rov. 3.6.2, 3.6.3 of 3.6.4 genoemde zoekwoorden. Denkbaar is immers dat [geïntimeerde] over de lastercampagne heeft gecommuniceerd onder het noemen van een of meer van de genoemde namen, zonder daarbij een of meer van de andere zoekwoorden te gebruiken. Het belang van [geïntimeerde] dat geen bescheiden worden geselecteerd die betrekking hebben op de genoemde personen maar geen betrekking hebben op de lastercampagne, moet hiervoor naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden wijken.
3.6.8.Het voorgaande voert tot de conclusie dat het hof alle zoekwoorden die [appellanten] in punt 4.7 van de inleidende dagvaarding hebben opgesomd, toelaatbaar acht. Tussen partijen staat vast dat de inbeslagname op basis van die zoekwoorden heeft plaatsgevonden, en dat de deurwaarder op basis daarvan 71 bestanden heeft geselecteerd en in beslag genomen. Het hof acht de vordering van [appellanten] daarom op de hierna te vermelden wijze toewijsbaar.
3.6.9.Van de resultaten van de selectie moeten wel uitgezonderd worden de berichten die zijn uitgewisseld tussen [geïntimeerde] en zijn advocaat, al dan niet in het kader van de gevoerde ontslagprocedure. Naar het hof uit de verlofbeschikking van 24 januari 2018 en de processen-verbaal van beslaglegging begrijpt, heeft die schifting nog niet plaatsgevonden. Het hof zal daarom, overeenkomstig het slot van rov. 6.15 van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, bepalen dat die selectie alsnog moet plaatsvinden (door deurwaarderskantoor [xxx] dan wel DigiJuris B.V.). Deze nadere selectie dient vervolgens eerst aan [geïntimeerde] te worden verstrekt voordat de stukken aan [appellanten] ter inzage worden afgegeven. [geïntimeerde] heeft vervolgens veertien dagen de gelegenheid om bezwaar te maken tegen de verstrekking van concrete in de selectie
opgenomen bescheiden en kan zo nodig de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel
(locatie Zwolle) benaderen als hij vindt dat die concrete bescheiden niet ter inzage verstrekt
mogen worden en partijen niet anderszins tot een regeling kunnen komen. Het hof volgt op dit punt dus de (in cassatie op zichzelf niet bestreden) route zoals geschetst in rov. 6.16 van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
3.7.1.Uit het voorgaande volgt dat het beroepen vonnis vernietigd moet worden. Het hof zal, opnieuw rechtdoende:
- de vorderingen van [appellanten] in conventie toewijzen zoals hierna onder “De uitspraak” omschreven;
- de vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie afwijzen;
- [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van de gedingen in conventie en in reconventie.
3.7.2.De kosten voor de procedure bij de rechtbank in conventie aan de zijde van [appellanten] zullen worden vastgesteld op:
- Explootkosten € 81,--
- Griffierecht € 626,--
- Salaris advocaat € 3.222,-- (3 punten x € 1.074,--)
Totaal € 3.929,--
3.7.3.De kosten voor de procedure bij de rechtbank in reconventie aan de zijde van [appellanten] zullen worden vastgesteld op € 814,50 aan salaris advocaat (2,5 punten x factor 0,5 x € 543,--).
3.7.4.Het hof zal [geïntimeerde] voorts als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellanten] zullen vastgesteld worden op:
- Explootkosten € 99,01
- Griffierechten € 741,--
- Salaris advocaat € 2.428,-- (2 punten x tarief II)
- Nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 3.446,01
3.7.5.Uit het voorgaande volgt de hierna te geven beslissing.