ECLI:NL:GHSHE:2024:1408

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
20-001702-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal in een woning met braak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 juni 2023. De verdachte, geboren in 1980 en thans gedetineerd, was eerder vrijgesproken van een primair tenlastegelegde diefstal, maar werd wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlasteleggingen van diefstal met braak in een woning. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft uiteindelijk de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden met een proeftijd van drie jaren. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding van € 1.500,00 is toegewezen, terwijl de vordering van [benadeelde 2] niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in een woning, waarbij hij zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak. De uitspraak benadrukt de ernst van woninginbraken en de impact daarvan op slachtoffers.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001702-23
Uitspraak : 17 januari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 juni 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-051352-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
thans gedetineerd uit anderen hoofde in [PI] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde. De rechtbank heeft de onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten bewezenverklaard en die respectievelijk gekwalificeerd als ‘diefstal’ (feit 1 subsidiair), ‘diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming’ (feit 2) en ‘diefstal, in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ (feit 3). Voor de bewezenverklaarde feiten is aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren opgelegd (ISD). De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (in verband met feit 2) toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (in verband met feit 3) is door de rechtbank gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 1.446,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ter hoogte van voornoemd geldbedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij [benadeelde 2] is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding en de rechtbank heeft bepaald dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 primair en onder 3 tenlastegelegde, de onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde feiten zal bewezenverklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] conform de beslissing van de rechtbank voor toewijzing in aanmerking komt en dat de benadeelde partij [benadeelde 2] – gelet op de gevorderde vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde – niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat die vordering dient te worden afgewezen. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] heeft de verdediging primair bepleit dat de benadeelde partij – gelet op de bepleite vrijspraak – niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Subsidiair is de vordering inhoudelijk betwist.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 9 januari 2023 te Heerlen in/uit een personenauto een laptop (merk Acer) en/of bijbehorende oplader, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander, toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen laptop (merk Acer) en/of bijbehorende oplader, althans goederen/goed, onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of valse sleutel, door zich de toegang tot deze personenauto te verschaffen middels gebruik te maken van inbrekerswerktuig;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 9 januari 2023 te Heerlen een laptop (merk Acer) en/of bijbehorende oplader, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 12 januari 2023 te Heerlen in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten op/aan [adres] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een portemonnee, in elk geval enig goed, en/of ongeveer 1500 euro, althans enig geldbedrag, die/dat geheel of ten dele aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander, toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen portemonnee, althans goed, en/of ongeveer 1500 euro, althans geldbedrag, onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel;
3.
hij op of omstreeks 7 februari 2023 te Heerlen in/uit een personenauto een of meer tondeuses, stijltangen set (merk: Dyson), kapperscha(a)r(en), borstel(s), kam(men), haarverf, schoudertas, en/of een iPad, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander, toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan naar het oordeel van het hof niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het
-louter en alleen, zoals tenlastegelegd,- de verdachte is geweest die een laptop (merk Acer) en/of de bijbehorende oplader heeft weggenomen. Aangeefster heeft kort voorafgaande aan de diefstal twee mannen gezien, de verdachte ontkent de wegnemingshandeling, niet is waargenomen door aangeefster of de getuige dat de verdachte een laptop en/of oplader bij zich droeg toen hij aan zijn jas werd vastgepakt en -onder achterlating van die jas- de benen nam. Ook de verdachte heeft verklaard dat hij samen met een ander op de plaats delict was, maar dat hij daar slechts wilde slapen. Het hof zal de verdachte derhalve van het onder 1 tenlastegelegde vrijspreken.
Vrijspraak feit 3
Uit de aangifte van [benadeelde 2] blijkt dat op 7 februari 2023 een man langs haar woning liep, dat hij de ruit van de autodeur heeft gebroken en dat hij verschillende voorwerpen heeft meegenomen. Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij, in zijn hoedanigheid van case screener, de man, die is te zien op een bij zijn proces-verbaal gevoegde foto (still) van een fragment van de camerabeelden, heeft herkend als de verdachte.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn de camerabeelden door het hof, de advocaat-generaal, de verdachte en diens raadsman bekeken. Het hof heeft, anders dan de case screener en de rechtbank, onvoldoende aanknopingspunten waargenomen om te kunnen komen tot een herkenning van de verdachte als degene die te zien is op de camerabeelden. De verdachte zal derhalve – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging – van het onder 3 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring feit 2
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 januari 2023 te Heerlen in een woning aan [adres] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten en tegen de wil van de rechthebbende bevond, een portemonnee en 1500 euro, toebehorende aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 12 januari 2023 (p. 61-62), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde 1] :
p. 61
Bij deze doe ik aangifte van diefstal met braak vanuit mijn woning gelegen aan [adres]
. Ik heb niemand het recht of toestemming gegeven
dit strafbare feit te plegen.
Op 12 januari 2023 omstreeks 09.00 uur ben ik van huis vertrokken. Ik sloot de voordeur af met de huissleutel. Het raam van mijn slaapkamer, gelegen aan de galerij van de flat, stond op kiep-stand. Op 12 januari 2023 omstreeks 16.30 uur kwam ik thuis. Toen ik over de galerij aan kwam lopen, zag ik dat de hor, die voor mijn slaapkamerraam zat, kapot was gesneden. Ook zag ik dat het raam helemaal opengezwaaid stond. Ik ben vervolgens via de voordeur naar binnen gegaan en zag dat de tussendeur open stond. Deze had ik zeker weten dicht gedaan toen ik 's ochtends vertrok. Verder zag ik dat mijn hele woning overhoop was gehaald. Ik zag bij de kast in de woonkamer dat spullen uit de kast waren gehaald. Hierin lag mijn portemonnee met ongeveer 1500 euro. In mijn slaapkamer, onder het raam, zag ik een nijptang liggen. Deze lag op de grond en is niet van mij. Ook zag ik door mijn huis verschillende gewassen washandjes liggen.
2.
Een geschrift, te weten een bijlage goederen (p. 63) behorende bij het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] d.d. 12 januari 2023:
Categorie omschrijving: geld, totale hoeveelheid € 1.500,00
Categorie omschrijving: portemonnee, kleur zwart.
3.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] ) d.d. 18 januari 2023 (p. 66-69), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
p. 66
Op 13 januari 2023 kwam ik voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres] .
Ter plaatse werd ik aangesproken door [benadeelde 1] (betrokkene). Zij deelde mede dat een wasmand met schone was, bestaande uit onder andere
washandjes, op de bank in de woonkamer stond. Bij thuiskomst in de woning zag ze dat
een washandje op de stoel bij haar handtas lag en een ander washandje bij spullen die
op de grond lagen.
p. 67
Ik zag dat het slaapkamerraam uit drie gedeelten bestaat en dat het middelste deel een zogenaamd draai-kiepraam betreft. Ik zag dat het horgordijn, dat zich aan de buitenzijde van het slaapkamerraam aan de galerij bevindt, kapot was. De raamhendel van het raam werd door mij bemonsterd op de aanwezigheid van epitheel (SIN AAQE3372NL). Onder het raam zag ik een kniptang liggen. Bewoonster (
het hof begrijpt: aangeefster [benadeelde 1]) gaf aan dat deze kniptang haar niet in eigendom toebehoorde. Deze kniptang werd door mij bemonsterd op de aanwezigheid van epitheel (SIN AAQE3371NL). Door de collegae van de basispolitiezorg werden washandjes met een DNA-vrije handschoen opgepakt en op de, in de woonkamer staande eettafel, gelegd. Deze washandjes werd door mij bemonsterd op de aanwezigheid van epitheel (SIN nummers AAQE3373NL en AAQE3374NL).
p. 68
Biologische sporen
Spoornummer: PL2300-2023006398-83501
SIN: AAQE3371NL
Spooromschrijving: Epitheel
Wijze veiligstellen: Wattenstaafje
Datum/tijd veiligstellen: 13 januari 2023 om 11:26 uur
Plaats veiligstellen: Op handgrepen van kniptang
Spoornummer: PL2300-2023006398-83502
SIN: AAQE3373NL
Spooromschrijving: Epitheel
Wijze veiligstellen: Stub
Datum/tijd veiligstellen: 13 januari 2023 om 11:43 uur
Plaats veiligstellen: Op buitenzijde washandje
Spoornummer: PL2300-2023006398-83503
SIN: AAQE3374NL
Spooromschrijving: Epitheel
Wijze veiligstellen: Stubs
Datum/tijd veiligstellen: 13 januari 2023 om 11:45 uur
Plaats veiligstellen: Op binnenzijde van washandje
Bijzonderheden: Twee stubs
Spoornummer: PL2300-2023006398-83504
SIN: AAQE3372NL
Spooromschrijving: Epitheel
Wijze veiligstellen: Wattenstaafje
Datum/tijd veiligstellen: 13 januari 2023 om 11:36 uur
Plaats veiligstellen: Op raamhendel slaapkamer
4.
Het rapport van het TMFI, deskundigenrapportage forensisch DNA-onderzoek, d.d. 23 januari 2023 (p. 88-90), opgemaakt door dr. P.J. Herbergs, met bijlage (p. 91-92):
p. 89

Tabel 1 – resultaat van het DNA-onderzoek

Bemonstering
DNA-profiel
Mogelijke donor van celmateriaal
Handgrepen van kniptang AAQE3371NL
DNA-profiel van een man. De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard
[verdachte]
Raamhendel slaapkamer
AAQE3372NL
DNA-profiel van een man. De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard
[verdachte]
Buitenzijde washandje
AAQE3373NL
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man.
[verdachte]
Betrokkene [benadeelde 1]
Binnenzijde washandje
AAQE3374NL
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man.
[verdachte]
Betrokkene [benadeelde 1]
p. 90

Tabel 2 - DNA-profiel(en) opgenomen in de DNA-databank voor strafzaken

SIN
Mogelijke donor van celmateriaal
DNA-profielcluster
Raamhendel slaapkamer
AAQE3372NL
[verdachte] , geboren op [geboortedag] 1980
[profielcluster]
5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, d.d. 31 mei 2023, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Ik ben in die woning geweest (
het hof begrijpt: de woning gelegen aan [adres]). Ik ben er via het raam naar binnen gegaan.
Bewijsoverwegingen
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is – kort gezegd – naar voren gebracht dat de verdachte weliswaar in de woning is geweest, maar dat hij daar wilde slapen. Een jongen had het raam al opengemaakt en dat was dezelfde jongen die in verband met het onder 1 tenlastegelegde (op 9 januari 2023) heeft gezegd dat de verdachte toen in de auto kon slapen. De verdachte ontkent zijn betrokkenheid bij het feit en het bewijs ontbreekt dat er op 12 januari 2023 nog een geldbedrag van € 1.500,00 in de woning lag. Immers, sinds de opnamen uit de geldautomaat van de ter onderbouwing van de vordering benadeelde partij genoemde geldbedragen was inmiddels de nodige tijd verstreken en dat het totale geldbedrag in de woning lag, berust slechts op de verklaring van aangeefster [benadeelde 1] , aldus de verdediging.
Oordeel van het hof
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof overweegt voorts als volgt.
Op basis van de inhoud van het dossier stelt het hof vast dat op 12 januari 2023 is ingebroken in de woning gelegen aan [adres] . Daarbij was de hor, die voor het slaapkamerraam zat, kapot gesneden. Uit de aangifte van [benadeelde 1] blijkt dat de hele woning overhoop was gehaald en dat spullen uit een kast waren gehaald, waaronder een portemonnee met € 1.500,00. Voorts blijkt uit de aangifte dat [benadeelde 1] in de slaapkamer, onder het raam, een nijptang zag liggen. Deze nijptang was niet van [benadeelde 1] . Voorts zag zij door het huis haar schone washandjes liggen.
Op basis van de inhoud van het dossier is het hof niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid en betrouwbaarheid van hetgeen [benadeelde 1] heeft verklaard. De omstandigheid dat sinds het moment dat geldbedragen zijn opgenomen en het moment dat een geldbedrag van
€ 1.500,00 uit de woning is weggenomen enkele maanden zijn verstreken, maakt dat niet anders.
Voorts blijkt uit de inhoud van het dossier dat op 13 januari 2023 forensisch onderzoek is verricht in de woning gelegen aan [adres] . Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat hij zag dat het horgordijn, dat zich aan de buitenzijde van het slaapkamerraam bevond, kapot was. De raamhendel van het betreffende raam werd bemonsterd op de aanwezigheid van epitheel. Onder het raam in de slaapkamer werd een kniptang aangetroffen ter zake waarvan [benadeelde 1] heeft verklaard dat die niet van haar was. De handgrepen van de kniptang werden door verbalisant [verbalisant 2] bemonsterd op de aanwezigheid van epitheel. Ook de washandjes werden bemonsterd op de aanwezigheid van epitheel. Uit onderzoek blijkt dat ten aanzien van alle voornoemde voorwerpen sprake is van een DNA-overeenkomst met de verdachte. In het bijzonder blijkt ten aanzien van het aangetroffen spoor op de raamhendel van het raam dat sprake is van een enkelvoudig DNA-profiel en dat de kans dat het DNA-profiel overeenkomt met het DNA-profiel van een ander persoon dan de verdachte kleiner dan één op één miljard is.
De sporen waarop het DNA van verdachte is aangetroffen passen ook bij de verklaring van de verdachte dat hij op 12 januari 2023 in de woning gelegen aan [adres] is geweest.
Het hof weegt ter bepaling van de bewijswaarde van het op plaats delict aangetroffen DNA de aard van het desbetreffende voorwerp mee waarop dit DNA-spoor is aangetroffen. In de woning zijn in de slaapkamer DNA-sporen van de verdachte op de raamhendel en de daaronder aangetroffen kniptang aangetroffen. Die kniptang was niet van aangeefster. Deze feiten en omstandigheden duiden er op dat het de verdachte is geweest die met deze kniptang zich toegang tot de woning heeft verschaft.
De verdachte heeft zich bij het politieverhoor ter zake deze woninginbraak grotendeels beroepen op zijn zwijgrecht, terwijl het bewijs op zichzelf de gevolgtrekking kan dragen dat sprake was van daderschap, hetgeen maakt dat het geheel van feiten en omstandigheden om uitleg schreeuwt. De verklaring dat de verdachte (enkel) in deze woning wilde gaan slapen acht het hof zo niet reeds (hoogst) onwaarschijnlijk dan toch in ieder geval beslist niet aannemelijk geworden. Temeer niet nu de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat ‘een jongen’ het raam al had opengemaakt, waaruit in de versie van de verdachte lijkt te volgen dat die andere persoon de braakhandelingen zou hebben verricht, terwijl, zoals reeds hiervoor opgemerkt, op zowel de kniptang als de raamhendel een spoor van de verdachte is aangetroffen. Daarentegen zijn er geen andere voor een DNA-vergelijking geschikte sporen aangetroffen die wijzen in de richting van een andere dader. Daar komt ten slotte nog bij dat de aangetroffen washandjes volgens de aangeefster, voordat zij de woning verliet, in de wasmand met schone was lagen en bij thuiskomst deze verspreid lagen door de woning, voorzien van verdachtes DNA. Dit betekent dat de verdachte deze washandjes heeft aangeraakt en deze gelet op de plekken waar deze zijn aangetroffen -op de stoel bij aangeefsters handtas en bij spullen op de grond- onmiskenbaar heeft gebruikt bij het doorzoeken van de woning en de daar aanwezige spullen. De poging om zijn wegnemingshandelingen te maskeren en geen sporen achter te laten heeft evident gefaald.
Gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte met die andere jongen kennelijk ene ‘ [naam] ’ bedoeld. Voor zover de verdachte dat inderdaad heeft bedoeld merkt het hof op dat de introductie van een mededader niet alleen om onduidelijke redenen vrij laat in het strafproces plaatsvindt, hetgeen nog los van de overtuiging reeds de complicatie in zich bergt dat naspeuring eerder wordt bemoeilijkt dan vereenvoudigd, maar ook te onbepaald is om te kunnen gelden als een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring. Een dergelijke verklaring mocht onder de gegeven feiten en omstandigheden wel van de verdachte worden verwacht. Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 tenlastegelegde woninginbraak.
Het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd als:
diefstal in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten en tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren. In dit verband heeft de advocaat-generaal in het bijzonder gewezen op een onherroepelijk vonnis van de rechtbank Rotterdam
d.d. 19 oktober 2023, bij welk vonnis aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren is opgelegd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het hof – indien en voor zover tot een bewezenverklaring van een of meer tenlastegelegde feiten wordt gekomen – de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en dat de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf niet meer dan drie tot vier maanden zal bedragen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 12 januari 2023 schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Het handelen van de verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van een ander. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat woninginbraken bij de bewoners veelal gevoelens van angst en onveiligheid teweeg kunnen brengen, dit terwijl een woning juist bij uitstek een plaats betreft waar men zich veilig moet kunnen voelen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 december 2023. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde eerder en vaker onherroepelijk is veroordeeld, ook voor soortgelijke feiten. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich schuldig te maken aan het bewezenverklaarde handelen. Het hof weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de op te leggen sanctie. Voorts blijkt uit voornoemd uittreksel dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt. In dit verband neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 19 oktober 2023 aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren is opgelegd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof voorts rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals die ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde zijn gekomen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof voorts acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als uitgangspunt voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het oriëntatiepunt voor een woninginbraak terwijl sprake is van veelvuldige recidive geeft als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.
Gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep acht het hof het thans echter niet aangewezen dat de verdachte op grond van deze zaak opnieuw gedetineerd zal raken. Hierbij overweegt het hof in het bijzonder dat daardoor het traject dat op grond van voornoemd vonnis van de rechtbank Rotterdam is dan wel zal worden gestart wordt teniet gedaan, hetgeen het hof niet wenselijk acht. Zowel de verdachte als de maatschappij dient de kans te krijgen om de vruchten te plukken van verdachtes aanstaande resocialisatie, zij het dat de verdachte daartoe ook extrinsiek zal worden gemotiveerd op na te melden wijze.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal is gevorderd, nu de aard en de ernst van het bewezenverklaarde handelen daarin onvoldoende tot uitdrukking komen.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof het passend en geboden de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 2)
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Nu deze vordering in eerste aanleg is toegewezen, duurt deze overeenkomstig het bepaalde in artikel 421, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering van rechtswege voort in hoger beroep.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] conform de beslissing van de rechtbank voor toewijzing in aanmerking komt.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] dient te worden afgewezen, nu deze vordering onvoldoende is onderbouwd. Daartoe is in het bijzonder naar voren gebracht dat geldbedragen veel eerder dan 12 januari 2023 zijn opgenomen zodat niet zonder meer duidelijk is dat een geldbedrag ten bedrage van € 1.500,00 op 12 januari 2023 nog in de woning aanwezig was.
Het hof overweegt als volgt.
In de aangifte van [benadeelde 1] en de goederenbijlage is vermeld dat op 12 januari 2023 een portemonnee met een contant geldbedrag ten bedrage van € 1.500,00 is weggenomen in de woning van [benadeelde 1] . In het verzoek tot schadevergoeding stelt [benadeelde 1] dat zij circa een half jaar eerder, begin juni 2022, geldbedragen van haar rekening heeft gehaald en dat een geldbedrag ten bedrage van € 1.500,00 contant in haar woning lag. De benadeelde partij heeft met stukken onderbouwd dat het geld van de rekening is gehaald. Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan eraan zou moeten worden getwijfeld dat op 12 januari 2023 (nog) een contant geldbedrag ten bedrage van € 1.500,00 in de woning van de benadeelde partij lag. Louter de ontkenning van de verdachte acht het hof daarvoor ontoereikend.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes onder 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, zijnde 12 januari 2023, tot aan de dag der algehele voldoening, toewijsbaar is.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 1.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (feit 3)
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.346,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.446,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ter hoogte van voornoemd geldbedrag.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Ter terechtzitting in hoger beroep hebben de advocaat-generaal en de verdediging zich
– gelet op de gevorderde en bepleite vrijspraak – op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen onder 3 waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde 2] in de vordering tot schadevergoeding niet worden ontvangen.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op 12 januari 2023.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, welke voorlopige hechtenis reeds was geschorst bij beslissing van de rechtbank Limburg van 20 april 2023.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 17 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar het dossier van de politie, registratienummer PL2300(/handgeschreven wijziging: 2431)-2023013644, datum sluiten 23 februari 2023, p. 1-111. Alle tot bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisant(en) en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.