In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar drie minderjarige kinderen. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling. De kinderen zijn sinds 24 januari 2020 uit huis geplaatst en verblijven in een gezinshuis. De moeder heeft in het verleden recht gehad op begeleid contact met de kinderen, maar de frequentie is sinds januari 2022 verlaagd naar eenmaal per drie weken. De rechtbank had het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de omgangsregeling afgewezen, wat de moeder niet kon accepteren.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 maart 2024 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de GI (Stichting Jeugdbescherming Brabant), de vader en de gezinshuisouders. De GI heeft zich verzet tegen de uitbreiding van de omgangsregeling, stellende dat dit niet in het belang van de kinderen zou zijn, gezien hun belast verleden en de intensieve therapie die zij ondergaan. De vader en gezinshuisouders gaven ook aan dat de kinderen emotionele toestemming missen voor hun verblijf in het gezinshuis, wat leidt tot loyaliteitsconflicten.
Het hof heeft de argumenten van de moeder en de GI zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat uitbreiding van de omgangsregeling op dit moment niet in het belang van de kinderen is. De kinderen hebben stabiliteit en rust nodig, vooral gezien hun behandeltrajecten. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen, met de overweging dat de huidige omgangsregeling het maximale haalbare is in het belang van de kinderen.