ECLI:NL:GHSHE:2024:1448

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
200.334.011_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling in hoger beroep met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar drie minderjarige kinderen. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling. De kinderen zijn sinds 24 januari 2020 uit huis geplaatst en verblijven in een gezinshuis. De moeder heeft in het verleden recht gehad op begeleid contact met de kinderen, maar de frequentie is sinds januari 2022 verlaagd naar eenmaal per drie weken. De rechtbank had het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de omgangsregeling afgewezen, wat de moeder niet kon accepteren.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 maart 2024 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de GI (Stichting Jeugdbescherming Brabant), de vader en de gezinshuisouders. De GI heeft zich verzet tegen de uitbreiding van de omgangsregeling, stellende dat dit niet in het belang van de kinderen zou zijn, gezien hun belast verleden en de intensieve therapie die zij ondergaan. De vader en gezinshuisouders gaven ook aan dat de kinderen emotionele toestemming missen voor hun verblijf in het gezinshuis, wat leidt tot loyaliteitsconflicten.

Het hof heeft de argumenten van de moeder en de GI zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat uitbreiding van de omgangsregeling op dit moment niet in het belang van de kinderen is. De kinderen hebben stabiliteit en rust nodig, vooral gezien hun behandeltrajecten. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen, met de overweging dat de huidige omgangsregeling het maximale haalbare is in het belang van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 25 april 2024
Zaaknummer : 200.334.011/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/391934 / FA RL 23-1496
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
wonende te [plaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014, hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2016, hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
  • [minderjarige 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017, hierna te noemen: [minderjarige 3] .
hierna samen te noemen: de kinderen.
Als belanghebbenden merkt het hof aan:
[de gezinshuisouders],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de gezinshuisouders.
Als informant merkt het hof aan:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 november 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en in plaats daarvan de huidige omgangsregeling als volgt te wijzigen:
- primair inhoudende dat tussen de moeder en de kinderen eenmaal per twee weken gedurende een weekend omgang plaatsvindt vanaf vrijdagmiddag uit school tot zondag 19.00 uur;
- subsidiair inhoudende dat tussen de moeder en de kinderen iedere week op woensdagmiddag vanuit school tot 19.00 uur omgang plaatsvindt;
- dan wel een omgangsregeling te bepalen die volgens het hof passend is, die in ieder geval uitgebreider is dan de huidige en de vorige.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 december 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. De Gruijl;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] , [vertegenwoordiger van de GI 2] en [vertegenwoordiger van de GI 3] ;
  • de vader;
  • [de gezinshuisouder] , namens de gezinshuisouders;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 31 augustus 2023;
  • het e-mailbericht met bijlagen d.d. 18 maart 2024 van de zijde van de moeder;
  • het e-mailbericht met bijlagen d.d. 20 maart 2024 van de zijde van de moeder.

3.De feiten

3.1.
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 24 januari 2020 uit huis geplaatst. Zij verblijven in het Gezinshuis [instantie] .
3.2.
Bij beschikking van 25 maart 2021 heeft dit hof bepaald dat de moeder recht heeft op eenmaal per twee weken twee uur lang begeleid contact met de kinderen. Sinds januari 2022 is de frequentie van de zorgregeling gewijzigd naar eenmaal per drie weken. Deze regeling vindt nog steeds begeleid en gedurende twee uur per keer plaats.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 februari 2022 is het ouderlijk gezag van de moeder en de vader over de kinderen beëindigd en is de GI benoemd tot voogdes over de kinderen. Bij beschikking van dit hof van 16 juni 2022 is deze beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank – voor zover in hoger beroep van belang – het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de omgangsregeling afgewezen.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

Standpunten van partijen
5.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank het verzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling afgewezen. Een uitbreiding is in het belang van de kinderen en er zijn geen contra-indicaties die een beperkte regeling als de huidige rechtvaardigen. De omgangsmomenten verlopen naar alle tevredenheid en de omgangsverslagen zijn positief. De ouders kunnen aansluiten bij de kinderen en kunnen structuur en regelmaat bieden. Het gedrag dat door de gedragswetenschapper bij de kinderen wordt waargenomen is een uiting van het gebrek aan een normale omgangsregeling.
De moeder moet in staat worden gesteld een enigszins normale band op te bouwen met de kinderen, temeer nu haar gezag is beëindigd. Zowel de moeder als de kinderen hebben behoefte aan meer contact. Omgang met de biologische moeder is in het belang van de identiteits- en sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen, en draagt bij aan de ontwikkeling en het behoud van een duurzame onderlinge band. Daar komt bij dat de moeder zorgen heeft over de opvoedsituatie bij de gezinshuisouders, waardoor het juist van belang is dat de omgang wordt uitgebreid. Dat de relatie tussen de gezinshuisouders en de moeder moeizaam verloopt, kan en mag geen reden zijn om niet over te gaan tot uitbreiding van de omgangsregeling. De moeder wil enkel het beste voor haar kinderen en zij is in staat deze moeizame relatie buiten de kinderen te houden. Bovendien krijgt de moeder geen handvaten om haar rol als ouder op afstand in te vullen.
De rechtbank heeft overwogen dat de kinderen in alle rust en veiligheid moeten kunnen opgroeien bij en zich moeten kunnen hechten aan de gezinshuisouders. De omgangsregeling staat hier niet aan in de weg. De kinderen zijn reeds gehecht aan de gezinshuisouders, nu zij hier sinds januari 2020 opgroeien en de moeder deze band niet dwarszit. Verder blijkt uit de tussenevaluatie dat de kinderen het naar hun zin hebben in het gezinshuis en zij aldaar stabiliteit ervaren. Uit de omgangsverslagen volgt niet dat de moeder de kinderen laat merken dat zij de kinderen thuis wil hebben wonen. De ouders weten dat de omgangsregeling niet het doel heeft om te komen tot terugplaatsing.
Dat uitbreiding van de omgang belemmerend is voor de ontwikkeling wordt betwist en is niet onderbouwd. In elk geval is er geen noodzaak meer voor begeleiding van de omgangsmomenten. De moeder is sterk gestabiliseerd en heeft hulpverlening afgerond. De ouders hebben inmiddels nog een kind gekregen: op [geboortedatum] 2023 is [minderjarige 4] geboren. De opvoedsituatie bij de ouders is recent onderzocht en goed bevonden. Ten aanzien van [minderjarige 4] is geen ondertoezichtstelling verzocht. De ouders zijn ook in staat om meer omgang te hebben met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Een weekendregeling is misschien nog niet haalbaar, maar de regeling kan sterk uitgebreid worden.
Gelet op alle veranderingen die momenteel spelen zoals de omgang die begeleid gaat worden door het [instantie] en de hulpverlening van de kinderen, verzoekt de moeder mondeling meest subsidiair de zaak voor de duur van zes dan wel negen maanden aan te houden.
5.2.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. Een uitbreiding van de omgangsregeling is niet in het belang van de kinderen. De kinderen zullen dan nog meer klem komen te zitten tussen de gezinshuisouders en de ouders. Uit de uitspraken van de kinderen tegen het gezinshuis en de jeugdbeschermer blijkt dat de ouders de kinderen geen emotionele toestemming geven voor hun verblijf in het gezinshuis. Zolang de ouders dit verblijf niet steunen, blijven de kinderen in een loyaliteitsconflict. Dit komt het hechtingsproces met de gezinshuisouders niet ten goede en is voor de kinderen zeer belastend. Bovendien is het voor het intensieve hulpverleningstraject bij [instantie] noodzakelijk dat de kinderen stabiliteit ervaren. De kinderen zijn onderzocht en voor alle drie is een behandeltraject opgesteld.
Uit de omgangsverslagen blijkt, in tegenstelling tot hetgeen de moeder aanvoert, dat de omgangsmomenten niet altijd positief verlopen. De ouders hebben moeite met bewaren van overzicht, er heerst chaos, de kinderen lopen er verloren bij en ze moeten vechten om de aandacht. Daar komt bij dat de kinderen in de aanloop naar de bezoeken onrustig worden. Ondanks dat de kinderen het fijn vinden om de ouders te zien, ziet de GI dat het spanning bij de kinderen oplevert en dat er na de omgangsmomenten sprake is van regressief gedrag. De omgangsmomenten zullen begeleid gaan worden door [instantie] , die anders dan [instantie] de omgang niet enkel zal observeren maar ook zal begeleiden en kijken hoe de kinderen op de omgangsmomenten reageren.
De ouders dragen met hun meningen over de gezinshuisouders niet bij aan een goede samenwerking met het gezinshuis. Er is onnodig veel afstand gecreëerd tussen de ouders en de gezinshuisouders doordat de ouders fors over de grenzen van de gezinshuisouders heen zijn gegaan. Hierdoor kunnen de omgangsmomenten niet meer bij het gezinshuis plaatsvinden. De GI heeft de zorgen van de ouders over het gezinshuis serieus genomen. De GI is in het gezinshuis geweest; de kamers van de kinderen zagen er prima uit. Er is een aandachtspunt vanuit school geweest in verband met kapotte kleding en dat is besproken. Het is juist dat de gezinshuisvader enige tijd elders heeft gewoond. De GI heeft momenteel geen zorgen over het gezinshuis. De GI betreurt het dat de moeder zich niet serieus genomen voelt in haar zorgen over het gezinshuis maar is van mening dat dit (ook) voortkomt uit het feit dat de ouders hun nieuwe rol als ouders op afstand moeilijk kunnen accepteren. De ouders betwijfelen steeds of de GI en de gezinshuisouders in staat zijn om de juiste beslissingen te nemen.
De kinderen hebben rust nodig, mede gelet op de intensieve therapie die zij krijgen. Deze rust en duidelijkheid komt enkel bij een eindbeslissing en niet bij het aanhouden van deze zaak.
5.3.
De vader brengt – samengevat – het volgende naar voren. De vader en de moeder staan achter een verblijf van de kinderen elders, zolang dit een plek is waar de kinderen de kansen krijgen die ze verdienen. Er zijn zorgen over het gezinshuis, bijvoorbeeld over de medicatie die [minderjarige 2] krijgt. De vader en de moeder zijn beschikbaar en kunnen er emotioneel en fysiek veel meer zijn voor de kinderen dan in de huidige situatie. De ouders weten dat de kinderen niet meer thuis komen wonen.
5.4.
De gezinshuismoeder brengt – samengevat – het volgende naar voren. De ouders hebben veel liefde voor de kinderen. De kinderen geven voor de omgangsmomenten aan dat zij graag naar de ouders willen. Tegelijkertijd geven de kinderen ook aan dat ze signalen krijgen en er mee belast worden dat de ouders vechten om hen terug te krijgen. Dit zorgt ervoor dat de kinderen onzekerheid ervaren, nu zij in het gezinshuis en van de GI horen dat zij in het gezinshuis zullen opgroeien. Dit vinden de kinderen lastig. Zij missen emotionele toestemming van de ouders voor hun verblijf in het gezinshuis.
De ouders hebben moeite met het gezinshuis. Het klopt dat de gezinshuisvader een tijdje uit huis is geweest omdat hij ziek was. Hij heeft een half jaar elders gewoond. De gezinshuisvader was ook toen betrokken bij de kinderen. Voor het overige begrijpen de gezinshuisouders niet waar de zorgen van de ouders vandaan komen. Er is veel betrokkenheid vanuit andere instanties in het gezinshuis, zoals de ambulante begeleiding van [minderjarige 2] en een vertrouwenspersoon.
5.5.
De raad adviseert – samengevat – het volgende. De ouders hebben te weinig zicht op, en kunnen te weinig rekening houden met, de draagkracht van de kinderen. De kinderen zijn van ver gekomen en hebben last van enorme loyaliteitsgevoelens, waar de ouders aan voorbij lijken te gaan. De raad acht het niet in het belang van de kinderen, ook gelet op de therapie die ze krijgen, om ineens langere tijden onbegeleid bij de ouders zijn waar ook nog een baby is. Volgens de raad heeft de rechtbank het maximaal mogelijke beslist voor de kinderen.
Beoordeling hof
5.6.
Het hof overweegt het volgende.
5.6.1.
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.6.2.
De moeder verzoekt een wijziging van de geldende omgangsregeling tussen haar en de kinderen. Het hof dient daarom eerst te beoordelen of er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De moeder heeft daartoe aangevoerd dat haar leven sinds het vaststellen van de huidige regeling sterk is gestabiliseerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze gestelde wijziging van omstandigheden een hernieuwde beoordeling van de omgangsregeling rechtvaardigt.
Het hof stelt vast dat in [geboortedatum] 2023 [minderjarige 4] is geboren die bij de ouders thuis woont en waarvoor tot op het moment van de mondelinge behandeling in hoger beroep nog geen ondertoezichtstelling liep of was verzocht. Bovendien neemt het hof in overweging de omstandigheid dat het gezag van beide ouders sinds het overeenkomen van de huidige omgangsregeling is beëindigd. Het hof komt daarom toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de moeder.
5.6.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het niet in het belang van de kinderen is om de huidige omgangsregeling met de moeder uit te breiden. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
5.6.4.
De kinderen hebben een belast verleden. Gelet hierop zijn zij onderzocht, zijn er recent behandelplannen opgesteld en krijgen zij inmiddels zeer intensieve therapie en behandeling bij [instantie] . Zo is [minderjarige 2] recent begonnen met medicatie, nadat zij in januari 2024 acht dagen op een behandelgroep heeft verbleven middels een crisisplaatsing. Inmiddels is er ambulante begeleiding voor haar in het gezinshuis. Ook [minderjarige 1] en [minderjarige 3] krijgen therapie. Bij alle drie de kinderen wordt nog onderzocht of er sprake is van kindeigen problematiek. Voor het laten slagen van de behandeltrajecten is het noodzakelijk dat de kinderen rust en stabiliteit ervaren.
Het staat niet ter discussie dat de ouders hun best doen, zeer betrokken zijn en dat de kinderen de omgangsmomenten als fijn ervaren. Tegelijkertijd bestaat bij de ouders de intrinsieke (en begrijpelijke) wens om de kinderen weer zelf op te voeden. De kinderen worden hiermee, zo ook tijdens de omgangsmomenten, belast en dit leidt bij hen tot onzekerheid. Uit de evaluatie van de gedragswetenschapper blijkt dat de kinderen duidelijke signalen van loyaliteitsproblematiek afgeven en dat de omgangsmomenten met de ouders hierdoor bij de kinderen zorgen voor extra verwarring en stagnatie in hun ontwikkeling.
Voor de beantwoording van de vraag of er een uitbreiding van de omgangsregeling moet komen, dient rekening te worden gehouden met de draagkracht van de kinderen. Op dit moment is deze draagkracht er onvoldoende, mede gelet op de intensieve behandeltrajecten van de kinderen. Een uitbreiding van de omgang zal voor onrust gaan zorgen bij de kinderen, wat tot stagnatie van de behandelingen en daarmee de ontwikkeling van de kinderen zal leiden. De huidige omgangsregeling is op dit moment het maximale haalbare. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat er bij de omgangsmomenten al een verandering gaat plaatsvinden die een impact op de kinderen zal hebben, nu deze niet langer door [instantie] maar door [instantie] begeleid gaan worden en zo ook op een andere locatie zullen plaatsvinden.
5.6.5.
Het hof ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden. Zoals uit het voorgaande blijkt is het van belang dat de kinderen rust blijven ervaren, waardoor er op dit moment geen mogelijkheden voor uitbreiding van de omgangsregeling zijn.
Het hof verwacht dat zolang er geen eindbeslissing is gegeven, de strijd van de ouders blijft bestaan, terwijl rust en duidelijkheid het meest in het belang van de kinderen is. Bovendien is het op dit moment nog niet duidelijk hoelang de behandeltrajecten van de kinderen zullen gaan duren.
5.6.6.
Ten overvloede overweegt het hof als volgt. Op de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de samenwerking tussen de GI en de ouders is verbeterd nu er andere jeugdzorgwerkers zijn betrokken. De zorgen van de ouders over het gezinshuis, zoals door hen ook al in eerste aanleg zijn aangegeven, zijn echter niet afgenomen. Zo hebben de ouders onder andere eerder gesteld dat [minderjarige 3] in een bezemkast slaapt omdat het dak lekt, dat [minderjarige 2] aangeeft pijn aan haar geslacht te hebben, dat de gezinshuisvader vaak boos is, bier drinkt in de ochtend en autisme heeft en dat de gezinshuismoeder ook ziek is. Verder hebben de ouders onder meer verklaard over lange vieze nagels van de kinderen, vieze hoofden, korsten van het niet wassen en niet gepoetste tanden.
Hoewel de gezinshuismoeder heeft aangegeven niet te begrijpen waar deze zorgen vandaan komen en de GI op dit moment geen zorgen heeft over het gezinshuis, staat vast dat de ouders zich niet gehoord voelen in hun zorgen over de verzorging en opvoeding van de kinderen. Nu bovendien vast staat dat de gezinshuisvader een half jaar elders heeft gewoond, ook de school van de kinderen aandachtspunten heeft gemeld bij de GI en er een vertrouwenspersoon bij het gezinshuis is betrokken, verwacht het hof van de GI dat zij zeer zorgvuldig en serieus zal (blijven) omgaan met de zorgen van de ouders en in het belang van de kinderen frequent een vinger aan de pols zal houden. Met het welzijn van de kinderen mag geen enkel risico worden genomen.
5.7.
Op grond van het vorengaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 september 2023 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.P. de Beij en K.A. Boshouwers en is op 25 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.