ECLI:NL:GHSHE:2024:1450

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
200.335.140_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vernietiging van erkenning en DNA-onderzoek in familierechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een DNA-onderzoek werd gelast om het biologisch ouderschap van de vader ten aanzien van de minderjarige [minderjarige] vast te stellen. De moeder, die de Poolse nationaliteit heeft, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek om DNA-onderzoek en de erkenning van de minderjarige te vernietigen. De vader is niet verschenen op de mondelinge behandeling, terwijl de moeder en de bijzondere curator wel aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de beschikking van de rechtbank een zuivere tussenbeschikking is, waartegen in beginsel geen hoger beroep openstaat. De moeder heeft niet om toestemming gevraagd voor het instellen van hoger beroep, waardoor het hof concludeert dat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 april 2024
Zaaknummer: 200.335.140/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/310966 / FA RK 22-4097
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M.A. Kok-Verheijde,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: voorheen mr. J.C. Snikkenburg-den Haan, thans geen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
mr. [de bijzondere curator], kantoorhoudende te [kantoorplaats], hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio], hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 11 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
Deze zaak gaat, in het kort, over het gelasten van een DNA-onderzoek.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 november 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het inleidend verzoek om een DNA-onderzoek te gelasten naar het biologisch ouderschap ten aanzien van [minderjarige] en in het verzoek om de erkenning door de vader te vernietigen, althans deze verzoeken alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.3.
Het hof heeft partijen voorafgaand aan de mondelinge behandeling geïnformeerd dat de ontvankelijkheid van de moeder in het verzoek in hoger beroep tijdens de mondelinge behandeling aan de orde zal zijn.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en door een tolk (A.M. Mazur);
- de bijzondere curator;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.5.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 5 september 2023;
- de brief van de bijzondere curator d.d. 5 januari 2024.

3.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Deze zaak heeft internationale aspecten (de moeder heeft de Poolse nationaliteit), zodat allereerst ambtshalve moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen (zie HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1077). Het hof is van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
Op grond van artikel 10:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is het Nederlands recht van toepassing.
De feiten
3.2.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens de relatie van partijen is de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
3.3.
De vader heeft in eerste aanleg verzocht, primair:
  • een DNA-onderzoek te gelasten naar het biologisch ouderschap van de vader ten aanzien van [minderjarige];
  • een bijzondere curator te benoemen;
  • bij wege van voorwaardelijk verzoek de erkenning door de vader van [minderjarige] op grond van dwaling te vernietigen;
  • bij wege van voorwaardelijk verzoek te bepalen dat het ouderlijk gezag over [minderjarige] voortaan aan partijen gezamenlijk toekomt (indien de erkenning in stand blijft);
subsidiair:
- een informatieregeling vast te stellen;
  • te bepalen dat [minderjarige] het hoofdverblijf bij de moeder zal hebben;
  • te bepalen dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar en een geleidelijke zorgregeling vast te stellen.
3.4.
Bij beschikking van 23 januari 2023 heeft de rechtbank op de voet van artikel 1:212 BW mr. [de bijzondere curator] tot bijzondere curator benoemd.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank aan Verilabs Nederland B.V. verzocht een DNA-onderzoek te laten verrichten door een aan hen verbonden DNA-deskundige naar de vraag of, en zo ja, in welke mate van waarschijnlijkheid de vader de biologische vader is van [minderjarige].
De behandeling van de zaak is voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen datum en tijdstip na ontvangst van het deskundigenrapport.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Ontvankelijkheid
3.7.
De moeder heeft zich voor wat betreft de ontvankelijkheid gerefereerd aan het oordeel van het hof.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Vooropgesteld wordt dat uit de verzoeken van de vader in eerste aanleg blijkt dat hij (onder meer) beoogt de erkenning van [minderjarige] te vernietigen voor het geval komt vast te staan dat hij niet de biologische vader van [minderjarige] is. Om dit te kunnen vaststellen heeft de vader om een DNA-onderzoek verzocht. Het verzoek om een DNA-onderzoek te gelasten wordt derhalve gezien in samenhang met de overigens geformuleerde (voorwaardelijke) verzoeken tot vernietiging van de erkenning, het gezamenlijk gezag, het hoofdverblijf, informatieplicht en zorgregeling. Het hof stelt vast dat in het dictum van de beschikking van 11 september 2023 geen beslissing is genomen over enig deel van deze verzoeken waarmee een einde wordt gemaakt aan (een deel van) het materiële geschil. De beslissing van de rechtbank om een DNA-onderzoek te bevelen is genomen om vast te kunnen stellen of de vader al dan niet de verwekker van [minderjarige] is. Als het verwekkerschap van [minderjarige] kan worden vastgesteld, liggen de hiervoor genoemde materiële verzoeken, al dan niet voorwaardelijk geformuleerd, nog ter beantwoording aan de rechtbank voor. De rechtbank heeft om die reden iedere verdere beslissing op deze verzoeken van de vader in afwachting van de uitkomst van het DNA-onderzoek aangehouden.
Dit brengt mee dat de beschikking van 11 september 2023 een zuivere tussenbeschikking is, waartegen in beginsel geen hoger beroep openstaat. Gesteld noch gebleken is dat de moeder de rechtbank om toestemming heeft verzocht of van de rechtbank toestemming heeft gekregen tot het tussentijds instellen van hoger beroep en/of dat sprake is van een doorbrekingsgrond van het appelverbod.
De slotsom
3.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat tegen de beschikking van 11 september 2023 geen hoger beroep openstaat. De moeder zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
3.10.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van de procedure.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.M. Bossink en M.J.C. van Leeuwen en is op 25 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.