ECLI:NL:GHSHE:2024:1548

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
200.337.067_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor inschrijving basisschool afgewezen in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vader verzocht om vervangende toestemming voor de inschrijving van zijn minderjarige kind op een basisschool, nadat de rechtbank toestemming had verleend aan de moeder om het kind in te schrijven op een andere school. De vader was van mening dat de beslissing van de rechtbank onterecht was, omdat de moeder zonder overleg met hem was verhuisd en hij vond dat de schoolkeuze in het belang van het kind moest worden heroverwogen. De moeder voerde aan dat de situatie bij haar stabieler was en dat de huidige school beter paste bij de leefsituatie van het kind. Tijdens de mondelinge behandeling werd de Raad voor de Kinderbescherming gehoord, die adviseerde om de huidige school te behouden voor de stabiliteit van het kind. Het hof oordeelde dat de bestendige leefsituatie van de moeder zwaarder woog en dat een schoolwisseling niet in het belang van het kind was. De vader's grieven werden verworpen en de beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, aangezien partijen ex-echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 mei 2024
Zaaknummer: 200.337.067/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/413216 / FA RK 23-3999
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. W.C.G.M. van Hoof.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: Zuidwest Nederland, locatie [locatie 1] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 9 november 2023 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 januari 2024, toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft het verlenen van vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige] op de basisschool [basisschool] locatie [locatie 2] te [plaats 1] . De vader verzoekt opnieuw rechtdoende aan hem – ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de moeder - toestemming te geven om [minderjarige] in te schrijven op de basisschool [basisschool] locatie [locatie 3] te [plaats 1] , althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 februari 2024, heeft de moeder verzocht de vader in zijn hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren althans zijn verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. R.G.J. van Kerkhof;
-mr. W.C.G.M. van Hoof;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 9 november 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn (nog) met elkaar getrouwd. Er is een echtscheidingsprocedure aanhangig bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant met het zaaknummer C/02/406114 FA RK 23-589. De procedure is aangehouden in afwachting van de ontwikkelingen binnen het Uniform Hulpaanbod (UHA), waarnaar partijen zijn verwezen. Dit hulpverleningstraject loopt nog.
3.2.
Voorafgaand aan het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. Op 30 december 2019 is in het gezagsregister aangetekend dat partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] zijn belast.
3.3.
Tijdens het huwelijk is op 15 juni 2023 [zusje] geboren, hierna te noemen: [zusje] .
3.4.
[minderjarige] en [zusje] staan beiden ingeschreven op het adres van de moeder.
3.5.
Bij beschikking van 26 april 2023 heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld. Partijen delen de zorg voor [minderjarige] bij helfte. De vader heeft incidenteel contact met [zusje] .
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, aan de moeder – ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vader – toestemming gegeven om [minderjarige] in te schrijven bij de basisschool [basisschool] locatie [locatie 2] te [plaats 1] . Hij gaat sinds 11 december 2023 naar deze school.
3.7.
De vader kan zich met deze beslissing van de rechtbank niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De vader voert - samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte aan de moeder vervangende toestemming verleend om [minderjarige] in te schrijven op de basisschool [basisschool] locatie [locatie 2] te [plaats 1] . De moeder is zonder overleg met de vader verhuisd van [plaats 1] naar [plaats 2] . De vader begrijpt dat het in het belang is van [minderjarige] dat wordt gekeken naar een basisschool die is gelegen tussen het adres van de moeder en het adres van de ouders van de vader. De vader verblijft immers bij zijn ouders in [plaats 1] als [minderjarige] bij hem is en de verwachting is niet dat hierin op korte termijn verandering zal komen.
De rechtbank heeft ten onrechte gesteld dat meer aanknopen bij de bestendige situatie van de moeder aangewezen is, omdat de situatie van de vader niet bestendig zou zijn. Daar komt bij dat de vader, anders dan de moeder, niet beschikt over een rijbewijs en hij [minderjarige] met de fiets of de bus naar school moet brengen en ophalen. De vader en [minderjarige] moeten daardoor extra vroeg opstaan waardoor [minderjarige] vaak erg moe is. Het komt regelmatig voor dat [minderjarige] door vertraging van de bus te laat op school is. Dat is niet in zijn belang. De moeder heeft een partner met een auto die [minderjarige] van en naar school kan brengen en dat is hoe het in de praktijk gaat. De moeder gaat zelden met de fiets naar school. Hoewel de ouders van de vader over een auto beschikken, kunnen zij praktisch gezien niet voor het brengen en halen van [minderjarige] zorgdragen. Nog los van het feit dat het niet de verantwoordelijkheid van de grootouders is om hiervoor te zorgen, moeten zij er ook voor zorgen dat hun pleegkind naar en van school wordt gebracht en gehaald. Uitgaande van een basisschool die is gelegen tussen de adressen van de woning van de moeder en de woning van de ouders van de vader ligt de basisschool [basisschool] locatie [locatie 3] meer voor de hand. Hierdoor blijft de co-ouderschapsregeling, die op dit moment goed verloopt, ook praktisch uitvoerbaar voor de vader en kan [minderjarige] bij beide ouders blijven opgroeien. Tot slot wijst de vader er op dat de moeder [minderjarige] aanvankelijk ook op de basisschool [basisschool] locatie [locatie 3] had ingeschreven en deze locatie dus kennelijk haar voorkeur had.
3.9.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
Anders dan bij de moeder is er bij de vader geen sprake van een bestendige (woon)situatie. De vader bewoont een kamer en als [minderjarige] bij hem is verblijft hij met [minderjarige] bij zijn ouders. De moeder heeft aanvankelijk met [minderjarige] , terwijl zij zwanger was van [zusje] , gewoond in de veilige opvang van [instantie] , op een geheime locatie. Van daaruit is zij met [minderjarige] verhuisd naar een tijdelijke woonruimte van [instantie] , een zogeheten HAT woning aan de [straat] in [plaats 1] . In die periode heeft de moeder [minderjarige] aangemeld voor de basisschool [basisschool] [locatie 3] te [plaats 1] , die gelegen was op circa 4 kilometer afstand van haar toenmalige woonruimte. De moeder heeft in juli 2023 haar huidige huurwoning in [plaats 2] toegewezen gekregen, waar ze nu woont met [minderjarige] en [zusje] . De situatie van de vader is dan ook minder bestendig dan de situatie van de moeder en de rechtbank heeft hier terecht gewicht aan toegekend.
Sinds 11 december 2023 gaat [minderjarige] naar de basisschool [basisschool] locatie [locatie 2] te [plaats 1] . [minderjarige] is inmiddels gewend aan deze school en hij heeft het goed naar zijn zin. Anders dan de vader stelt heeft de moeder geen rijbewijs. De moeder is bezig met rijlessen maar heeft haar rijbewijs nog niet en zij kan een auto niet bekostigen. De moeder betwist dat haar partner [minderjarige] met de auto naar school brengt en ophaalt. Ook de moeder is afhankelijk van de fiets. Wanneer [minderjarige] naar de basisschool [basisschool] locatie [locatie 3] zou gaan, betekent dat voor de moeder dat zij met [minderjarige] en [zusje] enkele reis 36 minuten (11,1 kilometer) dient te fietsen. Dit is veel langer dan wanneer zij naar de locatie [locatie 2] moet fietsen. Het is niet in het belang van [minderjarige] om van basisschool te wisselen, dit is alleen in het belang van de vader zelf.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd.
De raad ziet een jong kind dat al veel heeft meegemaakt. Normaal gesproken zou een kind op deze leeftijd een schoolwisseling prima aankunnen. De raad vindt nu stabiliteit en rust voor [minderjarige] echter belangrijker en acht een schoolwisseling daarom niet in zijn belang. Daar komt bij dat de leefsituatie bij de moeder veel bestendiger is dan de leefsituatie bij de vader en daarom ligt aansluiten bij haar leefsituatie voor de hand. Verder is het belangrijk om het belang van [zusje] in de beslissing mee te wegen, omdat zij steeds mee moet als de moeder naar school gaat om [minderjarige] te brengen en op te halen. Het duurt nog even voordat [zusje] meegaat in de co-ouderschapsregeling die geldt voor [minderjarige] . Dit alles maakt dat het naar de mening van de raad in het belang is van [minderjarige] dat hij op de huidige school kan blijven.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of een van hen aan de rechtbank (en in hoger beroep aan het hof) worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.11.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de bestreden beschikking bekrachtigd moet worden. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
3.11.3.
Vaststaat dat de feitelijke situatie van beide ouders nog steeds hetzelfde is als ten tijde van het wijzen van de bestreden beschikking. De woonsituatie van de ouders is onveranderd gebleven en er is nog steeds sprake van een voorlopige co-ouderschapsregeling waarbij de ouders de zorg voor [minderjarige] bij helfte verdelen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de moeder, anders dan de vader, een meer bestendige leefsituatie kent waaraan gewicht moet worden toegekend. De vader, die werkzoekend is, verblijft tijdens de zorgmomenten met [minderjarige] in de woning van zijn ouders omdat hij slechts een kamer bewoont. Weliswaar betoogt de vader dat dit vooralsnog de feitelijke situatie is en derhalve bestendig, maar deze feitelijke situatie is niet dusdanig dat daaraan een soortgelijk gewicht kan worden toegekend als aan die van de moeder. Daarbij komt dat een schoolwisseling nu niet in het belang van [minderjarige] is omdat hij al veel heeft meegemaakt en juist nu rust en stabiliteit belangrijk is. Een wijziging van school zou voor [minderjarige] geen positieve wijziging in reistijd of reisafstand teweeg brengen. Wanneer [minderjarige] naar de locatie [locatie 3] zou gaan dan zou dat betekenen dat de moeder (en daarmee [minderjarige] ) dezelfde praktische problemen zal ervaren die de vader heeft opgeworpen in hoger beroep. De moeder zou dan immers dagelijks verder moeten reizen naar de basisschool, nota bene met zowel [minderjarige] als [zusje] . Dat betekent dat de schoolwisseling per definitie geen voordelen oplevert voor [minderjarige] zelf en bovendien een verzwaring betekent zowel voor [minderjarige] als hij bij de moeder is, voor de moeder en voor [zusje] . Geen van de ouders beschikt overigens over een auto. Voor zover er al iemand in het netwerk van de moeder is met een auto en diegene verantwoordelijk zou kunnen worden gemaakt voor het halen en brengen van [minderjarige] , geldt dat evenzeer voor de situatie van de vader en zijn ouders. Gelet op vorengenoemde omstandigheden acht het hof het niet in het belang van [minderjarige] om wijziging aan te brengen in de huidige situatie.
3.11.4.
Op grond van het vorenstaande falen de grieven van de vader en zal de bestreden beschikking worden bekrachtigd, voor zover aan het hof voorgelegd.
3.12.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en M.J.C. van Leeuwen en is op 2 mei 2024 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.