In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1977 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, omdat hij als vreemdeling in Nederland verbleef terwijl hij wist dat er een inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het eerdere vonnis. Het hof oordeelde dat de eerste rechter niet voldeed aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering, wat leidde tot de vernietiging van het vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 april 2023 te Moerdijk verbleef, terwijl hij wist dat er een inreisverbod tegen hem was.
Het hof heeft de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarbij de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen is gelast. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. Het hof heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen toegewezen, gezien de schending van de voorwaarden door de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.