ECLI:NL:GHSHE:2024:1665

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
200.335.031/01 en 200.335.031/02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag over minderjarige met PTSS gediagnosticeerde moeder

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de vader vervangende toestemming is verleend om hun minderjarige kind te erkennen. De moeder, die lijdt aan PTSS als gevolg van de relatie met de vader, verzoekt om het gezamenlijk gezag over hun kind te weigeren, omdat zij vreest dat dit schadelijk zal zijn voor haar herstel en voor het welzijn van het kind. De vader daarentegen stelt dat gezamenlijk gezag in het belang van het kind is en dat er geen contra-indicaties zijn voor het uitoefenen van gezamenlijk gezag. Het hof heeft de zaak aanhouden om meer informatie te verkrijgen over de hulpverlening aan de moeder en de mogelijkheden voor gezamenlijk gezag. De raad voor de kinderbescherming is gevraagd om een uitgebreid onderzoek te doen naar de situatie en de mogelijkheden voor gezamenlijk gezag. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 april 2024, en het hof heeft besloten om de verdere behandeling van de zaak aan te houden tot 16 september 2024, in afwachting van het advies van de raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 mei 2024
Zaaknummers: 200.335.031/01 en 200.335.031/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/308818 / FA RK 22-3258
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.J.M.P. Hoppers,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. K.C.M. Schreurs.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
Als informant is aangemerkt:
Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 november 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de beslissing over het gezag betreft en te bepalen dat het verzoek van de vader tot het verkrijgen van gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] alsnog wordt afgewezen. Kosten rechtens.
Tevens heeft de moeder, bij wijze van incident, verzocht om de uitvoerbaar bij voorraadverklaring voor wat betreft de beslissing over het gezamenlijk gezag van de ouders te schorsen. Dit verzoek is administratief separaat geboekt onder nummer 200.335.031/02.
2.1.1.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep haar verzoek aangevuld in de zin dat zij subsidiair verzoekt te bepalen dat de raad zijn lopende onderzoek dient uit te breiden naar het gezag.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 januari 2024, heeft de vader verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen als rechtens ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Kosten rechtens.
De vader heeft verder verzocht om uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de moeder om de uitvoerbaar bij voorraadverklaring voor wat betreft de beslissing over het gezamenlijk gezag van de ouders te schorsen, af te wijzen als rechtens ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 april 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Hoppers;
-de vader, bijgestaan door mr. Schreurs;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 8 februari 2023 en 15 augustus 2023;
- het raadsrapport van 15 juni 2023, binnengekomen ter griffie op 14 december 2023;
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 15 april 2024;
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 18 april 2024.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders hebben tot maart 2022 een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van de ouders is [minderjarige] geboren, op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
3.2.
Bij beschikking van 8 maart 2023 heeft de rechtbank de raad verzocht onderzoek te doen en rapport en advies uit te brengen over – kort gezegd – de erkenning van [minderjarige] door de vader, het ouderlijk gezag en het contact tussen [minderjarige] en de vader en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.3.
Op 3 mei 2023 heeft de raad besloten het onderzoek ambtshalve uit te breiden naar een beschermingsonderzoek.
3.4.
Bij beschikking van 15 augustus 2023 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, [minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van de GI.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, kort weergegeven:
  • de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [minderjarige] ;
  • bepaald dat de ouders met het gezamenlijk gezag zullen zijn belast zodra de vader [minderjarige] heeft erkend;
  • bepaald dat de contacten tussen [minderjarige] en de vader voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zullen plaatsvinden in het kader van een BOR 3 onder professionele therapeutische begeleiding voor de duur van acht maanden te rekenen vanaf de datum van de beschikking, onder aanhouding van de definitieve beslissing over het contact. De rechtbank heeft daarbij de raad voorwaardelijk (voor het geval het BOR-traject niet van start is gegaan of niet is geslaagd en voor zover de raad daartoe aanleiding ziet) opdracht gegeven onderzoek te doen en advies uit te brengen naar de vraag welke contactregeling in het belang van [minderjarige] is.
3.6.
De vader heeft [minderjarige] inmiddels erkend.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen, uitsluitend voor zover het de beslissing over het gezag betreft, en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.8.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
De moeder heeft zich, ondanks dat zij nog veel last heeft van angsten als gevolg van hetgeen zij in de relatie met de vader heeft meegemaakt, neergelegd bij de beslissing van de rechtbank om de vader vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] te erkennen. De moeder kampt met PTSS door toedoen van de vader en is daardoor ook al langere tijd arbeidsongeschikt. Ze heeft, al ruim voor de procedures, hiervoor professionele hulp gezocht. Het accepteren van de erkenning is een heel grote stap in het herstel van de moeder, die zij met behulp van hulpverlening heeft kunnen zetten.
De raad heeft in eerste aanleg het standpunt ingenomen dat het te vroeg is voor gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft echter het ongerechtvaardigde vertrouwen opgevat dat de ouders er binnen afzienbare tijd in zullen slagen om samen ouder te zijn. Gezien de diagnose van de moeder is zij nog lang niet zo ver dat zij in staat moet worden geacht om met de vader overleg te voeren. Ze is gestart met EMDR-therapie en zit in het voortraject van een GIT-PD behandeling. Dit vraagt en vergt, samen met de BOR III-regeling, op dit moment genoeg van de moeder, naast de zorg die zij voor [minderjarige] heeft en haar inspanningen om weer aan het werk te gaan. Hoe meer druk er op de moeder wordt uitgeoefend, hoe schadelijker dit zal zijn voor het verdere herstel van de moeder, hetgeen ook zijn weerslag heeft op [minderjarige] .
Daar komt bij dat de vader [minderjarige] niet kent, omdat hij meer af- dan aanwezig is geweest in zijn leven en in de perioden dat hij wel aanwezig was weinig interesse in hem heeft getoond. De vader spreekt amper Nederlands en heeft geen idee hoe bepaalde zaken in Nederland geregeld worden. Vanwege cultuurverschillen hebben de ouders bovendien compleet andere normen en waarden. De moeder heeft nog steeds de angst dat de vader [minderjarige] zal ontvoeren naar Cuba en vreest dat dit daadwerkelijk gaat gebeuren als de vader met het gezag belast gaat worden. Daarbij komt dat de vader niet zijn best doet om hulpverlening voor zichzelf in te zetten, hetgeen bij de moeder geenszins het vertrouwen wekt dat de vader er alles aan zal doen om de situatie te veranderen.
De moeder concludeert dat er geen enkele basis is om gezamenlijk het gezag uit te oefenen. [minderjarige] loopt daarom het risico klem of verloren te raken. Ook verzet zijn belang zich uitdrukkelijk tegen gezamenlijk ouderlijk gezag. De ouders moeten eerst met zichzelf aan de slag, opdat er in de toekomst mogelijk verdere stapjes gezet kunnen worden, zoals ook door de raad in eerste aanleg is geadviseerd.
3.9.
De vader voert - samengevat - het volgende aan.
Over de relatie tussen de ouders wil de vader alleen nog zeggen dat duidelijk is dat de ouders de relatie over en weer niet als prettig hebben ervaren en dat de ouders in hun lezingen over de aard van hun relatie lijnrecht tegenover elkaar staan. De vader meent dat de moeder niet alleen met de vinger naar hem kan wijzen, maar ook naar haar eigen aandeel dient te kijken.
Het uitgangspunt is gezamenlijk gezag tenzij er contra-indicaties zijn. Er is onvoldoende aangetoond dat deze contra-indicaties aanwezig zijn. De vader meent ook dat de ouders in staat zijn om samen beslissingen over [minderjarige] te nemen. Alhoewel de vader hoopt dat de ouders een manier zullen vinden om in de toekomst met elkaar te leren communiceren, is geen rechtstreekse communicatie tussen hen vereist om uitvoering te kunnen geven aan het gezamenlijk gezag. Het contact kan op dit moment via de jeugdbeschermers lopen. Zij kunnen ervoor zorgen dat de vader geïnformeerd wordt omtrent alle belangrijke aangelegenheden in en rondom het leven van [minderjarige] . Mocht er een beslissing over [minderjarige] genomen moeten worden, dan kunnen zij de kwestie evenals de wens van de moeder dienaangaande aan vader voorleggen, waarop de vader toestemming kan verlenen. Wanneer de vader mede met het gezag is belast, is het voor de GI ook makkelijker om de vader bij hulpverleningstrajecten en dergelijke te betrekken. Uiteindelijk zou zelfs nog voor solo parallel ouderschap gekozen kunnen worden.
De vader is nu, door keuzes die de moeder heeft gemaakt, in veel mindere mate betrokken in het leven van [minderjarige] dan hij zou willen. De moeder heeft nu het meeste zicht op hoe het met [minderjarige] gaat en de vader zal gezagsbeslissingen die de moeder wenst te nemen niet blokkeren. Ondertussen dient geïnvesteerd te worden in het contact en dient de moeder de vader geïnformeerd te houden over [minderjarige] . De vader weet hoe zaken rondom kinderen in Nederland geregeld worden en wat belangrijke mijlpalen zijn; zijn huidige partner heeft namelijk twee kleine kinderen. De beheersing van de Nederlandse taal wordt ook met de dag beter. Ondanks de cultuurverschillen hebben de ouders er samen voor gekozen een kindje te krijgen. De vader vindt het ook belangrijk dat [minderjarige] in het kader van zijn identiteitsontwikkeling kennisneemt van zijn culturele achtergrond. De vader heeft geen enkel voornemen om terug te keren naar Cuba, hetgeen ook blijkt uit het feit dat hij investeert in het verder opbouwen van zijn leven in Nederland. De vader is ook drukdoende veranderingen door te voeren in zijn situatie: hij is ingeschreven bij een huisartsenpraktijk, werkt goed mee aan het BOR-traject en staat open voor alle voorstellen in dat kader. Hij heeft geprobeerd hulpverlening voor zichzelf in te zetten, maar hij had weinig tijd en ruimte voor de afspraken. Hij is nu zelf bezig met het kalmeren van zijn zenuwen en dat gaat goed.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd. Ten tijde van het raadsonderzoek in juni 2023 was het nog te vroeg voor gezamenlijk gezag. De hulpverlening van de moeder was nog niet gestart en de vader had geen contact met [minderjarige] . Ondertussen zijn er stappen gezet. Er is nu ondersteuning voor de moeder. Ook is er een positieve ontwikkeling in de contacten tussen de vader en [minderjarige] . De BOR-medewerkers zien op termijn mogelijkheden voor contact in het vrijwillige kader. Een andere zorg was destijds dat de vader een verkeerd beeld had van wat het gezamenlijk gezag zou inhouden; nu ziet hij in dat zijn positie ten aanzien van [minderjarige] anders is dan die van de moeder. Waar de raad destijds nog zorgen had en het te vroeg vond voor gezamenlijk gezag, ziet de raad nu geen argumenten om van het uitgangspunt van het gezamenlijk gezag af te wijken. De raad doet op dit moment onderzoek naar het contact tussen [minderjarige] en de vader. Dat onderzoek kan uitgebreid worden in die zin dat de raad ook onderzoek gaat doen naar het gezag. Het is ook een optie om de procedure aan te houden tot de moeder verder is in haar therapie. De afweging is moeilijk, omdat er ook een ondertoezichtstelling loopt die noodzakelijk is om te kijken hoe het gezamenlijk gezag ingevuld moet worden.
3.11.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Het BOR III-traject wordt op dit moment afgerond. Er wordt samen met de ouders gezocht naar een andere organisatie die begeleide contacten in een vrijere setting kan faciliteren, om inzicht te krijgen in hoe dat verloopt. Er is een aantal afspraken ingepland ter overbrugging.
In de contacten met de vader moet veel doorgevraagd worden om inzicht te krijgen in wat de vader echt vindt van het contact, welke punten goed gaan en wat beter kan. De BOR-medewerkers geven aan dat zij de vader moeten aansturen om echt vader te zijn. Onduidelijk is of dit komt door de taalbarrière of dat dit een andere oorzaak heeft. Er zijn naar de mening van de GI geen argumenten vóór en ook geen argumenten tegen gezamenlijk. Het is lastig om op dit moment een afweging te maken.
Het is nog niet gelukt om een vorm van communicatie tussen de ouders onderling tot stand te brengen De vader wil daar graag aan werken, maar van de moeder vraagt dat nog te veel. De focus van de GI heeft tot nu toe gelegen op het tot stand komen van de BOR. Het is nog niet duidelijk of de lopende ondertoezichtstelling wordt verlengd.
De overwegingen van het hof
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.12.1.
De moeder en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit. De vader heeft de Cubaanse nationaliteit.
3.12.2.
Het hof zal de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter – anders dan de rechtbank in de bestreden beschikking – beoordelen op grond van artikel 7 lid 1 van Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter).
3.12.3.
Op grond van de hoofdregel van artikel 7 Brussel II-ter zijn in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Het hof zal daarom moeten beoordelen in welke lidstaat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats had op het moment van de procesinleiding, te weten 1 september 2022.
3.12.4.
Omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd.
3.12.5.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
In de zaak met nummer 200.335.031/02:
3.12.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking, voor zover het de beslissing over het gezag betreft, ingetrokken. Het hof zal de moeder derhalve in dat verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
In de zaak met nummer 200.335.031/01:
3.12.7.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.12.8.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen ten aanzien van het gezag. De raad kwam in zijn rapport van 15 juni 2023 tot de conclusie dat het voor gezamenlijk gezag nog te vroeg was. Hoewel er op het gebied van de contacten tussen de vader en [minderjarige] positieve stappen zijn gezet, zijn die op het gebied van het gezag nog niet gezet. Vast staat dat de moeder is gediagnosticeerd met PTSS, dat zij daar hulpverlening voor heeft in de vorm van EMDR en dat zij binnenkort gaat starten met de voor haar geadviseerde hulpverleningsvorm GIT-PD. Vast staat ook dat de vader dé trigger is voor de moeder ter zake van haar trauma(‘s) en dat het contact met de vader luxerend werkt.
Het volgen van de therapieën, de lopende gerechtelijke procedures en de onzekere uitkomst daarvan zorgen ervoor dat de moeder al geruime tijd arbeidsongeschikt is. Dit alles heeft als vanzelfsprekend zijn weerslag op [minderjarige] , nu de moeder zijn hoofdopvoeder is en [minderjarige] gelet op zijn leeftijd nog afhankelijk is van de moeder. Het hof wil graag nader worden geïnformeerd over het tijdpad van de hulpverlening van de moeder en over de vraag of er, gelet op de gediagnosticeerde PTSS, toekomstige mogelijkheden worden gezien voor rechtstreeks contact tussen de ouders, in welke vorm dan ook.
Ten aanzien van de vader is het hof niet helemaal duidelijk geworden hoe hij de (praktische) invulling voor zich ziet van een eventueel gezamenlijk gezag, gelet op voornoemde diagnose van de moeder en de daaruit voortvloeiende beperkingen.
Gelet op het voorgaande is er op dit moment naar het oordeel van het hof nog steeds te veel onduidelijk en onzeker om te kunnen concluderen dat er voldoende basis is voor gezamenlijk ouderlijk gezag.
Het hof zal dan ook de raad verzoeken om het lopende onderzoek naar het contact tussen [minderjarige] en de vader uit te breiden en in de onderhavige procedure bij het hof te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
  • Welke mogelijkheden en belemmeringen ziet de raad voor gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] ?
  • Wat acht de raad nodig om eventuele belemmeringen weg te nemen?
  • Wat is het advies van de raad ten aanzien van het gezag?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in het kader van de voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
3.12.9.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zijn na ontvangst van het rapport van de raad binnen twee weken in de gelegenheid hun schriftelijke reactie en hun wensen ten aanzien van het vervolg van de procedure aan het hof te sturen. Zo nodig bepaalt het hof daarna een tweede mondelinge behandeling.
3.13.
Gelet op het voorgaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden, in afwachting van het definitieve advies van de raad inzake het ouderlijk gezag, tot PRO FORMA 16 september 2024.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.335.031/02:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking;
in de zaak met nummer 200.335.031/01:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.12.8. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 16 september 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.D.M. van der Linden en G.M. Goes en is op 16 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.