Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
,
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
- de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [minderjarige] ;
- bepaald dat de ouders met het gezamenlijk gezag zullen zijn belast zodra de vader [minderjarige] heeft erkend;
- bepaald dat de contacten tussen [minderjarige] en de vader voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zullen plaatsvinden in het kader van een BOR 3 onder professionele therapeutische begeleiding voor de duur van acht maanden te rekenen vanaf de datum van de beschikking, onder aanhouding van de definitieve beslissing over het contact. De rechtbank heeft daarbij de raad voorwaardelijk (voor het geval het BOR-traject niet van start is gegaan of niet is geslaagd en voor zover de raad daartoe aanleiding ziet) opdracht gegeven onderzoek te doen en advies uit te brengen naar de vraag welke contactregeling in het belang van [minderjarige] is.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
- Welke mogelijkheden en belemmeringen ziet de raad voor gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] ?
- Wat acht de raad nodig om eventuele belemmeringen weg te nemen?
- Wat is het advies van de raad ten aanzien van het gezag?
- Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in het kader van de voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?