In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van een vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en de zorgregeling voor de minderjarige kinderen is vastgesteld. De vader, verzoeker in principaal hoger beroep, heeft verzocht om de beschikking gedeeltelijk te vernietigen en om te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij hem zullen hebben, alsook om een contactregeling en kinderalimentatie vast te stellen. De moeder, verweerster in principaal hoger beroep, heeft in haar verweerschrift verzocht de verzoeken van de vader af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen, met uitzondering van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Tijdens de procedure is gebleken dat partijen op 31 augustus 2012 zijn gehuwd en uit dit huwelijk drie minderjarige kinderen zijn geboren. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben en had een zorgregeling vastgesteld. In hoger beroep hebben partijen overeenstemming bereikt over de geschilpunten, wat heeft geleid tot een verzoek om de door hen ondertekende convenanten en ouderschapsplan aan de beschikking te hechten.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de door partijen getroffen regelingen als onderdeel van de beschikking opgenomen. Tevens zijn de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 25 januari 2024.