ECLI:NL:GHSHE:2024:1821

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
200.337.603_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder over minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [minderjarige 1]. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, had tot de datum van de bestreden beschikking alleen het gezag over [minderjarige 1] uitgeoefend. De rechtbank had op 14 december 2023, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, het gezag van de moeder beëindigd en de GI tot voogd benoemd. De moeder voerde aan dat zij in staat was om de zorg voor [minderjarige 1] op zich te nemen en dat de aanvaardbare termijn voor de ontwikkeling van het kind niet was verstreken. De Raad voor de Kinderbescherming en de GI stelden echter dat er sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige 1] en dat de moeder niet in staat was om de zorg voor het kind te dragen. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming afgewogen en geconcludeerd dat het gezag van de moeder over [minderjarige 1] terecht is beëindigd. Het hof benadrukte dat de situatie van [minderjarige 1] in het pleeggezin, waar zij zich goed ontwikkelt, de beste optie is voor haar toekomst. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 30 mei 2024
Zaaknummer: 200.337.603/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/317571 / FA RK 23-1675
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
en
[de pleegmoeder]
en
[de pleegvader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 februari 2024, heeft de moeder het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige 1] af te wijzen, althans een voorziening te treffen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 12 maart 2024, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en het beroep van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 april 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Brinkman;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
De pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
De moeder is de ouder van [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
De biologische vader van [minderjarige 1] heeft haar niet erkend.
De moeder heeft tot de datum van de bestreden beschikking van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige 1] uitgeoefend.
3.2.
Bij beschikking van 26 oktober 2020 heeft de rechtbank [minderjarige 1] onder toezicht van de GI gesteld voor de duur van één jaar, tot 26 oktober 2021. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 18 september 2023 tot 26 oktober 2024.
3.3.
[minderjarige 1] is sinds 18 mei 2021 uit huis geplaatst op grond van een daartoe strekkende machtiging. Van 27 mei 2021 tot 28 juni 2021 is sprake geweest van een deeltijdplaatsing, die in juni 2021 is omgezet naar een voltijdplaatsing. De machtiging tot uithuisplaatsing is laatstelijk, bij beschikking van 18 september 2023, verlengd tot 26 oktober 2024.
[minderjarige 1] verblijft sinds de aanvang van de uithuisplaatsing in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.
3.4.
De moeder is samen met [betrokkene] ouders van [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] . Zij oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige 2] uit. [minderjarige 2] is onder toezicht gesteld van de GI.
Omvang geschil
3.5.
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 14 december 2023 heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [minderjarige 1] beëindigd en de GI tot voogd over [minderjarige 1] benoemd.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De aanvaardbare termijn voor [minderjarige 1] is niet verstreken. De moeder kan binnen een overzienbare termijn (een aanzienlijk deel van) de volledige zorg voor [minderjarige 1] op zich nemen. Zij beschikt vanaf september 2023 over een huurwoning, waar voldoende woonruimte is voor haar beide kinderen. Zij heeft wekelijks (onbegeleid) contact met [minderjarige 1] , thans vier uur per week, wat goed verloopt. De zorg voor [minderjarige 2] draagt zij deels. Zij staat op de wachtlijst bij [instantie] voor behandeling van traumaproblematiek en cannabisgebruik. De moeder wil op termijn de zorg voor [minderjarige 1] weer op zich nemen.
De noodzaak voor beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige 1] ontbreekt. Het laten voortduren van het gezag van de moeder schaadt de gezondheid en ontwikkeling van [minderjarige 1] niet. De moeder heeft nooit hoger beroep tegen de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige 1] ingesteld en werkt altijd mee aan te nemen (gezags)beslissingen. Zij maakt geen misbruik van haar gezag. De moeder is betrokken en wil graag blijven meedenken over de beslissingen die over [minderjarige 1] genomen moeten worden. [minderjarige 1] heeft geen besef van wat het gezag betekent. In het geval dat de moeder niet meer het gezag heeft, zal [minderjarige 1] ook de vraag stellen of zij bij de moeder kan wonen.
3.8.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank. Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en de in de wet genoemde aanvaardbare termijn is verstreken. Gezien de inhoud van het beroepschrift en de actuele informatie van de GI, zijn de gronden voor de gezagsbeëindiging van de moeder onverminderd aanwezig. De contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige 1] waren na de mondelinge behandeling in eerste aanleg uitgebreid, maar zijn wederom ingekort. Het plafond van de moeder in wat zij als opvoeder voor [minderjarige 1] kan betekenen, lijkt bereikt. In de afgelopen tweeëneenhalf jaar is binnen de ondertoezichtstelling meer dan voldoende onderzocht of toewerken naar een thuisplaatsing mogelijk is. De wisselende beschikbaarheid van de moeder zorgt voor onduidelijkheid en onvoorspelbaarheid voor [minderjarige 1] over welke rol de moeder in haar leven kan vervullen.
Met een jaarlijkse toetsing van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing blijft de onzekerheid voor [minderjarige 1] voortduren en wordt de wens van de moeder dat [minderjarige 1] bij haar komt wonen steeds aangewakkerd. Dit heeft een weerslag op [minderjarige 1] en is niet in haar belang. Een plaatsing van [minderjarige 1] bij de pleegouders in het vrijwillig kader, met behoud van het gezag door de moeder alleen, is niet haalbaar gezien die wens van de moeder en het verloop van het contact tussen de moeder en de pleegouders.
3.9.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
In het kader van de ondertoezichtstelling is op verschillende manieren onderzocht of het perspectief van [minderjarige 1] bij de moeder ligt. Na de bestreden beschikking heeft de GI (opnieuw) geprobeerd het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] uit te breiden van vier uur naar zes uur per week, maar dit is niet mogelijk gebleken. De moeder heeft na die uitbreiding bezoeken aan [minderjarige 1] afgezegd of om kortere contactmomenten verzocht. Dit gaf onvoorspelbaarheid voor [minderjarige 1] .
De moeder stelt dat zij nooit hoger beroep heeft ingesteld tegen de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , maar zij heeft wel altijd uitgesproken dat zij de wens heeft dat [minderjarige 1] weer thuis komt wonen. [minderjarige 1] weet dat haar moeder geen emotionele toestemming kan geven voor haar verblijf in het pleeggezin, wat belastend is voor haar. Zij heeft duidelijkheid nodig over waar zij kan opgroeien. Aan [minderjarige 1] kan nu op kindniveau worden verteld dat besloten is dat zij bij de pleegouders blijft wonen, wanneer zij daarover vragen stelt. Voortzetting van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zou geen antwoord geven op die vragen van [minderjarige 1] . In een vrijwillig kader kan de situatie dat [minderjarige 1] bij de pleegouders is geplaatst en de moeder het gezag heeft, niet voortduren. Het contact tussen de moeder en de pleegouders is niet goed.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.10.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof na eigen onderzoek en afweging tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het gezag van de moeder over [minderjarige 1] dient te worden beëindigd. Het hof voegt daaraan het volgende toe.
3.10.3.
Uit de stukken en het besprokene op de mondelinge behandeling is gebleken dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en dat de moeder vanwege haar bestaande persoonlijke problematiek niet de zorg voor [minderjarige 1] op zich kan nemen. Naast traumaproblematiek zijn er zorgen over verslavingsproblematiek (met betrekking tot cannabisgebruik) van de moeder. De moeder voert aan dat zij voor behandeling van haar problematiek op de wachtlijst staat bij [instantie], maar er bestaat geen concreet zicht op die behandeling.
Verder is na de bestreden beschikking een uitbreiding van het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] (wederom) niet haalbaar gebleken. Met het huidige contact tussen hen van vier uur per week lijkt het plafond bereikt in wat de moeder aan kan in de zorg voor [minderjarige 1] . Dat de moeder wel meer zorg aan [minderjarige 2] kan bieden maakt dit niet anders. De situatie van [minderjarige 2] , die jonger is, en waarin de vader van [minderjarige 2] (die elders woont) een groot aandeel in de zorg op zich kan nemen, is niet vergelijkbaar met de situatie van [minderjarige 1] .
Het perspectief van [minderjarige 1] ligt in het pleeggezin, waar zij vanaf haar eerste levensjaar verblijft en waar zij zich goed ontwikkelt. Voor alle betrokkenen dient duidelijk te zijn dat [minderjarige 1] in dit gezin verder mag opgroeien. [minderjarige 1] heeft behoefte aan die duidelijkheid, gezien haar leeftijd en de vragen die zij stelt over waar zij verder zal opgroeien. Het verlengen van de termijn waarin [minderjarige 1] onzekerheid over haar perspectief moet ervaren, is niet aanvaardbaar.
3.10.4.
De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in deze situatie niet langer de geëigende maatregelen om de belangen van [minderjarige 1] te beschermen. Die maatregelen dragen naar hun aard een tijdelijk karakter en zijn gericht op een terugplaatsing. Dit is niet meer van toepassing. Daarnaast geldt dat voortzetting van die maatregelen tot onzekerheid over het opvoedperspectief van [minderjarige 1] leidt, wat niet in haar belang is. Dit geldt te meer, nu de moeder emotionele toestemming voor het verblijf van [minderjarige 1] bij de pleegouders niet kan geven en zij de wens heeft dat [minderjarige 1] weer thuis komt wonen.
Een plaatsing van [minderjarige 1] bij de pleegouders in het vrijwillig kader, met behoud van het gezag door de moeder, acht het hof om die reden ook niet mogelijk, nog daargelaten dat het contact tussen de moeder en de pleegouders niet goed verloopt.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de onder bovenvermeld zaaknummer gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 december 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens en M.J.C. van Leeuwen en is op 30 mei 2024 door mr. C.N.M. Antens uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.