ECLI:NL:GHSHE:2024:1822

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
200.338.107_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over minderjarige na ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2018. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, betoogde dat zij voldoende opvoedkwaliteiten heeft en dat de beëindiging van haar gezag onterecht was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de ontwikkeling van het kind ernstig werd bedreigd en dat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld, waaronder de psychische problematiek van de moeder en de instabiliteit in haar leven. Het hof concludeerde dat de aanvaardbare termijn voor het kind was verstreken en dat een perspectiefonderzoek niet meer aan de orde was. De moeder blijft juridisch ouder, maar het gezag is beëindigd om de noodzakelijke duidelijkheid voor het kind te waarborgen. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 mei 2024
Zaaknummer : 200.338.107/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/397768 / FA RK 23-4239
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. P.J.A. van de Laar, thans zonder advocaat,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ),
geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.G.J.E. Lut,
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
[de pleegmoeder],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegmoeder (en tante moederszijde) van [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 februari 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, alleen voor zover daarbij het gezag van de moeder over [minderjarige] is beëindigd, of althans het onderhavige hoger beroep gegrond te verklaren.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 14 maart 2024, heeft de raad verzocht het verzoek in hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 april 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van de Laar;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- mr. Lut, namens de vader;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2];
- de pleegmoeder.
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Met de onderhavige zaak is tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gelijktijdig, maar niet gevoegd een andere door de moeder bij dit hof aanhangig gemaakte zaak behandeld, omtrent de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , bij het hof bekend onder zaaknummer 200.338.100/01. In die zaak doet het hof afzonderlijk uitspraak.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de raad d.d. 5 maart 2024;
  • het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 5 maart 2024;
  • de brief van de raad d.d. 11 april 2024;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 12 april 2024.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De ouders oefenen vanaf 2 februari 2021 gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.1.1.
Uit een eerdere relatie van de moeder is, op 25 juni 2016, [halfbroer] (de halfbroer van [minderjarige] ) geboren. [halfbroer] woont bij zijn vader.
3.2.
[minderjarige] heeft van 25 september 2020 tot 25 september 2021 onder toezicht van de GI gestaan. De rechtbank heeft op 18 december 2020 een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] aan de GI verleend. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] (voor wisselende verblijfplaatsen) is nadien verlengd tot 29 juni 2021. Een door de GI verzochte verlenging van deze ondertoezichtstelling is door de rechtbank op 23 september 2021 afgewezen, waardoor ook de machtiging tot uithuisplaatsing eindigde.
[minderjarige] is na de beëindiging van de uithuisplaatsing teruggeplaatst bij de moeder.
3.3.
Bij beschikking van 17 maart 2022 heeft de rechtbank [minderjarige] voorlopig onder toezicht van de GI gesteld voor de duur van drie maanden, te weten tot 17 juni 2022.
Bij die beschikking heeft de rechtbank tevens een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende dag en nacht in een voorziening voor pleegzorg (netwerkpleeggezin), met ingang van 17 maart 2022 voor de duur van vier weken, te weten tot 14 april 2022.
3.4.
Bij beschikking van 29 maart 2022 heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende dag en nacht in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij mevrouw [de pleegmoeder] (tante moederszijde), verlengd voor de duur van de voorlopige ondertoezicht-stelling, derhalve tot 17 juni 2022.
3.5.
De rechtbank heeft [minderjarige] op 2 juni 2022 (opnieuw) onder toezicht van de GI gesteld, voor de duur van één jaar. Die ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 2 juni 2024. Tijdens de ondertoezichtstelling is steeds sprake geweest van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin (tante moederszijde). De machtiging tot uithuisplaatsing is voor het laatst verlengd tot 2 juni 2024.
3.6.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder en de vader over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogdes over [minderjarige] benoemd.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing – voor zover daarbij haar gezag over [minderjarige] is beëindigd – niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.8.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De moeder heeft voldoende opvoedkwaliteiten. Zij heeft [minderjarige] jaren kunnen verzorgen en opvoeden. De moeder verbleef voor een korte periode in India, waardoor [minderjarige] tijdelijk bij de vader woonde. Zij heeft niet kunnen voorzien dat de vader ernstige psychische problemen zou krijgen. Bij terugkomst was [minderjarige] opnieuw onder toezicht van de GI gesteld en uit huis geplaatst. De moeder beschikt over huisvesting, een inkomen en gebruikt geen drugs of alcohol. Zij heeft dit laatste willen bewijzen door middel van testen, maar de huisarts weigerde hieraan zijn medewerking te verlenen. De moeder heeft zich ook tijdens de omgang met [minderjarige] op de juiste wijze gedragen en zich aan de afspraken gehouden. Zij verwijst hiervoor naar de inhoud van de e-mail van 21 november 2023. De moeder erkent dat zij wel wat last heeft van wisselende stemmingen, maar dat heeft te maken met haar adoptieverleden. Zij staat hiervoor al een lange tijd op de wachtlijst van het [GGZ]. De GI is er vanaf het begin van uitgegaan dat de moeder niet de juiste persoon is om [minderjarige] te verzorgen en op te voeden. De GI heeft er steeds op aangestuurd om [minderjarige] aan zijn tante toe te vertrouwen en heeft de moeder geen enkele kans gegeven. [minderjarige] kampt bij zijn tante onder meer met eet- en gedragsproblemen. De moeder is ervan overtuigd dat zij die problemen kan oplossen wanneer [minderjarige] bij haar wordt teruggeplaatst. Toen [minderjarige] nog bij haar woonde had hij die problemen niet. De GI gaat er ook ten onrechte vanuit dat de moeder geen hulp wilde aanvaarden, terwijl dit wel het geval was. De moeder heeft onder meer zelf de hulp van [instantie 1] ingeschakeld. Zij heeft wel moeite om met de GI samen te werken omdat ‘de klik’ met de jeugdbeschermer ontbreekt. Bovendien is er over en weer sprake van allerlei misverstanden. De moeder heeft haar toestemming voor verschillende gezagsbeslissingen over [minderjarige] (aanvankelijk) geweigerd, omdat zij zelf deze zaken voor [minderjarige] (zoals een huisarts en een school) had geregeld, dan wel omdat zij bij die beslissing inhoudelijk betrokken wilde worden.
De rechtbank heeft ten onrechte zonder perspectiefonderzoek het gezag van de moeder beëindigd. Een dergelijk onderzoek is essentieel omdat een gezagsbeëindiging een zeer ingrijpende maatregel is. Een onafhankelijke instantie had onderzoek moeten doen naar het perspectief van [minderjarige] . De rechtbank heeft daarbij ten onrechte overwogen dat zij die beslissing heeft genomen omdat de moeder onvoldoende zicht heeft gegeven in haar opvoedmogelijkheden. Er bestaan verschillende visies waarom de twee eerdere pogingen om een perspectiefonderzoek te verrichten zijn mislukt. De moeder mag niet afgerekend worden op de visie/houding van de vader. Het is bovendien de bedoeling dat [minderjarige] bij de moeder wordt teruggeplaatst, zodat het vooral van belang is of de moeder al dan niet weigerachtig is.
3.9.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De bestreden beschikking is op de juiste gronden gegeven. De raad verwijst naar de inhoud van het raadsrapport van 13 oktober 2023. Ook de GI staat achter de gezagsbeëindiging. Er is tot twee keer toe sprake geweest van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] . Hieruit volgt dat de rechtbank niet klakkeloos alle verzoeken van de raad en de GI hieromtrent heeft toegewezen. De rechtbank heeft immers de door de GI verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling in september 2021 afgewezen. Toch is het daarna opnieuw misgegaan waardoor [minderjarige] met een spoedmaatregel opnieuw onder toezicht is gesteld en uit huis is geplaatst. Er is sprake van een onmachtige en beschadigde moeder, die de grote wens heeft om [minderjarige] zelf te verzorgen en op te voeden. Het is echter duidelijk dat de moeder het overzicht mist en haar leven niet op orde krijgt. Ondanks de langdurige inzet van hulpverlening is het niet gelukt om de situatie van de moeder stabiel te krijgen. De moeder heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Zij staat volgens de BRP-gegevens nog steeds ingeschreven op een postadres. Verder ziet de GI dat de moeder zeer onvoorspelbaar is in haar gedrag. Haar stemming en emotie kan ineens omslaan. De GI heeft onvoldoende zicht op de psychische problematiek van de moeder. De moeder moet met zichzelf aan de slag om stabiliteit in haar leven te krijgen. De omgang tussen de moeder en [minderjarige] verloopt wel goed. De moeder wenst dat de omgang wordt uitgebreid. De GI wil op dit moment de omgang nog niet verder uitbreiden, maar gaat wel de mogelijkheden bekijken om de begeleide omgang buiten kantoor te laten plaatsvinden.
Er hoeft geen perspectiefonderzoek meer plaats te vinden. De aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is verstreken. Zowel de raad als de GI zijn van mening dat een terugplaatsing bij de moeder niet in het belang van [minderjarige] is. Uit het raadsonderzoek blijkt dat [minderjarige] onzekerheid ervaart over zijn opvoedperspectief, ondanks dat hij de boodschap heeft gekregen dat hij bij zijn tante blijft wonen. De moeder blijft naar [minderjarige] toe haar wens uiten dat hij bij haar wordt teruggeplaatst. De onduidelijkheid voor [minderjarige] duurt – gelet op zijn hechtingsproblematiek en trauma – al te lang. Hij heeft, gelet op zijn problematiek, een bovengemiddelde behoefte aan duidelijkheid, voorspelbaarheid en stabiliteit. Een gezagsbeëindiging kan hieraan bijdragen. Uit alle informatie komt naar voren dat de moeder niet heeft meegewerkt aan de afspraken om de voorgenomen perspectiefonderzoeken in juni 2022 en december 2022 van de grond te laten komen. Ook was er in juni 2022 sprake van een aantal contra-indicaties (geen eigen woning, het psychisch niet stabiel zijn en onvoldoende zicht op drank- en drugsgebruik) die een belemmering vormden voor de start van het perspectiefonderzoek. Het is de ouders en de GI de afgelopen jaren niet gelukt om tot een goede samenwerking te komen. Hierdoor is het regelmatig voorgekomen dat gezagsbeslissingen stagneerden en er hulpverlening en zorg voor [minderjarige] vertraagd op gang zijn gekomen. [minderjarige] is een kwetsbaar kind waar nog veel voor moet worden ingezet. Een gezagsbeëindiging draagt bij aan het effectief nemen van gezagsbeslissingen en het inzetten van passende hulpverlening voor [minderjarige] .
3.10.
De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat zij niets namens de vader naar voren kan brengen, omdat hij niet naar de mondelinge behandeling is gekomen en zij niet op de hoogte is van de recente situatie van de vader.
3.11.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende aan.
[minderjarige] is in zijn hoofd met veel dingen bezig. Hij weet nog dat zijn ouders veel ruzie met elkaar hebben gemaakt. [minderjarige] is aangemeld voor therapie van [instantie 2]; de wachtlijst bedraagt echter zeven tot acht maanden. De GI heeft er daarom voor gekozen om de PMT-therapie voorlopig door te laten lopen. [minderjarige] heeft veel vertrouwen in zijn PMT-therapeut. De PMT-therapeut heeft ook een nauwe samenwerking met de school van [minderjarige] . De school heeft behoefte aan praktische tips van de PMT-therapeut omdat [minderjarige] ook op school pittig gedrag laat zien.
3.12.
De pleegmoeder (tante moederszijde) voert tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende aan.
[minderjarige] woont nu bijna twee jaar bij de pleegmoeder en het gaat redelijk goed met hem. Het is wel duidelijk dat [minderjarige] hulp nodig heeft voor het gedrag dat hij op school laat zien en voor zijn eetgedrag. Ook is het belangrijk dat [minderjarige] duidelijkheid krijgt over waar hij gaat wonen. De ouders doen beloftes aan hem. Hij snapt niet waarom hij zijn ouders zo weinig ziet. [minderjarige] maakt zich zorgen om zijn ouders. [minderjarige] denkt ook veel na over wat er in het verleden allemaal is gebeurd. Hij kan soms niet slapen van de dingen die hij heeft meegemaakt.
De motivering van de beslissing
3.13.
Het hof overweegt het volgende.
3.13.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.13.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel
- dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd;
- dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, als bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn en
- dat de beëindiging van het gezag van de moeder in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.13.3.
Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep volgt dat er bij [minderjarige] sprake is van ernstige kindeigen problematiek, waardoor hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] heeft in zijn jonge leven al veel meegemaakt. Hij heeft veel instabiliteit en onveiligheid gekend, waaronder huiselijk geweld tussen zijn ouders. Hij is gediagnosticeerd met PTSS en hechtingsproblematiek. [minderjarige] laat explosief gedrag zien en er bestaan zorgen over zijn eetgedrag. Genoemde ernstige kindeigen problematiek maakt dat [minderjarige] een bovengemiddelde behoefte heeft aan duidelijkheid over zijn perspectief. [minderjarige] ondervindt – door de beloftes en toezeggingen van zijn ouders tijdens de omgang – nog steeds onduidelijkheid over zijn perspectief, ondanks dat hij de boodschap heeft gekregen dat hij verder bij de pleegmoeder (tante moederszijde) zal opgroeien.
3.13.4.
Het hof is – gelet op genoemde feiten en omstandigheden – van oordeel dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is verstreken en dat de onzekerheid over zijn perspectief daarom niet langer mag voortduren. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn daardoor niet meer de geëigende maatregelen om de ontwikkelings-bedreiging bij [minderjarige] weg te nemen. De gezagsbeëindiging van de moeder (en ook van de vader) zal aan de voor [minderjarige] noodzakelijke duidelijkheid over zijn perspectief bijdragen, in die zin, dat hij dan zeker weet dat hij niet meer bij één van de ouders zal wonen. De juridische situatie wordt daarmee in overeenstemming met de werkelijke situatie gebracht. Dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is verstreken maakt tevens dat een perspectiefonderzoek niet meer aan de orde is. Ook al zou uit een perspectiefonderzoek blijken dat één van de ouders op termijn wellicht in staat zou zijn om zelf voor [minderjarige] te zorgen, maakt het feit dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is verstreken, dat [minderjarige] hier niet op kan wachten. Bij een perspectiefonderzoek blijft immers de onduidelijkheid van [minderjarige] over zijn perspectief voortduren, hetgeen het hof niet in het belang van [minderjarige] acht.
3.13.5.
Het hof merkt ten overvloede op dat de moeder – ondanks de beëindiging van haar gezag – de (juridisch) ouder van [minderjarige] blijft en dat zij een plaats in het leven van [minderjarige] blijft behouden.
3.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 27 december 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, H. van Winkel en E.M.C. Dumoulin en is op 30 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.