ECLI:NL:GHSHE:2024:184

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
200.328.720_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige na eerdere beschikking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, waarin zijn verzoek om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling met zijn minderjarige kind werd afgewezen. De vader, die in hoger beroep is gegaan, heeft verzocht om mede belast te worden met het ouderlijk gezag over zijn kind, geboren in 2018, en om een omgangsregeling vast te stellen. De moeder heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat de verzoeken van de vader ongegrond zijn en dat de bestreden beschikking in stand moet blijven. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming, die adviseerde om de bestreden beschikking te handhaven.

De vader heeft in het verleden een aantal afspraken niet nagekomen en heeft geen hulp gezocht, wat volgens de rechtbank en het hof een belemmering vormt voor het toekennen van gezag en omgang. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat een nieuw begeleidingstraject niet haalbaar is en dat een omgangsregeling niet in het belang van het kind is. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd, waarbij het belang van het kind voorop staat. De vader heeft niet aangetoond dat hij in staat is om de nodige stappen te zetten om een omgangsregeling te realiseren, en het hof concludeert dat het afbreukrisico te groot is. De beschikking van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 januari 2024
Zaaknummer: 200.328.720/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/299802 / FA RK 21-4878
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B.H.M. Nijsten,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. L.E.I.K. Jaminon.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 30 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 juni 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- de vader mede te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] en
- tussen de vader en [minderjarige] een omgangsregeling vast te stellen zoals hij in eerste aanleg heeft verzocht,
althans een zodanige beslissing te namen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 16 augustus 2023, heeft de moeder verzocht de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 december 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Nijsten;
-de moeder, bijgestaan door mr. Jaminon;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het procesdossier eerste aanleg, ingediend door de advocaat van de vader op 14 juli 2023.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
De moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats].
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] woont bij de moeder
.
3.2.
De ouders hebben tijdens een zitting in kort geding van 8 december 2021 (in de zaak met nummer C/03/298645 / KG ZA 21-46) afspraken gemaakt over de omgang tussen [minderjarige] en de vader, welke afspraken zijn opgenomen in het proces-verbaal van die zitting. De ouders zijn, kort gezegd, overeengekomen dat gestart wordt met een begeleide omgangsregeling op het niveau 2 (door professionals, zoals [specialistische jeugdhulp]) en dat zij met die begeleide omgang beogen toe te werken naar een onbegeleide omgangsregeling en naar verdere afspraken omtrent [minderjarige] en hun rol als ouders. Zij staan open voor een traject van ouderschapsreorganisatie. Verder zijn zij overeengekomen dat, in afwachting van het resultaat van het traject waar zij aan gaan deelnemen, de beslissing in de bodemprocedure wordt aangehouden.
3.3.
In de periode februari 2022 tot en met mei 2022 hebben – steeds onder begeleiding van [specialistische jeugdhulp] – vijf omgangsmomenten plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige] en één ouderbemiddelingsgesprek. [specialistische jeugdhulp] heeft besloten het traject voortijdig te beëindigen en heeft op 14 juli 2022 een eindverslag opgesteld.
Na het laatste begeleide contactmoment op 4 mei 2022 heeft geen contact tussen de vader en [minderjarige] meer plaatsgevonden.
Omvang van het geschil
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] en om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De vader wil contact met [minderjarige] en het is in het belang van [minderjarige] dat zij contact heeft met haar vader. De vader realiseert zich dat hij tijdens het eerdere traject bij [specialistische jeugdhulp] laks is geweest en het heeft laten afweten. Hij is gemaakte afspraken destijds niet nagekomen, doordat hij e-mailberichten van [specialistische jeugdhulp] niet goed had gelezen. De vader is bereid opnieuw deel te nemen aan een BOR-traject en hulp te accepteren. Hij dient daarvoor de kans te krijgen. Als een nieuw BOR-traject start, dan zal hij zijn moeder om hulp gaan vragen zodat hij de afspraken niet vergeet. De vader heeft geen hulpvraag. Hij kan nu geen initiatief tonen in het contact met [minderjarige] door bijvoorbeeld een kaartje of cadeautje aan haar te sturen, vanwege het contactverbod dat aan hem in het kader van een strafrechtelijke veroordeling is opgelegd.
De vader handhaaft zijn verzoek om belast te worden met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] . Hij dient de gelegenheid te krijgen om te bewijzen dat hij wel degelijk met de moeder over [minderjarige] kan overleggen. In het kader van een nieuw BOR-traject kan eerst aan de omgang gewerkt worden en mogelijk daarna door de ouders een ouderschapsplan worden opgesteld.
3.7.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat een nieuw BOR-traject niet haalbaar is en een omgangsregeling thans niet in het belang van [minderjarige] is. De moeder heeft tijdens het eerdere traject goed meegewerkt, maar de vader heeft die kans laten liggen. Hij is een aantal keren niet bij de ouderbemiddeling verschenen en heeft geen hulp van [specialistische jeugdhulp] geaccepteerd. Hij toont in hoger beroep opnieuw geen probleembesef en ziet niet in dat hulpverlening voor hem nodig is. Hij heeft hierin geen stappen gezet. De moeder heeft er geen vertrouwen in dat de vader nu wel afspraken kan nakomen en initiatief en interesse richting [minderjarige] kan tonen. De vader zal eerst aan zichzelf moeten werken en hulp moeten accepteren. Als nu een BOR-traject wordt opgestart, zal dat [minderjarige] mogelijk alleen schaden. Een nieuw BOR-traject kan enkel aan de orde zijn, wanneer deze structureel en goed contact tot gevolg heeft en [minderjarige] niet opnieuw teleurgesteld wordt door de vader.
Het verzoek om gezamenlijk gezag is terecht afgewezen. Gezamenlijk gezag is geenszins in het belang van [minderjarige] . Om gezamenlijk beslissingen te kunnen nemen moet de vader ten minste bereikbaar zijn en afspraken kunnen nakomen. Hij zal daarvoor eerst aan zichzelf moeten werken.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de bestreden beschikking wat betreft de omgang en het gezag in stand te laten. Daarbij heeft de raad – samengevat – het volgende naar voren gebracht.
Een nieuw BOR-traject is alleen zinvol als de kans van slagen groot is. In de bestreden beschikking staat een aantal dingen genoemd die de vader had kunnen doen om het hof te overtuigen, waaronder hulp te zoeken voor zichzelf. De raad vraagt zich af of de vader weet wat daarmee wordt bedoeld en welke stappen hij kan zetten. Het is nodig dat iemand de vader gaat begeleiden, zodat hij hier inzicht in gaat krijgen. Daarvoor is een ander traject, gericht op hulpverlening, nodig.
Als de vader zich laat ondersteunen, dan zou onderzocht kunnen worden (met bijvoorbeeld de reclassering) of de vader wordt toegestaan een kaartje of foto te sturen aan [minderjarige] om op die manier bij te dragen aan het verhaal waarom hij en [minderjarige] elkaar nu niet zien.
Motivering van de beslissing
3.9.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de verzoeken van de vader om hem mede met het gezag over [minderjarige] te belasten én om een (begeleide) omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen, moeten worden afgewezen. Het hof voegt daaraan het volgende toe.
3.9.1.
Uit het overgelegde ‘Eindverslag Begeleide omgangregeling’ d.d. 14 juni 2022 van [specialistische jeugdhulp] blijkt dat de vader destijds gemaakte afspraken voor ouderbemiddeling tussen hem en de moeder meerdere malen, zonder afmelding, niet is nagekomen. Daaruit blijkt ook dat hij gemaakte afspraken die zien op de inhoud van de omgangsmomenten (waaronder het initiatief nemen bij het plannen van activiteiten) en het vormgeven van de overdracht niet is nagekomen. De hulp die toen vanuit het [specialistische jeugdhulp] aan de vader is aangeboden om zich wel aan deze afspraken te houden, heeft hij niet geaccepteerd.
Nadien heeft de vader geen andere hulp ingeschakeld. Aan de overweging van de rechtbank in de bestreden beschikking, kort gezegd dat het op de weg van de vader ligt om met begeleiding en ondersteuning van bijvoorbeeld de huisarts of het jeugdteam van de gemeente aan zijn problemen te werken en stappen te zetten richting zijn toekomst, heeft de vader geen vervolg gegeven.
De vader heeft bij beroepschrift gesteld dat hij nu wel bereid is hulp te accepteren, maar tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader verklaard dat de hij geen hulpverlening nodig vindt en wil. De advocaat van de vader heeft dit bevestigd. De vader acht ondersteuning van zijn moeder voldoende en heeft geen hulpvraag.
3.9.2.
Het hof heeft de indruk dat de vader geen besef heeft van wat van hem als ouder verwacht mag worden en waar de hulpverlening hem kan ondersteunen. Zonder inzet van hulpverlening is – gezien de eerdere belemmeringen aan de zijde van de vader waardoor het traject bij [specialistische jeugdhulp] voortijdig is stopgezet – niet te verwachten dat een nieuw BOR-traject en ouderbemiddelingstraject kans van slagen heeft. Het afbreukrisico is te groot. En daarom is het thans niet in het belang van [minderjarige] de verzoeken van de vader toe te wijzen
Daarbij komt dat niet duidelijk is wat, gelet op het contactverbod dat aan de vader in verband met een strafrechtelijke veroordeling voor mishandeling en bedreiging van de moeder is opgelegd, op dit moment überhaupt de mogelijkheden zijn om een nieuw hulpverleningstraject bij [specialistische jeugdhulp] of een vergelijkbare instantie in te zetten. Het arrest met betrekking tot de strafrechtelijke veroordeling van de vader is niet in het geding gebracht. De moeder heeft aangevoerd dat een uitzondering op het contactverbod is gemaakt voor het hulpverleningstraject dat liep. Niet gebleken is dat voor een nieuw traject die uitzondering ook geldt en/of dat de vader stappen heeft gezet om dit mogelijk te maken.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 30 maart 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en A.M. Bossink en is op 25 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.