Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde sub 1]
[geïntimeerde sub 2]
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummers 10066358 \ CV EXPL 22-3985)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met producties;
- de akte uitlaten mondelinge behandeling na aanbrengen zijdens [geïntimeerden] van 18 juli 2023;
- de memorie van grieven met producties (nr. 20 t/m 24) van 26 september 2023;
- de memorie van antwoord met één productie van 5 december 2023;
- de bij H12-formulier ingediende nadere stukken (producties 25 t/m 28) van mr. Smits-Emons, ingekomen ter griffie van dit hof op 2 april 2024,
3.De beoordeling
[geïntimeerden] hebben de door [appellant] gestelde uitleg van de afspraken betwist en betoogd dat zij hebben begrepen (en mochten begrijpen) dat sprake was van een vaste aanneemsom.
Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij ten dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex-norm). Bij deze uitleg dient de rechter rekening te houden met alle bijzondere omstandigheden van het geval; het Haviltex-arrest bevat tevens een reeks bij die uitleg in aanmerking te nemen gezichtspunten, welke reeks in latere arresten verder is uitgewerkt (HR 20 februari 2002, JOR 2004, 157). In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die de bewoordingen waarin deze bepalingen zijn gesteld, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang (HR 23 december 2005, JOR 2006,117).
gewerkte uren en materialen”).
Gesteld noch gebleken is dat de activiteiten door derden ten tijde van het kostenoverzicht al waren afgesproken dan wel zich niet via minderwerk – als door [geïntimeerden] betoogd in eerste aanleg – zouden kunnen verhouden met een vaste aanneemsom.
Het hof is derhalve van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat partijen een vaste aanneemsom zijn overeengekomen.
Omdat naar het oordeel van het hof er voldoende aanknopingspunten aanwezig zijn om vast te stellen dat partijen een vaste aanneemsom zijn overeengekomen althans dat [geïntimeerden] dat aldus mochten begrijpen, en er voorts geen andere feiten zijn gesteld die tot een ander oordeel zouden kunnen voeren, komt het hof niet aan die bewijslevering toe.
In het midden kan derhalve de vraag blijven of deze nieuwe grief nog wel bij de beoordeling kan worden betrokken, nu [geïntimeerden] c.s daarover het debat niet hebben aanvaard.
“het past binnen de aanneemsom”– mededeling ten aanzien van diverse meerwerkposten, als door [appellant] betwist) en dus niet tot bijbetaling zou leiden, zullen [geïntimeerden] , nu de bewijslast van deze stelling ingevolge artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op hen rust, worden toegelaten tot bewijs van die stelling. Het hof laat de invulling van de bewijslevering aan [geïntimeerden] over, in welk verband het hof ten overvloede nog wijst op de werking van artikel 164 lid 2 Rv.
Deze bepaling blijft ook na 1 januari 2025 op de onderhavige procedure van toepassing (zie artikel XIIA van Staatsblad 2024, 62 (Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht), dat uitgaat van eerbiedigende werking).
geheelzou worden verrekend met het minderwerk althans (steeds) binnen de aanneemsom viel’
en dus niet tot bijbetaling zou leiden, dan moet de vordering van [appellant] worden afgewezen.
Slagen [geïntimeerden] niet in het opgedragen bewijs, dan komt het hof naar verwachting toe aan de beoordeling van de verschillende posten. Het hof zal dan per post moeten gaan beoordelen of er sprake is van meerwerk. In dat geval zal mogelijk een deskundige moeten worden ingeschakeld die zich moet gaan uitlaten over de redelijk te betalen bedragen/prijs per post. Hierbij herhaalt het hof dat de eventuele toewijzing van de vordering van [appellant] niet per definitie op basis van redelijkheid beperkt zal dienen te blijven tot hetgeen hij in eerste aanleg heeft gevorderd nu de geldende verjaringstermijn in dit geval vijf jaar is en die termijn nog niet is verstreken.
4.De uitspraak
- indien zij dit bewijs schriftelijk wensen te leveren, dit dadelijk bij die akte te doen, en
- indien zij dit bewijs wensen te leveren door het doen horen van getuigen, op te geven de namen van de voor te brengen getuigen met de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 10 weken na de datum van dit arrest;