ECLI:NL:GHSHE:2024:1873

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
200.341.509_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Spoedappel van de GI tegen afwijzing van de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2007. De gecertificeerde instelling (GI) had verzocht om de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Limburg, die de verlenging had afgewezen, te vernietigen. De GI stelde dat de minderjarige, die in een jeugdhulpaccommodatie verblijft, ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de hulpverlening in het vrijwillige kader niet voldoende is. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 mei 2024 zijn de GI, de vader en de raad gehoord, maar de moeder en haar advocaat waren niet verschenen. Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven, wat hij ook heeft gedaan. Het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn om de veiligheid van de minderjarige te waarborgen. De kinderrechter had ten onrechte overwogen dat de situatie van de minderjarige voldoende waarborgen bood voor beëindiging van de ondertoezichtstelling. Het hof heeft de verzoeken van de GI toegewezen en de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 5 juli 2024, met een voortgezette mondelinge behandeling gepland op 14 juni 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 24 mei 2024
Zaaknummer : 200.341.509/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/329414/ JE RK 24-538
in de zaak in hoger beroep van:
Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
Deze zaak gaat over
[minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats]
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,wonende op een bij het hof bekend geheim adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.P.F. Rober,
en
[de vader] ,wonende te gemeente [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 mei 2024, heeft de GI verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing voor de duur van een jaar alsnog toe te wijzen in die zin dat de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing worden verlengd tot aan de meerderjarigheid van [minderjarige] .
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1], [vertegenwoordiger van de GI 2] en [vertegenwoordiger van de GI 3];
- de vader, via een telefonische verbinding;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.2.1.
De moeder en haar advocaat zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen. Vanwege de spoedeisendheid van de zaak zijn de GI en de belanghebbenden op 22 mei 2024 per beveiligd e-mailbericht opgeroepen voor de mondelinge behandeling. Uit telefonisch contact met (het kantoor van) de advocaat van de moeder is gebleken dat dit e-mailbericht de advocaat wel heeft bereikt, maar dat de oproepbrief die als bijlage bij het e-mailbericht was gevoegd niet (tijdig) is geopend waardoor de moeder en haar advocaat niet op de mondelinge behandeling zijn verschenen.
2.2.2.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van de GI en de belanghebbenden via een beeldbelverbinding met hem gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna de aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De feiten

3.1.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] verblijft in accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
3.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 mei 2023 is [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld voor de duur van twaalf maanden, aldus tot 26 mei 2024. Daarnaast is bij deze beschikking met ingang van 26 mei 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs verleend voor de duur van zes maanden, aldus tot uiterlijk 26 november 2023, onder aanhouding van de beslissing ten aanzien van de resterende termijn van het verzoek betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing.
3.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 november 2023 is met ingang van 26 november 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs verleend voor de duur van zes maanden, aldus tot uiterlijk 26 mei 2024.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar alsmede het verzoek om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs met ingang van 26 mei 2024 te verlengen voor de duur van een jaar, afgewezen.
4.2.
De GI kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. De kinderrechter heeft ten onrechte overwogen dat er voldoende waarborgen zijn voor het beëindigen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. [minderjarige] is op 26 mei 2023 voor de derde keer onder toezicht gesteld. Uit de voorgeschiedenis blijkt er dat sprake is van een patroon waarbij [minderjarige] uit huis wordt geplaatst en dan weer thuis wordt geplaatst onder de toezegging dat hulpverlening zal worden geaccepteerd. Na verloop van tijd wordt de hulpverlening niet meer geaccepteerd, ontstaan er escalaties en kan [minderjarige] niet meer thuis verblijven. Deze overplaatsingen van [minderjarige] zijn schadelijk voor zijn ontwikkeling, met name voor zijn hechtingsproblematiek. Voor [minderjarige] is het nu nog moeilijk om met zijn persoonlijke problematiek waaronder zijn agressieregulatie, ADHD en hechtingsproblemen om te gaan. Daarbij blijkt dat de onduidelijkheid die [minderjarige] ervaart, bijvoorbeeld als zijn verblijf bij [instantie] onzeker is, bijdraagt aan het niet kunnen reguleren van zijn emoties. Gelet hierop is [minderjarige] nog onvoldoende voorbereid om hulpverlening alleen in het vrijwillig kader te kunnen ontvangen.
Daarnaast zijn er zorgen over de pedagogische vaardigheden van de ouders in relatie tot de ontwikkelbehoeften van [minderjarige] . Het lukt de moeder om [minderjarige] korte periodes op te vangen, maar al snel ontstaan er escalaties die gepaard gaan met verbale agressie vanuit zowel [minderjarige] als moeder. De moeder wordt overvraagd door de problematiek van [minderjarige] , hetgeen resulteert in crisismeldingen. Deze crisismeldingen laten een patroon zien dat al jaren duurt: de moeder wil [minderjarige] graag thuis opvoeden, maar wordt hierin overbelast. Dat moeder en [minderjarige] aangeven open te staan voor hulpverlening in het vrijwillig kader, past binnen dit patroon. De moeder heeft sterke ideeën over welke hulpverlening passend is en is daarin weinig flexibel. Zo volhardt de moeder in haar standpunt dat [minderjarige] GGZ-hulpverlening dient te krijgen, terwijl door de betrokken hulpverlenende instanties is vastgesteld dat [minderjarige] hier geen hulpvraag voor heeft.
[minderjarige] is loyaal aan de moeder, waarbij hij het ene moment wel open kan staan voor hulpverlening en een ander moment deze hulpverlening toch niet accepteert omdat de moeder geen toestemming geeft voor de hulpverlening. Het risico is dan ook groot dat passende hulpverlening niet van de grond komt als er geen regie wordt gehouden door de GI.
De afgelopen maanden hebben laten zien dat het samenwonen van de moeder en [minderjarige] voor beiden onveilig is. [minderjarige] loopt regelmatig weg van de woongroep en verkiest de crisisgroep boven de woongroep. Dit maakt de noodzaak groot om toe te bewegen naar een woongroep waar ook behandeling voor [minderjarige] kan worden ingezet.
Door de abrupte beëindiging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing is er ook geen ruimte meer om een borgingsplan op te stellen. Daarbij is het van belang dat er een onafhankelijk persoon voor [minderjarige] is die ook na zijn meerderjarigheid beschikbaar voor hem kan blijven. De GI is al enige maanden bezig met het organiseren van een dergelijke coach. Dit proces kan niet worden afgerond door het beëindigen van de ondertoezichtstelling.
Tot slot heeft de kinderrechter ten onrechte overwogen dat [minderjarige] de voorkeur heeft om in het vrijwillige kader hulpverlening te krijgen. [minderjarige] heeft aan de GI verteld dat hij met een zweem van sarcasme bij de kinderrechter heeft aangegeven dat het allemaal wel goed gaat. Op het moment dat [minderjarige] hoorde dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing had beëindigd, werd hij zeer boos en agressief op de groep. Dit uitte zich in het feit dat hij vertelde dat hij mensen op hun gezicht wilde slaan en dat hij uitspraken deed als “
Als het zo verder moet, dan ga ik wel bij het spoor staan.”. [minderjarige] heeft tegen de GI verteld dat hij de afgelopen weken onder druk is gezet door de moeder om te vertellen dat hij open stond voor het vrijwillig kader. Dit past ook bij hetgeen is opgevallen bij [minderjarige] de afgelopen weken. [minderjarige] werd namelijk stiller en was meer in zichzelf gekeerd. [minderjarige] wil dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing blijven zodat er iemand is die kan bemiddelen tussen hem en de moeder. Ook is [minderjarige] bang dat de moeder hem van de groep zal halen, waardoor hij terug moet naar de moeder.
5.2.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De veiligheid van [minderjarige] kan zonder ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing niet worden gewaarborgd. In het verleden is vaker gebleken dat als hij van de groep wegloopt, hij dan naar de moeder toegaat. Er zijn inmiddels echter veel incidenten geweest tussen de moeder en [minderjarige] . De regie van de GI is in het kader van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk omdat het anders niet de goede kant opgaat met [minderjarige] .
5.3.
De raad adviseert – samengevat – als volgt. De raad kan zich vinden in het beroepschrift van de GI. De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking onvoldoende meegewogen dat [minderjarige] geen veiligheid bij de moeder ervaart. Zonder het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing is [minderjarige] bij een fout of misstap echter aangewezen op de moeder. Daar komt bij dat de moeder een andere visie heeft op wat in het belang van [minderjarige] is dan de professionals.
De raad zou het [minderjarige] gunnen dat hij gelet op zijn aankomende meerderjarigheid wordt begeleid door de GI richting zelfstandigheid. Op dit moment heeft [minderjarige] nog onvoldoende tools om dit binnen het vrijwillig kader vorm te geven.
Voor zover het hof van oordeel is dat een gedwongen kader niet (langer) noodzakelijk is, dient de GI wel de tijd gegund te worden om een borgingsplan op te stellen. Een dergelijk plan ligt er nu nog niet.
5.4.
Het hof overweegt het volgende.
Wettelijk kader
5.4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.4.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.4.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4.4.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Oordeel van het hof
5.5.
Hoewel de moeder behoorlijk is opgeroepen voor de mondelinge behandeling (zie 2.2.1.), ziet het hof gelet op de aard en urgentie van de zaak, aanleiding om de moeder nogmaals in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het verzoek van de GI. Gelet hierop zal het hof een nadere mondelinge behandeling bepalen waarvoor de GI en de belanghebbenden in het dictum van deze beschikking zullen worden opgeroepen.
5.6.
Het voorgaande laat onverlet dat de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing vooralsnog op zondag 26 mei 2024 eindigen nu de kinderrechter het verzoek van de GI tot verlenging van deze maatregelen in de bestreden beschikking heeft afgewezen. Zodra deze maatregelen zijn geëindigd, is het voor het hof niet meer mogelijk om deze maatregelen te verlengen. Het is niet mogelijk om vóór 26 mei 2024 een nadere mondelinge behandeling te laten plaatsvinden. Daarom zal het hof op basis van de thans voor handen zijnde stukken, het gesprek met [minderjarige] en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling, beoordelen of over de periode tot aan die nieuwe mondelinge behandeling en beslissing, voldaan is aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.
5.7.
Niet in geschil is dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Tijdens de procedure in hoger beroep is gebleken dat deze ernstige ontwikkelingsdreiging onverminderd aanwezig is. Gelet hierop ligt ten aanzien van de ondertoezichtstelling slechts de vraag nog voor of de zorg die in verband met het wegnemen van die ontwikkelingsbedreiging noodzakelijk is in het vrijwillig kader kan plaatsvinden. Anders dan de kinderrechter beantwoordt het hof deze vraag voor nu ontkennend en overweegt hiertoe als volgt.
5.8.
Verder is niet in geschil dat er voor de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] hulp ingezet dient te worden. Op basis van hetgeen in het kader van deze procedure in hoger beroep thans naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat deze noodzakelijke hulpverlening ook ziet op het verblijf van [minderjarige] bij [instantie]. Het risico bestaat dat deze hulp in het vrijwillig kader onvoldoende van de grond komt nu uit het verleden blijkt dat de moeder ambivalent is over de inzet van hulp dan wel onder welke voorwaarden deze hulp ingezet kan worden. Gelet hierop heeft het hof er vooralsnog onvoldoende vertrouwen in dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] kan worden afgewend in het vrijwillig kader. [minderjarige] heeft in het gesprek met de voorzitter ook laten weten dat hij er geschrokken is van de uitspraak van de kinderrechter en dat hij bang is dat hij door de moeder van de groep wordt gehaald en bij de moeder moet wonen. In het gedwongen kader weet hij zeker dat hij bij [instantie] kan blijven. De samenwerking met de GI loopt goed. Het hof ziet daarin de bevestiging dat het gedwongen kader nodig is om [minderjarige] veiligheid te bieden.
5.9.
Ten aanzien van de uithuisplaatsing van [minderjarige] is gebleken dat alle betrokkenen het erover eens zijn dat [minderjarige] (op dit moment) niet bij de moeder thuis kan wonen. Nu uit het voorgaande volgt dat de ondertoezichtstelling door het hof zal worden verlengd, volgt hieruit ook de noodzaak voor de machtiging tot uithuisplaatsing, aangezien het niet mogelijk is om een minderjarige binnen een ondertoezichtstelling vrijwillig uit huis te plaatsen.
Daarnaast acht het hof de machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige] noodzakelijk om hem veiligheid te bieden en de zekerheid van een woonplek. In het geval de verblijfplaats van [minderjarige] onverhoopt zou moeten wijzigen, dan is het in het belang van [minderjarige] dat de regie hierover en de verantwoordelijkheid hiervoor bij een onafhankelijke instantie ligt zoals de GI, en niet bij de moeder.
5.10.
Zoals uit het voorgaande volgt, ziet het hof op dit moment aanleiding om de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. Het hof zal dit gelet op hetgeen is overwogen onder 5.6. van deze beschikking slechts voor de duur van zes weken doen, te weten tot 5 juli 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek van de GI. Het hof zal partijen in deze beschikking oproepen voor een (voortgezette) mondelinge behandeling op vrijdag 14 juni 2024 om 11.00 uur in het Paleis van Justitie te
’s-Hertogenbosch.
5.11.
Omdat er in de onderhavige procedure een voortgezette mondelinge behandeling wordt bepaald, stelt het hof de GI, de ouders en de raad in de gelegenheid desgewenst uiterlijk dinsdag 11 juni 2024 om 12.00 uur nadere stukken of een (aanvullend) verweerschrift in te dienen.
5.12.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 mei 2024,
en opnieuw rechtdoende;
wijst toe de inleidende verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] , zulks met ingang van 24 mei 2024 tot 5 juli 2024;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
stelt de GI, de ouders en de raad in de gelegenheid om uiterlijk dinsdag 11 juni 2024 12.00 uur nadere stukken dan wel een (nader) verweerschrift in te dienen;
houdt de behandeling van en de beslissing op het verzoek van de GI voor het overige aan en roept de GI, de ouders en de raad op om op
vrijdag 14 juni 2024 om 11.00 uurte verschijnen op de voortgezette mondelinge behandeling in het Paleis van Justitie, Leeghwaterlaan 8 te ’s-Hertogenbosch.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, G.J. Vossestein en G.M. Goes en is op 24 mei 2024 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en op schrift gesteld op 31 mei 2024.