In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van bewindvoerders. De rechthebbende, verblijvende in een kliniek, was in hoger beroep gekomen tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant, die een professioneel bewindvoerder had benoemd. De rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat mr. E.N. Mulder, verzocht om zijn ouders als bewindvoerders te benoemen. De GGzE, als verweerder, voerde verweer en stelde dat de benoeming van een professioneel bewindvoerder in het belang van de rechthebbende was, gezien de ambivalente relatie met zijn ouders en eerdere financiële problemen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 30 april 2024 werd duidelijk dat de rechthebbende geen schulden had en dat de onterecht ontvangen Wajonguitkering niet teruggevorderd zou worden. Het hof oordeelde dat de rechthebbende een duidelijke voorkeur had voor zijn ouders als bewindvoerders en dat er geen gegronde redenen waren om deze benoeming te weigeren. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en benoemde de ouders van de rechthebbende als opvolgend bewindvoerders, met inachtneming van de nodige waarborgen voor het beheer van de financiën. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.