ECLI:NL:GHSHE:2024:1876

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
200.338.422_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag van de moeder over minderjarige ondanks gedeeld verblijf bij pleegmoeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 juni 2024 de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant bekrachtigd, waarin het ouderlijk gezag van de moeder over haar 12-jarige zoon is beëindigd. De moeder was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep aangetekend. Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat is om de belangen van haar kind boven haar eigen belangen te stellen. De minderjarige verblijft de helft van de week bij de moeder en de andere helft bij de pleegmoeder, maar de moeder kan de noodzakelijke verantwoordelijkheden niet dragen. Het hof heeft vastgesteld dat de aanvaardbare termijn voor de moeder om haar verantwoordelijkheden te nemen is verstreken. De moeder heeft in het verleden herhaaldelijk hulp ontvangen, maar er is geen significante verbetering in haar situatie waargenomen. De GI (Gecertificeerde Instelling) heeft ook aangegeven dat het perspectief van de minderjarige niet bij de moeder ligt en dat de gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het kind. Het hof heeft de argumenten van de moeder, waaronder de schending van artikel 8 EVRM, niet gevolgd, omdat de gezondheid en ontwikkeling van de minderjarige in het geding zijn. De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen en de zaak af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 6 juni 2024
Zaaknummer : 200.338.422/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/396358 / FA RK 23-3576
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K. Steenbergen-van Straten,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
-
[de pleegmoeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder.
In het kort
De moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank haar ouderlijk gezag over de 12-jarige [minderjarige] heeft beëindigd.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 maart 2024, en zoals verbeterd op de mondelinge behandeling, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad tot beëindiging van haar ouderlijk gezag over [minderjarige] alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 april 2024, heeft de raad verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de pleegmoeder.
Aan mevrouw [begeleider van de moeder] , begeleider van de moeder, werkzaam bij ‘ [instantie 1] . Werkt’, is bijzondere toegang verleend om de mondelinge behandeling bij te wonen als toehoorder.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door in gesprek te gaan met de voorzitter zonder dat partijen, GI en de pleegmoeder erbij aanwezig waren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 23 november 2023;
  • de brief met bijlagen van de GI van 3 april 2024;
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder van 21 maart 2024 met bijlagen;
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder van 3 mei 2024 met bijlagen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is geboren:
- [minderjarige] (hierna te noemen:
[minderjarige]), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
De moeder is van rechtswege belast met het gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] heeft sinds 11 december 2014 onafgebroken onder toezicht gestaan, eerst van Jeugdbescherming Brabant en sinds februari 2021 van de huidige GI.
3.3.
Sinds 22 februari 2018 is er een machtiging tot uithuisplaatsing van kracht op basis waarvan [minderjarige] , kort gezegd, een gedeelte in de week bij de pleegmoeder verblijft. Deze machtiging is telkens verlengd.
Bij beschikking van 27 juni 2022 heeft rechtbank bepaald dat [minderjarige] iedere week van zondag 11.00 uur tot en met woensdag 12.30 uur bij de pleegmoeder verblijft en van woensdag 12.30 uur tot en met zondag 11.00 uur bij de moeder. Deze regeling wordt nog steeds uitgevoerd.
Bij de rechtbank
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover relevant, het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot zijn voogd.
Bij het hof
3.5.1.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voert ze –samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft artikel 1.266 BW onjuist uitgelegd c.q. onjuist toegepast als grondslag om het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen en de beëindiging van het gezag onjuist c.q. onvoldoende gemotiveerd. Zoals blijkt uit de memorie van toelichting geldt dat de gezagsbeëindigende maatregel in het leven is geroepen voor de situatie dat een kind al langere tijd alle dagen in de week in een pleeggezin woont en er duidelijkheid dient te komen voor een kind over de vraag in welk gezin hij/zij in de toekomst zal opgroeien. [minderjarige] ervaart geen onzekerheid, onduidelijkheid of stress over de vraag waar hij in de toekomst zal wonen en opgroeien. Dit is al duidelijk, hij verblijft de helft van de tijd bij moeder en de helft van de tijd bij de pleegmoeder. Het beëindigen van het gezag van de moeder strekt dan ook niet tot meer duidelijkheid voor [minderjarige] over zijn toekomstperspectief en zijn woon- c.q. opvoedingssituatie. De gezagsbeëindigende maatregel is te prematuur en disproportioneel. Met de juiste randvoorwaarden en juiste hulpverlening is het ook nog mogelijk dat [minderjarige] in de toekomst volledig bij zijn moeder gaat wonen.
De rechtbank is ten onrechte niet ingegaan op het standpunt van de moeder dat het beëindigen van het gezag in strijd is met artikel 8 EVRM. Het EHRM is van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat is gebleken dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind.
Uit alle verslagen blijkt dat de samenwerking en communicatie tussen de moeder en de pleegmoeder niet optimaal is en dat [minderjarige] daar last van heeft dan wel kan hebben.
Door de jeugdzorgwerker is daarop vervolgens in het geheel geen actie ondernomen de afgelopen jaren, terwijl daar het grootste en belangrijkste verbeterpunt in het belang van [minderjarige] ligt. In plaats van de juiste stappen te zetten om te voorkomen dat er een loyaliteitsconflict ontstaat door de verbetering van de samenwerking en communicatie tussen de moeder en de pleegmoeder wordt er nu ingezet op de meest verstrekkende maatregel, die niet passend is bij de huidige situatie. De gezagsbeëindigende maatregel schiet zijn doel voorbij, terwijl er wel doelen zijn (het voorkomen van het loyaliteitsconflict en de verbetering van de communicatie en samenwerking), waar niet door de jeugdzorgwerker op wordt ingezet. Het is mogelijk om in het vrijwillig kader door te gaan.
3.5.2.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Onder de aanvaardbare termijn wordt verstaan: de termijn die het kind kan overbruggen in onzekerheid over zijn opvoedingsperspectief, zonder dat zijn ontwikkeling verdergaand ernstige schade oploopt. In de situatie van [minderjarige] is er niet zo zeer onzekerheid over de plek waar hij mag opgroeien, maar wel onzekerheid over andere factoren die verband houden met zijn opvoedingsperspectief, zoals het voldoende en op tijd beschikbaar zijn voor het nemen van gezagsbeslissingen. [minderjarige] heeft behoefte aan controle en afstemming. Hij heeft de zekerheid nodig dat er iemand is die hij vertrouwt die verantwoordelijkheid voor hem mag en kan nemen, zodat beslissingen rondom hem niet onnodig vertraging oplopen en zijn ontwikkeling niet belemmeren. Daarbij gaat het niet alleen om praktische zaken maar ook om gezagsbeslissingen (zoals het regelen van een paspoort, schoolkeuze en sport). Op het moment dat de moeder het gezag heeft ervaart [minderjarige] spanning en onzekerheid over beslissingen die in de nabije toekomst mogelijk nog genomen moeten worden. [minderjarige] spreekt naar de voogd uit blij te zijn dat zij gezagsbeslissingen kan nemen en dat zaken geregeld worden. De gezagsbeëindigende maatregel draagt bij aan het snel en effectief nemen van gezagsbeslissingen ten aanzien van [minderjarige] . Voor [minderjarige] is de aanvaardbare termijn verstreken.
Er zijn geen mogelijkheden om het verplichtend kader van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing over te dragen naar de vrijwillige hulpverlening, omdat de moeder het gedeeltelijke verblijf van [minderjarige] bij de pleegmoeder onvoldoende kan ondersteunen en omdat het de moeder onvoldoende lukt om de wensen, behoeften en belangen van [minderjarige] voorop te stellen. Besproken is met alle betrokkenen dat het perspectief van [minderjarige] niet meer dan nu bij de moeder ligt, wat wil zeggen dat [minderjarige] niet méér tijd bij zijn moeder zal gaan doorbrengen dan hij op dit moment doet, mogelijk in de toekomst zelfs minder.
Het continueren van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing als lichtere maatregelen dan een gezagsbeëindiging is niet in het belang van [minderjarige] . Deze maatregelen hebben niet voldoende kunnen bijdragen aan een soepeler verloop rondom de voor [minderjarige] te nemen gezagsbeslissingen. Afspraken komen vertraagd of niet tot stand op het moment dat de moeder het gezag heeft, omdat zij als gevolg van haar problematiek in minder goede periodes warrig en chaotisch kan zijn. Wanneer de moeder aangeeft zaken te regelen, blijkt vaak dat het haar onvoldoende lukt. Met name in de periodes waarin de kinderbeschermingsmaatregelen verlengd moesten worden en er onzekerheid ontstond over de vraag in hoeverre de maatregelen van kracht zouden blijven, liepen de spanningen bij de moeder op en ervaarde [minderjarige] dat zij zich vaker in negatieve zin uitliet over jeugdzorg . [minderjarige] krijgt op die momenten meer mee van de situatie dan hij emotioneel aankan, waardoor hij onzeker kan worden en mogelijk het gevoel kan krijgen niet vrij van zijn moeder en pleegmoeder te kunnen houden, wat zijn ontwikkeling onder druk zet.
Er is sprake van een bijzondere situatie omdat [minderjarige] gedeeltelijk thuis bij de moeder woont. Dankzij de gedeeltelijke uithuisplaatsing wordt de moeder ontlast en kan de band tussen de moeder en [minderjarige] behouden blijven. Er is in het verleden veel hulp ingezet om een volledige thuisplaatsing mogelijk te maken. Dat is niet gelukt, omdat er nauwelijks verandering zichtbaar is bij de moeder. Door de gezagsbeëindigende maatregel ontstaat er helderheid dat dit het hoogst haalbare is.
3.5.3.
De GI heeft het hof een brief gestuurd, zoals op de mondelinge behandeling nader toegelicht. Het standpunt van de GI luidt – samengevat – als volgt.
Met de moeder en de hulpverlening is in maart 2022 besproken dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de moeder ligt. De GI gaat op korte termijn een verzoek bij de rechtbank indienen om de omgangsregeling te wijzigen in die zin dat [minderjarige] doordeweeks op alle dagen bij de pleegmoeder is, zodat hij meer stabiliteit krijgt en meer kans krijgt om goed te worden ondersteund door de pleegmoeder. Er zijn gesprekken met [minderjarige] gevoerd over de gevolgen van de gezagsbeëindigende maatregel. Hij geeft aan bij de pleegmoeder, [stichting] en de GI het erg prettig te vinden. Doordat de GI als voogd nu beslissingen kan nemen, worden er zaken opgepakt waar [minderjarige] al lang om vraagt. Hij heeft een eigen pinpas en kan internet bankieren, hij heeft een eigen OV-kaart waardoor hij niet meer zonder kaartje hoeft te reizen, hij kan mee naar het rugbykamp in Engeland. [minderjarige] is steeds meer open en heeft er vertrouwen in dat er nu wel zaken kunnen worden geregeld. Dat geeft hem minder spanning en stress. [minderjarige] geeft in gesprekken met de GI aan dat hij niet wil dat zijn moeder mee gaat naar rugby, de huisarts of een gesprek met school. Hij is bang dat de moeder boos wordt, te laat komt of afspraken vergeet. Ondanks dat de samenwerking niet altijd goed verloopt, lukt het de pleegmoeder de moeder te betrekken, neemt ze haar mee naar gesprekken, haalt ze de moeder op en houdt ze haar altijd per e-mail op de hoogte van bijzonderheden. Het is de moeder nog niet gelukt de gezagsbeëindigende maatregel te accepteren. Dit heeft al veel invloed op [minderjarige] gehad de afgelopen maanden. Er zijn meerdere voorvallen geweest waarin het de moeder niet is gelukt om de adviezen op te volgen. De moeder stelt haar eigen belang voor het belang van [minderjarige] . [minderjarige] wil bijvoorbeeld op rugby blijven maar daar heeft hij wel de moeder voor nodig, omdat dit ook tijdens haar verblijfsmomenten ingezet moet worden. Dit leidt dan tot een woordenwisseling tussen de moeder en [minderjarige] waardoor [minderjarige] aangeeft dat hij dan wel niet meer naar rugby zal gaan.
De GI heeft om de gezagsbeëindigende maatregel verzocht omdat er bij de moeder bepaalde basisvaardigheden ontbreken die [minderjarige] wel nodig heeft om zich te kunnen ontwikkelen. Als de moeder ook de regelzaken niet op zich neemt en uitvoert, is dat schadelijk voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . Een paar maanden geleden vond er een evaluatiegesprek bij [instantie 2] plaats. Daaruit is gebleken dat de langdurig ingezette hulp van [instantie 2] niet beklijft bij de moeder. [instantie 2] moet telkens herhalen dat de moeder niet boos moet worden in het bijzijn van [minderjarige] en dat zij [minderjarige] de ruimte moet geven om te vertellen.
3.5.4.
De pleegmoeder heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat zij het eens is met de gezagsbeëindigende maatregel; er worden nu eindelijk stappen gezet in het belang van [minderjarige] en de moeder. De hulpverlening heeft al vaker ingezet op de samenwerking tussen de moeder en de pleegmoeder. De pleegmoeder heeft er geen vertrouwen meer in dat de inzet van nog meer professionele hulpverlening effectief zal zijn. Als de moeder het gezag behoudt en er geen kinderbeschermingsmaatregel meer van kracht zou zijn, betwijfelt de pleegmoeder of zij haar rol als pleegmoeder nog langer zou kunnen vervullen.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.6.2.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof deugdelijk gemotiveerd dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor een gezagsbeëindiging en waarom de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] heeft beëindigd. Het hof sluit zich, na eigen onderzoek, aan bij de overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd.
3.6.3.
[minderjarige] werd in 2014, toen hij drie jaar oud was, voor het eerst enkele maanden uithuisgeplaatst nadat hij met de moeder, die toen erg in de war was, werd aangetroffen op de snelweg. De woning van de moeder bleek ernstig vervuild. Vanaf dat moment zijn er altijd zorgen gebleven of de moeder in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te kunnen blijven dragen. Sinds begin 2018 woont [minderjarige] niet meer volledig bij de moeder en deelt de moeder de zorg voor hem met de pleegmoeder in de huidige constructie waarbij [minderjarige] de helft van de tijd bij de moeder verblijft en de andere helft bij de pleegmoeder. Ondanks de intensieve en jarenlange inzet van meerdere organisaties voor hulpverlening, wordt er weinig verbetering gezien in de persoonlijke situatie van de moeder: zij blijft met momenten verward, chaotisch, regelt essentiële zaken niet voor [minderjarige] en heeft haar emoties onvoldoende onder controle. Sinds 2022 is het duidelijk dat er niet meer kan worden ingezet op een volledige thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder en is het ook niet haalbaar dat [minderjarige] vaker bij de moeder zal gaan verblijven in de toekomst. Integendeel, op de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de huidige regeling onder druk staat, omdat de GI een verzoek gaat indienen tot wijziging van de omgangsregeling, zodat [minderjarige] doordeweeks volledig bij de pleegmoeder verblijft en alleen nog in de weekenden bij de moeder. Alleen op basis van het feit dat [minderjarige] op dit moment nog de helft van de tijd thuis bij de moeder woont, kan niet de conclusie worden getrokken dat de moeder de volledige verantwoordelijkheid aankan voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Dat kan ze namelijk niet. Ze kan dat alleen in deeltijd én alleen maar als zij omringd is door hulpverlening, waarbij het hof ook opmerkt dat de verantwoordelijkheid voor het feitelijk verzorgen van [minderjarige] van geheel andere aard is dan de verantwoordelijkheid dragen voor het nemen van gezagsbeslissingen rondom hem. Voldoende duidelijk is geworden dat de moeder die laatste verantwoordelijkheid niet aankan.
3.6.4.
De GI wilde in 2020 al de gang naar de rechter maken om het gezag van de moeder te laten beëindigen, maar de raad kon dit toen niet ondersteunen vanwege met name de loyaliteit van [minderjarige] aan de moeder. Die loyaliteit zag het hof nog steeds terug bij [minderjarige] tijdens het gesprek dat de voorzitter met hem gehad. [minderjarige] geeft aan dat hij het prima vindt als [voogd] (de GI) de beslissingen neemt, maar dat het ook prima is als zijn moeder dat blijft doen. Uit het dossier blijkt echter dat [minderjarige] er steeds meer last van kreeg dat zijn moeder bepaalde zaken niet voor hem kon regelen en dat dit hem stress en spanning gaf. Het heeft [minderjarige] aantoonbaar rust gebracht dat de GI nu alle beslissingen neemt en de verantwoordelijkheid heeft voor de regelzaken. [minderjarige] hoeft zich hier nu geen zorgen meer om te maken. Op basis van de inhoud van het dossier is het duidelijk geworden voor het hof dat er geen sprake meer is van ‘incidenten’, maar van een patroon waarbij het de moeder steeds niet lukte om de noodzakelijke dingen voor [minderjarige] te regelen, zoals het verkrijgen van zijn eigen pinpas met telebankieren, een paspoort, reisbewijzen voor het openbaar vervoer en verschillende regelzaken rondom rugby. Dit komt niet omdat de moeder het niet wil, maar omdat het haar niet lukt vanwege haar persoonlijke problematiek. Ook recent nog: de moeder heeft problemen met haar eigen pinpas waardoor het is voorgekomen dat de moeder met de pinpas van [minderjarige] boodschappen heeft gedaan. Het is zorgelijk dat de moeder [minderjarige] hiermee belast.
Al sinds de eerste uithuisplaatsing in 2014 wordt de moeder door alle betrokken hulpverleners als warrig en chaotisch beschreven. Ook op de mondelinge behandeling kwam de moeder zo over en was zij niet in staat om concrete vragen van het hof te beantwoorden. Ze erkent dat zij hulp nodig heeft, maar kon het hof niet uitleggen waarbij ze hulp nodig heeft. Wel was zij helder in haar gevoelens rondom de uithuisplaatsing van [minderjarige] , waarin het hof eveneens aanknopingspunten ziet die een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk maken. De moeder was tegen het hof open en eerlijk over haar eigen frustratie en het gemis van [minderjarige] als hij rugby-activiteiten heeft die in ‘haar’ tijd met [minderjarige] vallen. Vanuit haar moedergevoel is het weliswaar begrijpelijk dat de moeder [minderjarige] zo veel mogelijk bij zich wil hebben, maar door haar eigen behoeftes het belangrijkste te vinden, schaadt de moeder de belangen van [minderjarige] telkens opnieuw. Volgens de GI is de moeder in maart 2024 in het bijzijn van [minderjarige] boos geworden en kregen zij ruzie, omdat de moeder door de rugby minder tijd met [minderjarige] kan doorbrengen. [minderjarige] heeft als reactie hierop gezegd dat hij dan maar helemaal niet meer naar rugby zal gaan, terwijl dat niet is wat hij daadwerkelijk wil. De moeder lijkt niet in te zien wat dit doet met [minderjarige] . Om gezagsbeslissingen te kunnen blijven nemen, moet de moeder haar eigen belang ondergeschikt maken aan dat van [minderjarige] en dat kan de moeder niet. Al met al ziet het hof een moeder die veel van [minderjarige] houdt, maar die door haar persoonlijke problematiek een verantwoord ouderschap niet kan waarmaken (en dat eigenlijk al jarenlang niet meer kan). Dit vindt bevestiging in de verklaring van de GI. Volgens de GI heeft [instantie 2] bij de laatste evaluatie aangeven dat tips niet beklijven bij de moeder en dat zij er na meerdere jaren er nog steeds op moet worden aangesproken dat zij niet boos moet worden in het bijzijn van [minderjarige] en dat zij [minderjarige] de ruimte moet geven. Die situatie blijkt nog steeds actueel.
3.6.5.
Anders dan de moeder meent is het niet zo dat er door de jaren heen te weinig hulpverlening is ingezet. Het is juist dankzij alle ingezette hulpverlening (o.a. vanuit de GI, [instantie 2] , [instantie 3] , [instantie 1] Werkt), dat er al sinds 2018 uitvoering wordt gegeven aan de huidige constructie waarbij [minderjarige] nog de helft van de tijd bij de moeder verblijft. Ook is er fors ingezet op verbetering van de samenwerkingsrelatie tussen de moeder en de pleegmoeder, zoals is bevestigd door de GI en de pleegmoeder op zitting. Er zijn weliswaar spanningen tussen de moeder en de pleegmoeder, maar de moeder heeft op de mondelinge behandeling niet ontkend dat de pleegmoeder haar actief betrekt in het leven van [minderjarige] , haar ophaalt en meeneemt naar gesprekken en haar per e-mail op de hoogte houdt van de bijzonderheden. Kennelijk hebben de moeder en de pleegmoeder toch een manier gevonden om samen te werken, waarbij het voor de moeder duidelijk lastig blijft om haar emoties onder controle te houden en zij in het bijzijn van [minderjarige] soms uitvalt naar de pleegmoeder als zij het ergens niet mee eens is. Ook hierdoor wordt [minderjarige] belast. Bovendien doet dit een beroep op zijn loyaliteit: hij houdt van zijn moeder, maar ook van zijn pleegmoeder. Meerdere hulpverleners hebben gesignaleerd dat [minderjarige] hierin klem zit. In huisbezoeken belooft de moeder beterschap, maar ze weet deze beloftes nog niet waar te maken. Het is aan de moeder om hieraan te werken en zich te leren beheersen om [minderjarige] te ontzien. Het hof ziet dan ook geen meerwaarde in nog meer hulpverlening die is gericht op de samenwerking tussen de moeder en de pleegmoeder.
3.6.6.
Uit het dossier is verder gebleken dat de rechtszaken door de jaren heen spanningen veroorzaken bij de moeder en bij [minderjarige] . De moeder sprak dan vaker over de GI en zij belastte [minderjarige] hiermee. Door de gezagsbeëindigende maatregel wordt [minderjarige] hier niet langer aan blootgesteld. Nu bovendien duidelijk is dat het perspectief van [minderjarige] niet meer (volledig) bij de moeder ligt, zijn de maatregelen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing niet meer de geëigende middelen om [minderjarige] te beschermen; de gezagsbeëindigende maatregel is dat wel. Het hof kan het betoog van de moeder ‘dat de gezagsbeëindigende maatregel zijn doel voorbij schiet’ dan ook niet volgen. De hulp voortzetten in het vrijwillig kader is niet mogelijk. Daarvoor is het nodig dat de moeder de wensen, behoeften en belangen van [minderjarige] voorop stelt en dat zij de verantwoordelijkheid neemt voor alle noodzakelijke zaken die voor hem moeten worden geregeld. Zoals eerder overwogen is het duidelijk dat de moeder dat niet kan.
3.6.7.
Tot slot overweegt het hof dat de moeder terecht stelt dat de rechtbank niet is ingegaan op haar standpunt dat de gezagsbeëindigende maatregel in strijd is met artikel 8 EVRM. Beëindiging van het ouderlijk gezag is een maatregel die diep ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder van wie het gezag wordt beëindigd als van de minderjarige over wie het gezag wordt uitgeoefend. Volgens de jurisprudentie van het Europees Hof van de rechten van de mens (EHRM) op basis van artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een iets andere dan die van onze wetgever in artikel 1:266 BW. Daar waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind.
Gelet op al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat de gezondheid en ontwikkeling van [minderjarige] wordt geschaad als de moeder het gezag behoudt en dat hiermee ook is voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging.
3.6.8.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en S.J. Vogels en is op 6 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.