ECLI:NL:GHSHE:2024:1877

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
200.339.026_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en benoeming van een gecertificeerde instelling tot voogd in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2017. De rechtbank Limburg had eerder op 27 december 2023 het gezag van de moeder beëindigd en een gecertificeerde instelling (GI) benoemd tot voogd. De moeder, die in hoger beroep ging, was het niet eens met deze beslissing. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 mei 2024 was de moeder niet aanwezig, ondanks dat zij behoorlijk was opgeroepen. Het hof heeft de argumenten van de moeder, de Raad voor de Kinderbescherming en de GI gehoord. De moeder voerde aan dat zij bereid was om hulp te accepteren en dat het in het belang van het kind zou zijn als zij het gezag zou behouden. De raad en de GI stelden echter dat de moeder niet in staat is om voor het kind te zorgen en dat het belang van het kind in gevaar is als het gezag bij de moeder blijft. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat. De beslissing om het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd te benoemen, is in het belang van de ontwikkeling en stabiliteit van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 6 juni 2024
Zaaknummer : 200.339.026/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/317312 / FA RK 23-1562
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een voor het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman,
tegen
de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
[de pleegmoeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder.
De zaak in het kort:
De rechtbank heeft het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogd. De moeder is het hier niet mee eens.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 maart 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad af te wijzen, althans een voorziening te treffen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 16 april 2024, heeft de raad verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de moeder af te wijzen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 april 2024, heeft de GI verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Brinkman;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de pleegmoeder.
2.5.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen op de mondelinge behandeling.
2.6.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier van mr. Brinkman van 10 april 2024;
  • het V6-formulier van mr. Brinkman van 30 april 2024, met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 16 november 2023.

3.De beoordeling

Voorgeschiedenis
3.1.
De moeder was belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . De vader van [minderjarige] is niet bekend.
3.2.
[minderjarige] is op 9 februari 2017 onder toezicht gesteld van de GI. Daarnaast is hij op 10 februari 2017 met een machtiging uithuisgeplaatst in een pleeggezin en vervolgens op 17 februari 2017 bij de pleegmoeder (oma moederszijde).
3.3.
Op 10 februari 2020 heeft de rechtbank Limburg het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd. Deze beslissing heeft het hof op 27 augustus 2020 vernietigd. [minderjarige] is vervolgens opnieuw onder toezicht gesteld van de GI en er is een nieuwe machtiging uithuisplaatsing afgegeven.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd en de GI benoemd tot voogd.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunt moeder
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift en (door haar advocaat) aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan. Ten tijde van de mondelinge behandeling bij de rechtbank was zij anderhalve maand vrij van drugs. Er loopt op dit moment geen behandeltraject voor haar verslaving want er wordt eerst ingezet op de start van het traject voor begeleid wonen. Er is sprake van bewind en mentorschap en de moeder is bereid om hulpverlening te accepteren. Ze heeft altijd medewerking verleend als het ging om verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing, daar stond ze volledig achter. Ze heeft nooit haar toestemming geweigerd daar waar het ging om het belang van [minderjarige] . Het is belangrijk dat de moeder geïnformeerd is en kan meebeslissen over [minderjarige] , zodat er bij een verslechtering in de gezondheidssituatie van de pleegmoeder een beroep op haar kan worden gedaan. Het belang van [minderjarige] wordt niet geschaad als de moeder het ouderlijk gezag behoudt.
Standpunt raad
3.7.
De raad voert in het verweerschrift en aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan. De gronden voor de gezagsbeëindiging zoals die in het raadsrapport van 21 april 2023 staan, zijn onverminderd aanwezig. De ontwikkelingen in de afgelopen jaren maken duidelijk dat de moeder nu en in de toekomst niet in staat zal zijn om voor [minderjarige] te zorgen en hem op te voeden. Het lukt haar tot nu toe niet om een stabiel leven op te bouwen. Een hernieuwde poging om van haar middelenverslaving af te komen heeft zij (weer) afgebroken. Zij woont momenteel op een plek waar geen omgang met [minderjarige] kan plaatsvinden. Er is al lange tijd geen continuïteit in de omgang met [minderjarige] en deze verloopt nog steeds onregelmatig en zeer wisselend. De afspraak is nu dat er één keer per maand onder begeleiding contact is tussen moeder en [minderjarige] . Dit is vier keer redelijk goed verlopen, maar daarna was er drie maanden geen omgang. De moeder was in die periode onbereikbaar, moeilijk te traceren en verbleef op verschillende plekken. Zij reageerde niet of nauwelijks.
De procedures rondom de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zorgen voor onrust bij [minderjarige] en bij de pleegmoeder, net als de omstandigheid dat de moeder vasthoudt aan een verblijf voor [minderjarige] bij haar in de (nabije) toekomst. Het perspectief van [minderjarige] ligt niet bij de moeder. [minderjarige] is uiterst kwetsbaar in zijn ontwikkeling en hij is onder meer gediagnosticeerd met ADHD, FAS en hechtingsproblematiek. Nu hij ouder wordt heeft hij nog meer dan eerst een duidelijke en voorspelbare opvoedsituatie nodig en de moeder is niet in staat om hem deze te geven. [minderjarige] heeft recht op duidelijkheid en zekerheid en in die zin is de aanvaardbare termijn ruimschoots overschreden. Onder andere door de frequente inzet van hulpverlening en de samenwerking met elkaar, zien de hulpverlening en school een lichte verbetering in het gedrag van [minderjarige] . Ook bij de pleegmoeder thuis gaat het goed. Haar gezondheidsproblemen spelen niet meer en de pleegmoeder beschikt over een (professioneel) netwerk die haar ondersteunen daar waar nodig. Op het moment dat de pleegmoeder niet meer in staat zou zijn om voor [minderjarige] te zorgen, moet de GI een beslissing nemen die op dat moment in het belang is van [minderjarige] .
Standpunten belanghebbenden
3.8.
De GI voert in het verweerschrift en aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan. Het ouderlijk gezag bij de moeder is niet langer passend. [minderjarige] heeft duidelijkheid nodig en zijn verblijf bij de pleegmoeder moet niet langer ter discussie staan. Het is duidelijk dat de moeder niet in staat is om de zorg en opvoeding voor [minderjarige] te dragen. Dat komt enerzijds door haar persoonlijke problematiek en instabiele leefomstandigheden en anderzijds door de benodigde stabiliteit bij [minderjarige] en zijn hechting aan de pleegmoeder. Als er handtekeningen nodig zijn voor school, hulpverlening of voor een vakantie, dan is de moeder veelal niet traceerbaar, niet bereikbaar en duurt het onnodig lang. De moeder is nauwelijks betrokken bij [minderjarige] . Zij laat zich niet zien bij overleggen over hem en de contactmomenten verlopen heel wisselend. [minderjarige] vertrouwt de moeder niet meer. Hij is nog jong maar moet leren de moeder een plek te geven in zijn leven. Hij is zich steeds bewuster van de situatie en stelt steeds meer vragen. Een nieuwe verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing levert onnodige onrust op en dit is niet in het belang van [minderjarige] , gelet op zijn persoonlijke kwetsbaarheid, behoefte aan duidelijkheid, rust en voorspelbaarheid. De GI zal zich ook binnen een voogdij inspannen om de samenwerking met de moeder te blijven opzoeken in het belang van [minderjarige] . Ook heeft de GI voldoende aandacht voor de draagkracht en draaglast van de pleegmoeder in relatie tot de ontwikkelbehoefte van [minderjarige] . De pleegmoeder staat stevig in haar schoenen en is zeer betrokken, maar is door haar leeftijd (69 jaar) ook kwetsbaar. Er is hierover goed contact met de pleegmoeder en ook [halfbroer] , de (half)broer van [minderjarige] , wordt hierin betrokken.
3.9.
De pleegmoeder voert – samengevat – aan dat het goed gaat met [minderjarige] . Hij gaat met plezier naar school en heeft een goed contact met [halfbroer] . Het contact met de moeder verloopt helaas minder goed. [minderjarige] is beledigd en teleurgesteld als de moeder niet komt opdagen bij het maandelijkse contactmoment of de deur niet opendoet als [minderjarige] en de begeleiding voor de deur staan. [minderjarige] wil de moeder niet meer wekelijks bellen. De pleegmoeder vindt het moeilijk om uit te spreken, zij is immers ook de moeder van de moeder, maar de moeder kan niet voor haar kinderen zorgen. De pleegmoeder heeft eerst voor [halfbroer] gezorgd en nu ook voor [minderjarige] , al sinds zijn geboorte. Er is af en toe telefonisch contact met de moeder, maar haar houding is wisselend. De ene keer is zij aardig tegen de pleegmoeder en de andere keer uit zij allerlei beschuldigingen. De moeder is verder nauwelijks betrokken bij [minderjarige] . Zij komt niet naar de overleggen met de hulpverlening of met school. Er moet duidelijkheid komen. [minderjarige] kan bij de pleegmoeder blijven wonen.
Oordeel hof
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
In artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd wordt indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.10.2.
Vast staat dat de moeder het gezag over [minderjarige] niet misbruikt. Wel is het hof evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. Ook wordt naar het oordeel van het hof de ontwikkeling van [minderjarige] geschaad indien de moeder haar gezag behoudt. In aanvulling op het oordeel van de rechtbank overweegt het hof het volgende.
3.10.3.
[minderjarige] is kort na zijn geboorte op grond van een daartoe strekkende machtiging tot uithuisplaatsing bij de pleegmoeder (zijn oma moederszijde) geplaatst. Het hof heeft op 27 augustus 2020 – [minderjarige] was toen 3,5 jaar oud – een eerdere beslissing van de rechtbank waarin het gezag van de moeder over [minderjarige] werd beëindigd, vernietigd. Het hof woog toen mee dat de moeder hard aan het werk was om haar omstandigheden te verbeteren, onder meer met dagbesteding en een stappenplan voor haar verslavingsproblematiek. [minderjarige] is inmiddels 7 jaar oud. Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep volgt dat het de moeder niet is gelukt om in de afgelopen jaren een stabiel leven te leiden. Een hernieuwde poging om van haar middelenverslaving af te komen heeft zij (weer) afgebroken en zij is in de afgelopen periode regelmatig onvindbaar, onbereikbaar en niet beschikbaar gebleken. De moeder geeft al geruime tijd geen concrete invulling aan haar rol als gezagdragende ouder. Ondanks pogingen daartoe van de GI laat de moeder geen betrokkenheid zien. Zij schuift bijvoorbeeld niet aan bij overleggen met de hulpverlening en met de school van [minderjarige] . Ook tijdens de mondelinge behandeling van onderhavig hoger beroep was zij niet aanwezig. Het is in het belang van [minderjarige] dat beslissingen over hem in voorkomende situaties snel kunnen worden genomen en dat degene die beslissingen neemt op de hoogte is van zijn situatie, weet wat voor [minderjarige] belangrijk is, betrokken is bij zijn leven en in het belang van [minderjarige] handelt. De moeder laat deze betrokkenheid niet zien. Het contact tussen de moeder en [minderjarige] verloopt onregelmatig en het is niet in het belang van [minderjarige] dat zij beslissingen over hem neemt. De omstandigheid dat de moeder zich niet verzet tegen (een verlenging van) de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, maakt dit niet anders. De procedures rondom (de verlenging van) de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing brengen juist onrust mee voor de pleegmoeder en voor [minderjarige] , die nu hij ouder wordt steeds meer begrijpt wat er speelt en behoefte heeft aan duidelijkheid. Voornoemde maatregelen zijn bovendien niet bedoeld om eindeloos voort te duren. Daarbij komt dat de moeder in haar hoger beroepschrift tegenstrijdig is over het perspectief van [minderjarige] en wenst dat [minderjarige] uiteindelijk bij haar kan worden teruggeplaatst. Dit maakt dat de instandhouding van het gezag ertoe zal leiden dat de onduidelijkheid over het toekomstperspectief van [minderjarige] blijft voortduren. Dat zorgt voor ruis bij zowel [minderjarige] als de pleegmoeder en dat acht het hof ongewenst en in strijd met het welzijn van [minderjarige] . De (verlenging van de) ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn niet meer de geschikte maatregelen om het verblijf van [minderjarige] bij de pleegmoeder te continueren en evenmin kan deze plaatsing in het vrijwillig kader worden voortgezet.
3.10.4.
Daarbij wordt nog in aanmerking genomen dat [minderjarige] al jaren bij de pleegmoeder verblijft. Er is aandacht voor de kwetsbaarheid van de pleegmoeder vanwege haar leeftijd en vanwege de familierechtelijke relatie met de moeder, maar de raad en de GI hebben geen twijfels over de bestendigheid van het verblijf van [minderjarige] bij de pleegmoeder. Er is een professionele voogd betrokken die de (verblijf)situatie van [minderjarige] in de gaten houdt en bij toekomstige (onvoorzienbare) omstandigheden kan handelen in het belang van [minderjarige] .
3.10.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking naar het oordeel van het hof dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 december 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en is op 6 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.