ECLI:NL:GHSHE:2024:1880

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
200.335.124_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling en benoeming bijzondere curator in jeugdzorgzaak

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een verzoek van de moeder om de omgangsregeling met haar kinderen te wijzigen en om de benoeming van een bijzondere curator. De kinderen zijn onder voogdij geplaatst bij de Stichting William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 augustus 2023 aangevochten, waarin haar verzoeken zijn afgewezen. De rechtbank had eerder een omgangsregeling vastgesteld, maar de moeder is van mening dat deze regeling niet in het belang van de kinderen is en dat er een bijzondere curator benoemd moet worden om de belangen van de kinderen te behartigen. De GI heeft in haar verweerschrift aangegeven dat de samenwerking met de moeder is verslechterd en dat de huidige omgangsregeling, waarbij een onafhankelijke professional de bezoeken begeleidt, passend is. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de huidige omgangsregeling in stand moet blijven, met de toevoeging dat de omgang begeleid dient te worden door een onafhankelijke professional. Het verzoek van de moeder om een bijzondere curator te benoemen is afgewezen, omdat er geen strijd is tussen de belangen van de GI en die van de kinderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 6 juni 2024
Zaaknummer: 200.335.124/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/405426/ FA RK 23-255
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld,
tegen
stichting William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
[de pleegouders 1],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
[de pleegouders 2],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 3] .
Het hof merkt als informant aan:
[instantie 1], hierna te noemen: [instantie 1] , gevestigd te [vestigingsplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over een verzoek om de omgangsregeling te wijzigen en een verzoek om een bijzondere curator te benoemen voor de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012 (hierna: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014 (hierna: [minderjarige 3] );
  • [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2018 (hierna: [minderjarige 2] );
hierna ook: de kinderen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 29 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in principaal en incidenteel hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 27 november 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de GI alsmede van moeder met betrekking tot benoeming van een bijzondere curator alsnog toe te wijzen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 februari 2024, heeft de GI verzocht de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het hoger beroep van de moeder af te wijzen.
2.2.1.
Tevens heeft de GI incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking deels te vernietigen, enkel voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek tot begeleiding van de omgang en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI voor zover het betreft de begeleiding van de omgangsregeling door een professional toe te wijzen.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 22 maart 2024, heeft de moeder verzocht het incidenteel hoger beroep af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 april 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Bronsveld;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI;
  • de pleegvader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
  • de pleegvader van [minderjarige 3] ;
  • [vertegenwoordiger van de raad] , namens de raad.
2.4.1.
De vader is hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.2.
[instantie 1] heeft het hof op 29 april 2024 bericht dat de betrokken jeugdzorgwerkers niet tijdens de mondelinge behandeling zullen verschijnen.
2.4.3.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft het hof laten weten hiervan geen gebruik te willen maken.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • V8-formulier d.d. 15 januari 2024 van de advocaat van de moeder met als bijlage een brief aan het hof en een USB-stick (hiervan is op 17 januari 2024 een akte van depot opgemaakt);
  • de brief d.d. 19 april 2024 namens alle pleegouders;
  • V8-formulier d.d. 19 april 2024 van de advocaat van de moeder met als bijlage een brief van [instantie 2] ;
  • de brief d.d. 25 april 2024 van de GI met aanvullende stukken (rapportage);
  • de e-mail d.d.29 april 2024 van [instantie 1] .

3.De beoordeling

De feiten
In het principaal en incidenteel hogere beroep:
3.1.
Bij beschikking van 3 mei 2022 heeft de rechtbank het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd en de GI tot voogd over de kinderen benoemd. Deze beschikking is op 15 december 2022 bekrachtigd door het hof. De kinderen wonen in pleeggezinnen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de familie [de pleegouders 1] en [minderjarige 3] verblijft bij de familie [de pleegouders 2] . De vader en de moeder hebben nog een meerderjarige dochter [dochter] die bij de grootmoeder (moederszijde) verblijft.
3.2.
Bij beschikking van 24 juli 2020 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de volgende omgangsregeling vastgesteld:
- de bezoeken met [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] vinden één keer per 6 weken plaats gedurende 90 minuten in de woning van de grootmoeder/pleegmoeder van [dochter] ;
- het bezoek vindt plaats van 14.30 – 16.00 uur;
- kort voor het bezoek is er een moment om de afspraken door te nemen met de begeleiders en om de spulletjes voor het bezoek klaar te zeten. De moeder wordt derhalve om 14.15 uur verwacht;
- tijdens ieder bezoek zijn naast de moeder, de vader, [dochter] en de grootmoeder welkom;
- bezoeken worden begeleid door twee jeugdzorgwerkers/pleegzorgwerkers;
- er wordt niet gefilmd, geen audio-opnames gedaan en er worden geen foto’s gemaakt tijdens de bezoeken;
- er wordt afgestemd op de behoeftes van de kinderen;
- aanwijzingen van de begeleiding worden opgevolgd;
- gedrag dat niet wordt getolereerd: schreeuwen, agressie (fysiek, verbaal, emotioneel), negeren van aanwijzingen van de begeleiding, het niet laten uitpraten van anderen, het in gevaar brengen van de kinderen of hulpverlening;
- gedurende de bezoeken zal de moeder indien nodig eenmalig gewaarschuwd worden als haar gedrag de voorwaarden overschrijdt. Wanneer de moeder hier geen gehoor aan geeft, wordt het bezoek direct afgebroken;
- als er drie bezoeken achtereenvolgens goed verlopen, vindt een gesprek tussen de jeugdzorgwerkers en de ouders plaats. Er worden in dat gesprek afspraken gemaakt over wijzigingen van de bezoekregeling en de aanwezigheid van tante [tante];
- wanneer niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, zal het bezoek worden gestaakt en zal er een gesprek met de moeder en de GI plaatsvinden waarin het betreffende bezoek wordt geëvalueerd. De evaluatie kan tot gevolg hebben dat het eerst volgende bezoek geen doorgang heeft of dat de GI de hierboven genoemde omgang zal herzien.
3.2.1.
Deze beschikking is op 4 februari 2021 bekrachtigd door het hof.
3.3.
Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank de volgende verzoeken afgewezen:
- het verzoek van GI tot wijziging van de omgangsregeling in die zin dat omgang van alle drie de kinderen bij de ouders en hun zusje thuis zal plaatsvinden waarbij er, in overleg met de moeder en de GI, voor hun zus [dochter] en oma moederszijde de mogelijkheid is om bij de omgang aan te sluiten, met een frequentie van minimaal eens in de vier weken voor de duur van twee uur met een uitbreiding in frequentie en duur voor datgene wat de rechtbank geschikt acht onder begeleiding van een jeugdzorgwerker(s) van de GI of een andere door de GI bepaalde professional;
- het verzoek van de moeder een bijzondere curator te benoemen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. De GI is eveneens in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft de verzoeken van de GI en de moeder ten onrechte afgewezen. De uitbreiding van de omgangsregeling had al gerealiseerd kunnen
- en moeten - zijn. De GI was daar eerst ook voorstander van maar heeft nu plots een ander standpunt. Dat is voor de moeder onbegrijpelijk. De kinderen zijn al gedurende lange tijd uit huis geplaatst en er is nog steeds sprake van een zeer beperkte omgangsregeling. Ze ziet de kinderen erg weinig en wil dan in korte tijd veel met de kinderen doen. De samenwerking met de GI verloopt moeizaam. De moeder heeft er genoeg van en vindt dat het fundamenteel grondrecht van haar en de kinderen beknot wordt.
De moeder is het oneens met de stelling van de rechtbank dat weliswaar alle betrokken partijen openstaan voor uitbreiding van de bezoekregeling bij de ouders, maar dat de weg daar naartoe alsmede het tempo waarin, anders is. De moeder staat niet onwelwillend tegenover hulpverlening voor de kinderen maar dit mag niet ingezet worden als instrument om de uitbreiding van de omgang tegen te houden.
De moeder ontkent dat [minderjarige 3] fors reageert op de bezoeken. Dat er sprake is van een dergelijke reactie is onvoldoende onderbouwd en blijkt niet uit de stukken of uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg. Bovendien is niet duidelijk dat die reactie, voor zover daar al sprake van is, voortkomt uit de omgangsmomenten.
De moeder kan zich evenmin vinden in hetgeen de rechtbank heeft opgemerkt ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder verzet zich tegen de professional die als vertrouwenspersoon bij de omgang aanwezig is om te helpen de bezoeken voor de kinderen te begeleiden. Er is geen enkele reden om de omgangsmomenten onder begeleiding van nóg een professional te laten plaatsvinden. Het is belangrijk dat er rust en ruimte voor de kinderen komt. Het inzetten van intensieve begeleiding bij de omgangsmomenten zorgt voor nog meer spanningen, is contraproductief en ook niet in de lijn met hetgeen de GI in eerste instantie voor ogen had. Omdat niet is gebleken dat er tijdens de omgang zelf sprake is van zorgelijke elementen, kan enigerlei begeleiding van de kinderen ook nadien in de vorm van een traject plaatsvinden. De moeder is van mening dat als er al begeleiding noodzakelijk zou zijn, dit dan slechts één persoon zou moeten zijn.
De moeder is verder van mening dat een bijzondere curator benoemd moet worden die de positie van de kinderen centraal stelt en de stem van de kinderen naar voren brengt.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. Sinds de indiening van het verzoek in eerste aanleg bij de rechtbank is de samenwerking tussen de moeder en de GI verslechterd. De moeder maakt de GI allerlei verwijten en betrekt de kinderen in haar strijd tegen de GI. Om die reden heeft de GI haar eerder gedane verzoek heroverwogen. De huidige omgangsregeling dient enkel te worden aangepast in die zin dat de kinderen door een onafhankelijke professional begeleid dienen te worden, zowel voor, tijdens als na de omgang.
Hoewel de moeder ontkent dat [minderjarige 3] fors reageert op de omgangsmomenten, blijkt uit de stukken van [instantie 1] dat er wel degelijk sprake is van een forse reactie van [minderjarige 3] . De pleegouders en pleegzorgwerkers hebben dit ook bij de GI aangegeven.
Inmiddels is er een professionele onafhankelijke hulpverlener (te weten: [hulpverlener]) gevonden die de kinderen voorafgaand, tijdens en na de omgang kan begeleiden. Zij is aanwezig bij de bezoeken, kan onduidelijkheden aan de kinderen uitleggen en de kinderen kunnen na afloop van een bezoek meteen vertellen wat zij fijn vonden en wat zij minder fijn vonden. Ondanks dat deze hulpverlening passend is bij wat de kinderen nu nodig hebben, accepteert de moeder haar begeleiding niet.
De GI is van mening dat er geen grond is voor de benoeming van een bijzondere curator aangezien er geen strijd is tussen het belang van de GI als voogd en het belang van de kinderen. Daarnaast is de GI van mening dat de directe hulpverlening van [hulpverlener] voor de kinderen voldoende is om hun stem te laten gelden. Gelet op het bovenstaande is de GI, anders dan in haar oorspronkelijke verzoek, van mening dat de omgang zoals vastgelegd in de beschikking van de rechtbank (van 24 juli 2020) in stand moet blijven met alleen díe aanpassing dat de omgang begeleid dient te worden door een andere, door de voogdes bepaalde, professional.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de omgangsregeling blijft bij het advies dat destijds gegeven is aan de rechtbank. Ten aanzien van het verzoek om een bijzondere curator te benoemen, benadrukt de raad het voor de moeder duidelijk moet zijn dat een bijzondere curator niet aan de kinderen zal gaan vragen of ze weer bij de moeder willen gaan wonen. Die vraag speelt niet meer. Dit neemt niet weg dat de kinderen van hun moeder houden en loyaal aan haar zijn. De kinderen zijn echter ook loyaal naar de pleegouders en daarom hebben zij begeleiding nodig in deze lastige situatie. Met de professional die zij nu hebben, kunnen ze goed overweg, maar haar aanwezigheid wordt door de moeder niet geaccepteerd. De raad ziet geen oplossing in de benoeming van een bijzondere curator.
3.8.
De pleegouders hebben in hun gezamenlijk brief van 19 april 2024, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. De pleegouders willen niet de strijd met de moeder aangaan maar kijken naar de belangen van de kinderen. Zij zijn niet per definitie tegen de uitbreiding van de omgang, mits hierbij het tempo en de behoeftes van de kinderen gevolgd wordt. Daarin is maatwerk nodig omdat de behoeftes van de kinderen niet hetzelfde zijn. De vader en de moeder hebben relatieproblemen gehad en dat heeft geleid tot huiselijk geweld. [minderjarige 1] en [minderjarige 3] hebben in de ouderlijke woning veel geweld meegemaakt wat maakt dat deze woning geen geschikte plek is voor de bezoekmomenten.
De pleegouders bezoeken elkaar over en weer zodat de kinderen onderling contact hebben. De pleegouders zijn tevreden met [hulpverlener] die als professional aanwezig is voorafgaand, tijdens en na afloop van de omgangsmomenten. De kinderen reageren hier goed op. De pleegouders zien geen toegevoegde waarde in het benoemen van een bijzondere curator.
De motivering van de beslissing
Wijziging verzoek
3.9.
In eerste aanleg heeft de GI verzocht de omgangsregeling te wijzigen - kort gezegd - in die zin dat omgang van alle drie de kinderen bij de ouders en hun zusje thuis zal plaatsvinden.
In hoger beroep verzoekt de GI (anders dan in haar oorspronkelijke verzoek) de omgangsregeling in stand te laten met dien verstande dat de omgang begeleid dient te worden door een door de GI aan te wijzen professional.
Dit betreft een wijziging van het aanvankelijke verzoek. Ingevolge artikel 283 Rv in verbinding met artikel 130 Rv, welke artikelen zijn geschreven voor de procedure in eerste aanleg en in artikel 362 Rv van overeenkomstige toepassing zijn verklaard voor de procedure in hoger beroep, is de GI bevoegd haar verzoek te veranderen. Aangezien niet is gebleken van strijd met de eisen van een goede procesorde ziet het hof geen aanleiding het gewijzigde verzoek buiten beschouwing te laten.
Zorgregeling; wettelijk kader
3.10.
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De Hoge Raad heeft bepaald dat een dergelijk verzoek ook kan worden ingediend door een gecertificeerde instelling in het kader van voogdij-uitoefening (Hoge Raad 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:943).
Ontvankelijkheid
3.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een wijziging van omstandigheden zodat de eerder vastgestelde omgangsregeling in beginsel voor wijziging vatbaar is.
Inhoudelijke beoordeling
3.12.
Het hof is van oordeel dat uit de in het geding gebrachte stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat het op dit moment niet verantwoord is de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen uit te breiden wat betreft frequentie en locatie. Het hof overweegt in dat kader het volgende.
3.13.
Voorop gesteld wordt dat de GI is teruggekomen op haar eerdere verzoek en de huidige omgangsregeling onder de huidige omstandigheden toch meer passend vindt. De samenwerking tussen de moeder en de GI is sinds de indiening van het oorspronkelijke verzoek verslechterd. Het lukt de moeder niet haar strijd met de hulpverlening opzij te zetten in het belang van haar kinderen. Zij is haar strijd onderdeel gaan maken van de omgangsregeling en betrekt de kinderen in haar boosheid. Dit blijkt onder meer uit de vele berichten die de moeder op social media plaatst en waarin zij openlijk meldt bepaalde uitspraken naar de kinderen te doen. Ter zitting is het hof ook uit eigen waarneming gebleken dat de emoties van de moeder een goede communicatie bemoeilijken en de moeder realiseert zich onvoldoende dat dit zeer belastend is voor de kinderen.
Voor een onbelast contact is het noodzakelijk dat er afgestemd wordt op de behoeften van ieder van de kinderen. Er dient aandacht te zijn voor de voorbereiding en nazorg van de kinderen na een bezoek. Bij alle drie de kinderen (en met name bij [minderjarige 3] ) is sprake van zorgwekkende reacties na afloop van een bezoek. Dit wordt bevestigd door de pleegouders en blijkt ook uit het adviesverslag van [instantie 1] van 23 december 2022. De aard van de reacties en de duur maakt dat de kinderen het nodig hebben om tot rust te komen tussen de bezoeken in. Hierin is per kind maatwerk nodig. Om hun welzijn en ontwikkeling niet verder te schaden, is een uitbreiding in frequentie op dit moment niet aan de orde. Een uitbreiding qua locatie, in die zin dat de omgang bij de moeder thuis plaatsvindt, is op dit moment ook niet verantwoord en niet in het belang van de kinderen. Gelet op het geweld dat in het verleden heeft plaatsgevonden in de woning van de ouders, is dit geen geschikte plek voor bezoekmomenten. De kinderen hebben zich daar zeer onveilig gevoeld.
3.14.
In navolging van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg is besproken en is vastgelegd in de (bestreden) beschikking van de rechtbank, heeft de GI een vertrouwenspersoon gezocht die bij de bezoeken aanwezig kan zijn en die de bezoeken voor de kinderen kan helpen te vertalen. Vaststaat immers dat de kinderen spanning ervaren rondom en tijdens de omgangsmomenten De GI heeft in [hulpverlener] (van [instantie 3]) een professional gevonden die kennis heeft van hechting en trauma en die bekijkt wat de kinderen nodig hebben bij de bezoeken. Uit haar rapportage over het bezoek van 7 december 2023 blijkt dat zij goed contact heeft met de kinderen en dat dit contact groeit. Ook de pleegouders constateren in hun brief van 19 april 2024 dat deze begeleiding de kinderen erg goed doet. Dat de moeder deze professional weigert te accepteren, is niet helpend voor de kinderen en ook niet in hun belang.
3.15.
Nu het hof er van overtuigd is dat het in het belang van de kinderen is dat de bezoeken door deze professional begeleid worden, zal het hof het (gewijzigd) verzoek in incidenteel hoger beroep van de GI toewijzen.
3.16.
Gebleken is dat de hoeveelheid aanwezige begeleiders tijdens de omgangsmomenten voor de moeder een heikel punt is.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven te gaan onderzoeken of het mogelijk is de omgang onder begeleiding van [hulpverlener] en slechts één (in plaats van twee) jeugdzorgwerkers te laten plaatsvinden. De voor- en nabespreking zullen dan in eerste instantie wel nog gewoon met [hulpverlener] én twee jeugdzorgwerkers plaatsvinden. Als dat na twee keer goed gaat dan kan de voor- en nabespreking mogelijk ook met één jeugdzorgwerker voortgezet worden. Het hof spreekt de verwachting uit dat de GI deze toezegging zal nakomen, mits dit haalbaar is. Hier ligt ook een taak voor de moeder om tijdens de bezoekmomenten haar boosheid en strijd tegen de hulpverleners opzij te zetten, en de belangen van de kinderen voorop te stellen.
Benoeming bijzondere curator
3.17.
Het hof stelt voorop dat uit artikel 1:250 BW volgt dat de rechter slechts tot benoeming van een bijzondere curator overgaat, indien de belangen van (in dit geval) de GI als voogd in strijd zijn met die van de minderjarige. De moeder heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat dat het geval is. Uit de stukken en hetgeen op de mondelinge behandeling is besproken, blijkt ook niet op welke wijze de belangen van de kinderen in conflict raken of geraakt zijn met die van de GI als voogd. Er mag dan verschil van inzicht zijn tussen de GI en de moeder met betrekking tot de omgang tussen de moeder en de kinderen, maar dit verschil biedt onvoldoende grond voor benoeming van een bijzondere curator als bedoeld in artikel 1:250 BW.
3.18.
Voorts overweegt het hof dat [hulpverlener] van [instantie 3], de professional die door de GI is aangesteld, een vertrouwenspersoon is voor de kinderen die juist tot taak heeft de belangen van de kinderen te behartigen. De moeder heeft ook niet onderbouwd waarom deze persoon niet acceptabel zou zijn. Dit klemt te meer daar de kinderen en de pleegouders juist een goed contact met haar hebben. Nu de kinderen een vertrouwenspersoon hebben is er geen grond om daarnaast nog een bijzondere curator te benoemen.
3.19.
Het verzoek van de moeder een bijzondere curator te benoemen, zal worden afgewezen.
Afsluitende conclusie
3.20.
De grieven van de moeder slagen niet. Het hof zal de verzoeken van de moeder afwijzen. Het hof zal het (gewijzigd) verzoek in incidenteel hoger beroep van de GI toewijzen. Nu de GI het eens is met de afwijzing van haar oorspronkelijke verzoek in de bestreden beschikking en handhaving wenst van de huidige omgangsregeling zoals vastgesteld in de beschikking van 24 juli 2020 met een aanvulling daarop, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en daarbij aanvullend bepalen dat de kinderen door een onafhankelijke professional begeleid dienen te worden, zowel voor, tijdens als na de omgang.
Proceskosten
3.21.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 augustus 2023;
bepaalt in aanvulling op huidige omgangsregeling zoals vastgesteld in de beschikking van 24 juli 2020 dat de kinderen door een door de GI aan te wijzen onafhankelijke professional begeleid worden, zowel voor, tijdens als na de omgang.
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, J.C.E. Ackermans en M.A. Ossentjuk en is op 6 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.