ECLI:NL:GHSHE:2024:1927

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
200.335.406_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van de huwelijksgemeenschap en bruidsgave

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de bruidsgave. De man en de vrouw, beiden met de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit, zijn op 23 mei 2022 gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen. De vrouw heeft op 30 mei 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank op 13 september 2023 de echtscheiding heeft uitgesproken. De man is op 7 december 2023 in hoger beroep gekomen van deze beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 maart 2024 heeft de man bezwaar gemaakt tegen de indiening van bepaalde stukken door de vrouw, maar het hof heeft deze stukken toch toegelaten. De vrouw heeft verzocht om de verdeling van de gemeenschappelijke goederen en om betaling van de bruidsgave van € 3.500,--. De rechtbank heeft de verdeling gelast zoals door de vrouw verzocht, maar de man heeft in hoger beroep verzocht om deze beschikking te vernietigen. Het hof heeft vastgesteld dat partijen het geschil omtrent de iPhone in onderling overleg zullen regelen en heeft de verzoeken ter zake de iPhone als ingetrokken beschouwd. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij de inboedelgoederen met privévermogen heeft aangeschaft en heeft de verzoeken van de vrouw tot vergoeding van de inboedelgoederen afgewezen. Wat betreft de bruidsgave heeft het hof vastgesteld dat de man deze nog niet had voldaan, ondanks zijn eerdere beweringen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze de verdeling van de gemeenschappelijke goederen heeft gelast en heeft bepaald dat de man de bruidsgave van € 3.000,-- aan de vrouw dient te voldoen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.335.406/01
zaaknummer rechtbank : C/02/410008 / FA RK 23-2493
beschikking van de meervoudige kamer van 13 juni 2024
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C. Bayrak te Bergen op Zoom,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. Toughza te Amsterdam.
Vooraf
Deze zaak gaat over de (partiële) verdeling van de (ontbonden) huwelijksgemeenschap en over de bruidsgave.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 13 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 7 december 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 13 september 2023.
2.2.
De vrouw heeft op 5 februari 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de man d.d. 21 december 2023 met bijlagen;
- een V6-formulier van de zijde van de vrouw d.d. 15 februari 2024;
- een V6-formulier van de zijde van de man d.d. 12 maart 2024 met als bijlage een vertaling van de Arabische huwelijksakte (= productie 8)
- een V6-formulier van de zijde van de vrouw d.d. 20 maart 2024 met bijlagen;.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 27 maart 2024 plaatsgevonden. Namens de man is verschenen mr. Bayrak. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat, mr. Toughza. De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.5.1.
Ter mondelinge behandeling is namens de man bezwaar gemaakt tegen de door de vrouw bij V6-formulier d.d. 20 maart 2024 ingediende stukken, zijnde een aantal screenshots van een WhatsApp-conversatie tussen de vrouw en de zus van de man met een toelichting van de vrouw, een getuigenisverklaring, foto’s van de keuken en een door de vrouw uitgeschreven vertaling van het eerder in het geding gebrachte videofragment van het Marokkaanse consulaat.
2.5.2.
Mr. Bayrak heeft ter mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen overlegging van deze stukken aangezien deze zonder noodzaak na de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn overgelegd.
Het hof heeft daarop beslist dat op die bijlagen acht wordt geslagen, omdat deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn en mr. Bayrak in redelijkheid voldoende moet hebben kunnen kennisnemen van die bijlagen en zich voldoende moet hebben kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.
2.6.1.
Na de mondelinge behandeling is, met toestemming van het hof, ingekomen een V6-formulier van mr. Toughza van 8 april 2024 met als bijlagen een vertaling van een videofragment, een bij die vertaling behorend begeleidend e-mailbericht, alsmede de gegevens van de betreffende vertaler zoals deze blijken uit het Register beëdigde tolken en vertalers.
2.6.2.
De man is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Namens de man is ingekomen een V6-formulier van mr. Bayrak d.d. 25 april 2024 met als bijlage een verklaring van de man.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
Partijen, die beiden zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit hebben, zijn op 23 mei 2022 te [plaats] gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen.
Partijen hebben hun huwelijk op 29 juni 2022 laten bezegelen op het consulaat generaal van het Koninkrijk Marokko te [plaats] .
De vrouw heeft op 30 mei 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
Bij (de bestreden) beschikking van 13 september 2023 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
De echtscheidingsbeschikking is op 18 januari 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

Rechtsmacht
4.1.
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding op grond van artikel 3 Brussel II-ter, heeft de Nederlandse rechter tevens rechtsmacht om te beslissen in zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel die met het echtscheidingsverzoek verband houden (art. 5 lid 1 van de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels).
Toepasselijk recht
4.2.
De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast. Hiertegen zijn geen grieven gericht, zodat daarom ook het hof zal uitgaan van toepasselijkheid van Nederlands recht (vgl. HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:200).
De verzoeken
4.3.
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 30 mei 2023, heeft de vrouw, voor zover thans van belang, verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat de telefoon van het merk Apple, type iPhone 13 pro max 128 GB aan de man toekomt, met veroordeling van de man om binnen twee weken na de te wijzen beschikking het abonnement op zijn naam te laten zetten en de abonnementskosten op zich te nemen, bij
gebreke waarvan de man de helft van de waarde van de telefoon ad € 375,-- aan de vrouw
dient te vergoeden;
- te bepalen dat aan de man de volgende inboedelgoederen toekomen: een oven ad € 450,--, een gaskookplaat ad € 350,--, een gouden kraan ad € 60,-- en een inbouwvaatwasser ad € 650,--, met veroordeling van de man om de waarde ad € 1.510,-- aan de vrouw te vergoeden;
- te bepalen dat de man ter voldoening van de bruidsgave aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 3.500,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
4.4.
De man heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd.
4.5.
De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen gelast op de wijze zoals vermeld in rov. 2.4.1. van die beschikking. Dit komt in feite neer op toewijzing van het verzoek van de vrouw.
4.6.
De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om de bestreden beschikking voor wat betreft de verdeling te vernietigen en de verzoeken van de vrouw met betrekking tot de verdeling niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen, dan wel subsidiair de verdeling te gelasten van de gemeenschappelijke goederen van partijen op de wijze zoals door de man weergegeven in zijn beroepschrift onder punt 12 tot en met 24. Kosten rechtens.
4.7.
De vrouw verzoekt het hof, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep, dan wel die verzoeken af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen. Voorts verzoekt de vrouw om de man te veroordelen in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Het hoger beroep dient er mede toe omissies in eerste aanleg begaan, te herstellen. Nu de man in hoger beroep in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunten en verweren tegen de in eerste aanleg door de vrouw gedane verzoeken alsnog naar voren te brengen, heeft de man geen belang bij bespreking van zijn stellingen die betrekking hebben op de redenen waarom hij in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd.
5.2.
Het
hofstelt allereerst vast dat partijen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn overeengekomen dat zij het geschil omtrent (het abonnement van) de iPhone, in onderling overleg zullen regelen. Nu partijen op dit punt geen beslissing van het hof meer wensen, beschouwt het hof de over en weer gedane verzoeken ter zake de iPhone als ingetrokken.
5.3.
De
manstelt zich primair op het standpunt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoeken met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap, dan wel dat deze verzoeken dienen te worden afgewezen, omdat partijen over de inboedel afspraken hebben gemaakt en deze feitelijk al verdeeld hebben. Partijen zijn overeengekomen dat de man de inboedel grotendeels zou behouden, omdat de meeste zaken door hem zijn aangeschaft en ook omdat hij geld had overgemaakt naar de vrouw. De vrouw zou de Apple Watch en de Medion Laptop krijgen en partijen zouden elkaar over en weer algehele kwijting verlenen. Ook was afgesproken dat ieder zijn eigen telefoon zou behouden.
Subsidiair, voor het geval het hof de verdeling zal gelasten, dan voert de man het volgende verweer.
Ter zake de inboedelgoederen (apparatuur) stelt de man zich op het standpunt dat deze goederen door hem zijn aangeschaft met privévermogen. Bovendien behoren deze goederen niet tot de inboedel, aangezien deze tot de keuken behoren en daarmee onderdeel uitmaken van de woning. Aldus komen deze goederen niet voor verdeling aanmerking. In ieder geval maakt de man bezwaar tegen de door de vrouw gestelde waarde van deze goederen. De vrouw gaat immers ten onrechte uit van de nieuwwaarde. De man stelt de waarde van de goederen op 75% van de nieuwwaarde, of wel op € 1.132,50. Hierop dienen de Apple Watch en de laptop in mindering te komen. Deze bedragen kunnen tegen elkaar weggestreept worden, zodat partijen over een weer niets van elkaar te vorderen hebben.
De man betwist voorts dat de bruidsgave € 3.500,-- bedroeg. Deze bedroeg € 3.000,--. De man heeft de bruidsgave reeds enkele dagen voor het huwelijk voldaan en de vader en de broer van de vrouw hebben voor de ontvangst van dit bedrag door de vrouw getekend. Hij wijst op de verklaring van het Marokkaanse consulaat (productie 8).
5.4.
De
vrouwbetwist dat partijen reeds hebben verdeeld. De oven, gaskookplaat, de gouden kraan en de inbouwvaatwasser zijn door de vrouw gefinancierd met privévermogen. De overige inboedel is door de man gefinancierd en die mag hij behouden. De inbouwapparatuur kan zonder schade uit de woning worden gehaald en is derhalve ook vatbaar voor verdeling. De vrouw verzoekt overigens niet om teruggave van deze goederen, maar zij wil een vergoeding. Er dient uitgegaan te worden van de nieuwwaarde, derhalve van € 1.510,--. De vrouw merkt ten overvloede nog op dat de Apple Watch en de laptop aan haar zijn geschonken tijdens het huwelijk.
Hoewel de onderlinge afspraak tussen partijen was dat de bruidsgave € 3.500,-- zou bedragen, stelt de vrouw dat uitgegaan kan worden van een bruidsgave van € 3.000,--. Uit WhatsApp-berichten tussen partijen en tussen de vrouw en de zus van de man blijkt dat de vrouw herhaaldelijk aangeeft dat de man de bruidsgave niet heeft voldaan. De man spreekt dat in de berichten niet tegen. In een spraakbericht geeft de man zelfs aan dat hij de bruidsgave niet betaalt, omdat de vrouw volgens hem niet als maagd is gehuwd. Ook uit het overgelegde videofragment van de huwelijksvoltrekking blijkt dat de bruidsgave niet is voldaan, dat de man dit later zou betalen en dat om die reden in de huwelijksakte is opgenomen dat de bruidsgave wel is voldaan.
Verdeling huwelijksgemeenschap
5.5.
Ter zake van de voorliggende inboedelgoederen (oven, gaskookplaat, gouden kraan en inbouwvaatwasser) stelt het hof allereerst vast dat partijen desgevraagd ter zitting hebben verklaard dat dit zaken zijn die in de huwelijksgemeenschap vallen. Partijen zijn het eens over de feitelijke verdeling van deze zaken, maar niet over de financiële gevolgen daarvan.
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw niet aangetoond dat zij, zoals zij stelt, de hiervoor genoemde inboedelzaken heeft aangeschaft met privévermogen. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat partijen ter gelegenheid van de bruiloft geld hebben gekregen en dit helfte hebben verdeeld, waarna zij haar deel in contanten heeft aangewend voor de aanschaf van de genoemde zaken. Waarom haar deel in contanten als privévermogen moet worden aangemerkt, laat de vrouw na te onderbouwen. Dit lag wel op haar weg gelet op de gemotiveerde betwisting door de man. Het hof kan dan ook niet vaststellen of en, zo ja, in hoeverre deze zaken met privévermogen zijn betaald. Daarbij komt dat ook de vrouw inboedelzaken heeft ontvangen en dat het slechts om een partiële verdeling gaat, zodat het hof niet kan vaststellen in hoeverre sprake is van over- of onderbedeling.
Daarmee slaagt de grief van de man en zal het hof het verzoek van de vrouw in eerste aanleg alsnog afwijzen.
Bruidsgave
5.7.
Partijen twisten voorts over de bruidsgave. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw een aanspraak heeft op een bruidsgave en dat de man die bruidsgave aan de vrouw dient te voldoen. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de bruidsgave moet worden gesteld op een bedrag van € 3.000,--. In zoverre slaagt de grief van de man. De vraag die thans enkel nog ter beantwoording voorligt, is of de man deze bruidsgave al dan niet reeds heeft voldaan.
5.8.
De
manstelt in de processtukken en ter zitting dat hij de bruidsgave reeds vóór de huwelijksvoltrekking heeft voldaan. Ter onderbouwing hiervan beroept hij zich op de door hem als productie 8 in het geding gebracht vertaling van de Arabische huwelijksakte. Daarin staat vermeld dat de bruidsgave door de man aan de vrouw is voldaan.
5.9.
De
vrouwweerspreekt dat zij de bruidsgave heeft ontvangen. Volgens de vrouw komt de inhoud van de Arabische huwelijksakte, waar de man zich op beroept, niet overeen met de werkelijkheid. De vrouw heeft bij de (Arabische) huwelijksvoltrekking desgevraagd aan de ambtenaar geantwoord dat zij de bruidsgave nog niet heeft ontvangen, maar dat de man deze bruidsgave alsnog dezelfde dag dan wel de dag na de huwelijksvoltrekking zou voldoen. Om die reden is afgesproken dat in de huwelijksakte zou worden opgenomen dat de bruidsgave is ontvangen. De vrouw wijst ter onderbouwing van dit standpunt op een door haar in het geding gebracht videofragment van de huwelijksvoltrekking. Voorts heeft de vrouw enkele geluidsfragmenten van gesprekken tussen partijen in het geding gebracht, waaruit eveneens zou blijken dat de man de bruidsgave nog altijd niet heeft voldaan. Tot slot stelt de vrouw dat de man geen rekeningafschrift heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij de bruidsgave aan haar heeft overgemaakt, dan wel waaruit blijkt dat hij in contanten een bedrag in de orde van grootte van de bruidsgave heeft opgenomen.
5.10.1.
Het
hofheeft de vrouw in de gelegenheid gesteld om een beëdigde vertaling van voornoemd videofragment in het geding te brengen en de man is in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Uit de vertaling blijkt dat de door de vrouw geschetste gang van zaken tijdens de huwelijksvoltrekking juist is, te weten dat de vrouw de bruidsgave ten tijde van de huwelijksvoltrekking nog niet had ontvangen en dat in weerwil van het voorgaande in de huwelijksakte het tegendeel is opgenomen, omdat de vrouw ervan uitging dat de man de bruidsgave de dag na het huwelijk zou voldoen.
De man heeft in reactie op de door de vrouw in het geding gebrachte vertaling van (het videofragment van) de huwelijksvoltrekking gesteld dat de vertaling enkel bewijst “dat op dat moment de betaling nog niet was gedaan.” De man stelt dat de bruidsgave vóór het huwelijksfeest op 1 juli (het hof begrijpt: 2022) is voldaan.
5.10.2.
Het hof stelt vast dat de stelplicht dat de bruidsgave door de man nog altijd niet is voldaan bij de vrouw ligt. De man heeft deze stelling betwist en ter onderbouwing van die betwisting heeft hij de Arabische huwelijksakte in het geding gebracht, waaruit blijkt dat de bruidsgave ten tijde van de Arabische huwelijksvoltrekking reeds was voldaan. Thans is echter gebleken dat de Arabische huwelijksakte niet overeenkomt met de werkelijke situatie. De man erkent thans ook dat bewezen is dat de bruidsgave op het moment van de huwelijksvoltrekking nog niet was gedaan en daarmee dat hetgeen in de Arabische huwelijksakte ten aanzien van de bruidsgave is opgenomen, onjuist is. Daarmee is de grond onder zijn betwisting komen te vervallen. In het licht van het voorgaande heeft de man de stelling van de vrouw dat de bruidsgave niet is voldaan, dan ook onvoldoende betwist. De man stelt zich weliswaar thans op het standpunt dat hij de bruidsgave vóór het feest op 1 juli 2022 heeft voldaan, waarbij hij wijst hij op een verklaring van zijn neef. Het hof acht die verklaring, in het licht van de stellingen van de vrouw en de door haar overgelegde bewijsstukken, onvoldoende. In dit oordeel heeft het hof betrokken dat de man wisselende verklaringen inneemt over de betaling van de bruidsgave. Aldus kan de grief van de man in zoverre niet slagen.

6.De slotsom

in het hoger beroep
6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, en in verband met de leesbaarheid van het dictum, zal het hof de bestreden beschikking, vernietigen voor zover de rechtbank de verdeling heeft gelast van de gemeenschappelijke goederen van partijen op de wijze zoals vermeld in rov. 2.4.1. van die beschikking, en beslissen als volgt.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de afwikkeling van de beperkte wettelijke gemeenschap van goederen en de bruidsgave betreft.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 13 september 2023, voor zover de rechtbank de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen heeft gelast op de wijze zoals vermeld in rov. 2.4.1. van die beschikking en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man ter voldoening van de bruidsgave aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 3.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
wijst het verzoek van de vrouw tot vergoeding door de man aan haar van een waarde van € 1.510,-- af;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M.J. Peters, M.J. van Laarhoven en A.J.F. Manders en is op 13 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.