Uitspraak
,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige, [minderjarige 1], door de man, die de biologische vader is. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de man toestemming had verleend om [minderjarige 1] te erkennen. De moeder voerde aan dat de erkenning schadelijk zou zijn voor de emotionele en sociaalpsychologische ontwikkeling van [minderjarige 1], vooral gezien de problematische relatie met de man, die recentelijk strafrechtelijk was veroordeeld voor bedreiging. De man betwistte de claims van de moeder en stelde dat de erkenning in het belang van het kind was. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat de erkenning door de man niet in strijd is met de belangen van de moeder of het kind. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de man werd toegestaan om [minderjarige 1] te erkennen, mits dit binnen twee maanden na de uitspraak gebeurt. De bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook positief geadviseerd over de erkenning, wat het hof in zijn overwegingen heeft meegenomen. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de belangen van het kind voorop te stellen in zaken van erkenning en ouderlijk gezag.