ECLI:NL:GHSHE:2024:1928

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
200.335.934_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging vervangende toestemming erkenning van een minderjarige in een echtscheidingszaak met complexe emotionele en juridische aspecten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige, [minderjarige 1], door de man, die de biologische vader is. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de man toestemming had verleend om [minderjarige 1] te erkennen. De moeder voerde aan dat de erkenning schadelijk zou zijn voor de emotionele en sociaalpsychologische ontwikkeling van [minderjarige 1], vooral gezien de problematische relatie met de man, die recentelijk strafrechtelijk was veroordeeld voor bedreiging. De man betwistte de claims van de moeder en stelde dat de erkenning in het belang van het kind was. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat de erkenning door de man niet in strijd is met de belangen van de moeder of het kind. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de man werd toegestaan om [minderjarige 1] te erkennen, mits dit binnen twee maanden na de uitspraak gebeurt. De bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook positief geadviseerd over de erkenning, wat het hof in zijn overwegingen heeft meegenomen. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de belangen van het kind voorop te stellen in zaken van erkenning en ouderlijk gezag.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 13 juni 2024
Zaaknummer : 200.335.934/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/405429 FA RK 23-257
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A.M. van Weely,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man
,
advocaat: mr. W.C.G.M. van Hoof.
Als belanghebbende merkt het hof aan:
mr. G.H.M. van Laarhoven,
advocaat, kantoorhoudende te Tilburg,
in de hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
als zodanig benoemd bij beschikking van dit hof van 11 april 2024.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking d.d. 11 april 2024

Bij (tussen)beschikking van 11 april 2024 heeft het hof op de voet van art. 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) mr. G.H.M. van Laarhoven benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige 1] en voor het overige iedere beslissing aangehouden.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Weely;
- de man, bijgestaan door mr. Van Hoof;
- de bijzondere curator;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
6.2.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlage d.d. 23 april 2024 van de bijzondere curator;
- het V6-formulier met bijlagen d.d. 26 april 2024 van de moeder.

7.De feiten

7.1.
Partijen zijn op 22 augustus 2017 met elkaar gehuwd. Bij de beschikking van 11 november 2019 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 20 februari 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
7.2.
Na ontbinding van het huwelijk van partijen is op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] uit hun affectieve relatie [minderjarige 2] geboren. De vader heeft [minderjarige 2] erkend. Op [geboortedatum] 2021 is [minderjarige 1] geboren. De moeder is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder.

8.De omvang van het geschil

8.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de moeder, aan de man toestemming verleend tot het erkennen van [minderjarige 1] , en bepaald dat de man binnen twee maanden nadat deze beslissing definitief is geworden tot erkenning dient over te gaan bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Na het ongebruikt verstrijken van deze termijn komt de vervangende toestemming van de rechtbank te vervallen.
8.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.

9.De verdere beoordeling in hoger beroep

9.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank de man vervangende toestemming verleend tot erkenning van [minderjarige 1] . Hierdoor zal [minderjarige 1] de achternaam [achternaam] zal krijgen omdat [minderjarige 2] , als eerste kind van partijen, deze achternaam draagt. Het is juist dat als uitgangspunt geldt dat zowel de vader als het kind er belang bij hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als familierechtelijke betrekking. Toch kan het belang van de man niet zo zwaar wegen dat de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige 1] geschaad worden in geval van erkenning. Van schade aan de belangen van [minderjarige 1] is sprake als er ten gevolge van de erkenning voor [minderjarige 1] een reëel risico is dat zij wordt belemmerd in een evenwichtige en sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
Deze schade en het reële risico bestaat uit het feit dat de man recent nog strafrechtelijk is veroordeeld voor het bedreigen van de moeder en de kinderen en dat de man steeds contact met de moeder zoekt. Bovendien heeft de man zich recent nog ten onrechte voorgedaan als wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige 2] , waarbij hij heeft geprobeerd een bankrekening te openen en een pinpas te activeren. Het risico dat de man dit mogelijk weer gaat doen zorgt voor veel stress bij de moeder. De regelmatige bedreigingen van de man brengen veel angst en spanningen met zich voor de moeder en dit weerhoudt de moeder ervan om te starten met het verwerken van haar trauma. De moeder kan volgens de psycholoog pas starten met hulpverlening als de kinderen behandelingen hebben gehad. Het contact met de man heeft hevige angst en trauma bij haar veroorzaakt; dit heeft een negatieve invloed op haar beschikbaarheid en haar ouder-kindrelatie met [minderjarige 1] .
Daar komt bij dat erkenning niet alleen een vermelding op papier betekent, maar deze de man in juridische zin een betere positie verschaft als hij in de toekomst een verzoek tot gezamenlijk gezag doet. De drempel voor gezamenlijk gezag na erkenning is immers sinds de wetswijziging verlaagd. De kans dat de moeder dan weer geconfronteerd wordt met inmenging van de man in het gezinsleven van de moeder of met procedures, is reëel. Ook zal de man misbruik maken van zijn positie als vader. Gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige 1] en haar afhankelijkheid van de moeder dreigt daarmee een onmiddellijk nadelig gevolg voor haar sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Daarom dient het belang van de man bij totstandkoming van een familierechtelijke betrekking tussen hem en [minderjarige 1] te wijken voor het belang van de moeder en [minderjarige 1] . Het is voor [minderjarige 1] niet bezwaarlijk dat de man [minderjarige 2] wel heeft erkend. Bovendien heeft de erkenning door de man van [minderjarige 2] tot problemen geleid in die zin dat dit nadelige gevolgen heeft gehad voor haar sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Wanneer [minderjarige 1] twaalf jaar oud is mag zij zelf beslissen of ze wil dat de man haar erkent.
9.2.
De man voert – samengevat – het volgende aan. De moeder heeft onvoldoende aangetoond dat zich een van de twee gronden uit art. 1:204 lid 3 BW voordoet. De belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige 1] en een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] worden door de erkenning van [minderjarige 1] door de man niet geschaad.
De moeder motiveert haar standpunt met stellingen die onjuist zijn. Zo stelt zij dat de man is veroordeeld voor het bedreigen van de vrouw en de kinderen. De man is inderdaad inderdaad vervolgd nadat de moeder aangifte had gedaan tegen de man dat hij haar (en dus niet ook de kinderen) zou hebben bedreigd. De man is echter vrijgesproken. Ook is het niet juist dat de man nog contact met de moeder zoekt. Vanaf omstreeks april 2023 heeft de man geen contact meer met de moeder. De man heeft de moeder enkel twee keer een berichtje gestuurd voor de verjaardagen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De brieven van de hulpverlening die de moeder heeft overgelegd dateren van vóór juni 2022. Dit betreft enkel verslaglegging van de door de moeder geuite zorgen.
Aan het door de moeder aangevoerde ‘stepping-stone’-argument, dat erkenning de man een betere positie zou geven voor het geval hij in de toekomst een verzoek tot gezamenlijk gezag doet, komt geen betekenis toe bij de beoordeling van het verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning, gelet op de conclusie van P.G. mr. F.F. Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2016:171, zoals door de Hoge Raad gevolgd in ECLI:NL:HR:2016:1234. Hieruit volgt dat het toetsingskader bij (vervangende toestemming voor) erkenning losstaat van het toetsingskader bij gezag en/of omgang en niet prejudicieert op een gezagsbeslissing of een beslissing over een zorg- en omgangsregeling. Bovendien heeft de man het verzoek tot gezamenlijk gezag en het vastleggen van een zorg- en contactregeling al gedaan in de procedure in eerste aanleg. De rechtbank heeft in die procedure de raad verzocht om onderzoek te doen hiernaar. Dit onderzoek is inmiddels bijna afgerond.
9.3.
De bijzondere curator voert – samengevat – het volgende aan. Het is in het belang van [minderjarige 1] dat de man toegestaan wordt om zijn dochter te erkennen. Duidelijke contra-indicaties zijn niet aanwezig dan wel onvoldoende onderbouwd.
Uit de door de moeder ingebrachte verslaglegging van [instantie ] valt af te leiden dat de moeder in het verleden keuzes heeft gemaakt die niet in haar belang noch in het belang van de kinderen zijn. De moeder is geadviseerd zich op het belang van haar kinderen te richten en niet langer op de tumultueuze relatie met de man. Zij zou in 2022 die stap hebben gezet, maar uit de stukken blijkt dat partijen in ieder geval tot begin 2023 nog contact met elkaar hebben gehad.
De moeder stelt daarnaast dat erkenning de man een betere positie zou geven mocht hij in de toekomst bijvoorbeeld een verzoek tot gezamenlijk gezag willen doen. Deze stelling bevreemdt de bijzondere curator, omdat de man dit verzoek in eerste aanleg al heeft gedaan en dit nu onderwerp is van een raadsonderzoek. Bovendien hebben verzoeken tot gezag en omgang ieder een eigen beoordelingskader, zodat erkenning niet tot gevolg heeft dat de man daarmee ook ouderlijk gezag krijgt noch dat omgang tot stand komt.
9.4.
De raad adviseert – samengevat – het volgende. Het in eerste aanleg gelaste raadsonderzoek naar gezamenlijk gezag en omgang is bijna afgerond. De raad is van mening dat de rechtbank op juiste gronden de beslissing over erkenning heeft genomen. De raad ziet dat de moeder het moeilijk vindt om op relatie-niveau afstand te nemen van de man. Dit brengt mogelijk onrust voor de kinderen mee. De moeder zal hiervoor mogelijk hulpverlening nodig hebben. De erkenning zal daarop geen invloed hebben en is in het belang van [minderjarige 1] .
9.5.
Het hof overweegt het volgende.
9.5.1.
Ingevolge artikel 1:204 lid 3 BW kan de toestemming tot erkenning van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij deze erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
de verwekker van het kind is, of
de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
9.5.2.
Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de man de verwekker van [minderjarige 1] is en dat zowel het kind als de verwekker er in beginsel aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De vraag die voorligt is of erkenning door de man van [minderjarige 1] de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige 1] schaadt of dat de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] in het gedrang komt.
9.5.3.
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat dit niet het geval is en dat het verzoek van de man tot verkrijging van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 1] kan worden toegewezen. In aanvulling op hetgeen de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd, overweegt het hof nog het volgende.
9.5.4.
Het belang van de man bij zijn aanspraak op erkenning van het kind moeten worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en het kind bij niet-erkenning. De moeder heeft ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd, terwijl ook niet anderszins is gebleken, dat zij als gevolg van erkenning van [minderjarige 1] door de man niet langer de zorg kan dragen die [minderjarige 1] nodig heeft.
Anders dan de moeder heeft gesteld, is de man vrijgesproken van de bedreiging waarvan de moeder aangifte had gedaan. Nog daargelaten dat onvoldoende is gebleken dat contact met de man de moeder uit balans brengt, is niet gebleken dat de man de moeder recentelijk heeft benaderd of bericht, afgezien van twee korte berichtjes voor de verjaardagen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De vader heeft betwist dat hij een bankrekening heeft geopend en de pinpas gekoppeld aan de bankrekening van [minderjarige 2] geprobeerd heeft te activeren met het oog op fraude of misbruik. Dat de moeder nog niet kan starten met hulpverlening ter verwerking van haar trauma zolang de man een rol blijft spelen in het leven van [minderjarige 1] , blijkt nergens uit. De overgelegde verklaringen van hulpverleners laten zien dat er zorgen zijn over de (relatie met) de man, maar onduidelijk is wie die zorgen uit en waar zij die zorgen op baseren. Bovendien gaat het hier om de afstamming, is de man ook de vader van zusje [minderjarige 2] , die hij heeft erkend en zal hij hoe dan ook een rol spelen in het leven van de moeder. De opmerking van de moeder dat het aan [minderjarige 1] zelf is om te beslissen of zij wil dat de man haar erkent wanneer zij twaalf jaar oud is, miskent het belang van [minderjarige 1] dat de familierechtelijke betrekking met haar vader nu juridisch wordt vastgesteld.
9.5.5.
Het hof overweegt voorts dat het zogenoemde ‘stepping-stone argument’ niet opgaat. Ten eerste heeft de vader al een verzoek tot gezamenlijk gezag en een zorg- en contactregeling gedaan. Ten tweede is het onjuist dat erkenning ertoe zal leiden dat de vader een betere positie krijgt bij verzoeken hiertoe. De overweging in de conclusie en het arrest van de Hoge Raad uit 2016, zoals door de man aangehaald en hierboven genoemd, gaat onverminderd op na de wetswijziging van 1 januari 2023. Immers, ingevolge artikel 1:251b lid 2 sub b BW heeft de vader niet direct gezag als de erkenning tot stand komt na vervangende toestemming van de rechter. Het toetsingscriterium voor een verzoek tot gezamenlijk gezag (artikel 1:253c BW) is bovendien onveranderd gebleven.
9.6.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. Dit betekent dat de erkenning door de man geeffectueerd kan worden binnen twee maanden nadat deze beslissing definitief is geworden.

10.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 september 2023 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.M.J. Peters en M.E.M. Beijersbergen en is op 13 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.