ECLI:NL:GHSHE:2024:1929

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
200.335.954_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewindvoering over de goederen van de rechthebbende

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind over zijn goederen werd afgewezen. De rechthebbende, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. N. Wouters, heeft in hoger beroep verzocht om het bewind op te heffen, omdat hij meent dat hij in staat is zijn eigen financiën te beheren met hulp van Budgetbeheer. De mondelinge behandeling vond plaats op 7 mei 2024, maar de rechthebbende, de bewindvoerder en zijn vader zijn niet verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere stukken, waaronder een proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en een brief van de bewindvoerder.

Het hof overweegt dat het bewind is ingesteld op basis van de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende. De rechthebbende heeft aangevoerd dat hij geen schulden meer heeft en dat zijn situatie is gestabiliseerd, maar het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de redenen voor het instellen van het bewind niet meer aanwezig zijn. De rechthebbende heeft niet aangetoond dat hij in staat is zijn eigen vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Het hof concludeert dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestaat en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 juni 2024
Zaaknummer: 200.335.954/01
Zaaknummers eerste aanleg: 10483694 OV VERZ 23-2575 en 10701699 OV VERZ 23-5195
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. N. Wouters.
In deze procedure wordt als belanghebbende aangemerkt:
[vennoot 1], vennoot van
[V.O.F.] V.O.F.,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
zonder procesvertegenwoordiging,
[de vader],
vader van de rechthebbende,
hierna te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 29 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 december 2023, heeft rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het bewind over de goederen van de rechthebbende op te heffen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 mei 2024. Bij die gelegenheid is mr. R. Wouters, waarnemend voor mr. N. Wouters, namens de rechthebbende gehoord.
2.3.1.
De rechthebbende, de bewindvoerder en de vader zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 20 september 2023;
  • de brief van de bewindvoerder van 4 maart 2024.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van de kantonrechter te Middelburg van 11 oktober 2012 is over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld. Het bewind is ingesteld op grond van de lichamelijke of geestelijke toestand.
3.2.
Op 1 mei 2023 is ter griffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, namens de rechthebbende een verzoekschrift (met bijlagen) ingediend, waarin opheffing van het bewind is gevraagd. Op dat moment is [vennoot 2], vennoot van [V.O.F.] V.O.F, de bewindvoerder van de rechthebbende.
3.3.
Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen en [vennoot 2] ontslagen als bewindvoerder over de goederen van de rechthebbende en [vennoot 1], eveneens vennoot van [V.O.F.] V.O.F, tot opvolgend bewindvoerder benoemd.
3.4.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
Door en namens de rechthebbende is – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Het vermogen van de rechthebbende staat ten onrechte onder bewind. In al die tijd heeft de bewindvoerder de rechthebbende niet zelfredzaam gemaakt. De rechthebbende is ervan overtuigd dat hij, met hulp van Budgetbeheer, in staat is zijn eigen financiën te beheren.
In 2019 heeft de rechthebbende zich al eens tot de rechter gewend omdat de relatie tussen hem en de bewindvoerder niet goed was. Daar zou aan gewerkt worden, maar dat is niet gebeurd. Door de slechte relatie en de onduidelijke werkwijze van de bewindvoerder had de rechthebbende geen vertrouwen meer in de bewindvoerder. De nieuwe bewindvoerder hanteert dezelfde werkwijze en de rechthebbende voelt zich hier niet goed bij. De ex-partner van de rechthebbende zit bovendien bij hetzelfde kantoor en ook dat voelt niet goed voor de rechthebbende.
De rechthebbende wil zijn financiën laten beheren door Budgetbeheer. Zij komen vaker langs, hetgeen gezien de PTSS klachten van de rechthebbende beter voor hem werkt. De rechthebbende heeft ook een goede klik met de medewerkers van Budgetbeheer. Zij beheren al langer ook het budget van de vader van de rechthebbende en de rechthebbende heeft gezien dat de door hen gehanteerde werkwijze beter bij hem past.
De rechthebbende betwist dat Budgetbeheer te vrijblijvend is, zoals de rechtbank heeft geoordeeld. De rechthebbende is hiervoor gemotiveerd en heeft zelf al het initiatief genomen om hen te benaderen. Hij realiseert zich dat hier kosten aan verbonden zijn. De rechthebbende kan dat echter betalen en dat heeft hij er ook voor over.
De situatie, inkomsten en uitgaven van de rechthebbende zijn al langere tijd stabiel. Hij heeft een bestendig inkomen en geen schulden meer.
3.6.
De bewindvoerder voert – kort samengevat – het volgende aan.
Uit de brieven van de bewindvoerder aan de rechthebbende die bij het beroepschrift zijn overgelegd, blijkt duidelijk wat de stand van zaken is ten aanzien van de financiële situatie van de rechthebbende. De situatie is inmiddels gestabiliseerd, maar de bewindvoerder heeft nog steeds zorgen. Voor de rechthebbende moet duidelijk zijn welke stappen hij moet zetten om het bewind op te heffen.
Dat de rechthebbende geen schulden meer heeft, is in dezen niet relevant, aangezien het bewind is ingesteld vanwege de lichamelijke en/of geestelijke toestand van de rechthebbende.
De rechthebbende kan zijn financiën inzien door in te loggen bij het online kasboek, hetgeen hij op ieder moment van de dag kan doen.
De overwegingen van het hof
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.7.2.
Op grond van het vorenstaande dient het hof allereerst te beoordelen of bij de rechthebbende nog steeds sprake is van een lichamelijke of geestelijke toestand dan wel verkwisting of het hebben van problematische schulden die een bewind rechtvaardigt.
3.7.3.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het hof van oordeel dat nog steeds aan deze voorwaarden wordt voldaan. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
3.7.4.
Het hof stelt voorop dat uit de stukken noch op grond van de mondelinge behandeling kan worden opgemaakt welke concrete omstandigheden destijds aanleiding zijn geweest voor het instellen van het bewind over de goederen van de rechthebbende. De bewindvoerder heeft verklaard dat het bewind is ingesteld vanwege ‘de lichamelijke en/of geestelijke toestand van de rechthebbende’, maar onduidelijk is welke concrete (persoonlijke of psychische) problematiek destijds aanwezig was bij de rechthebbende. De raadsman van rechthebbende heeft ter zake tijdens de mondelinge behandeling geen nadere informatie gegeven. Evenmin heeft de raadsman nadere en concrete informatie over de huidige persoonlijke omstandigheden van rechthebbende kunnen geven. Het hof kan daarom ook niet beoordelen of er iets in de (persoonlijke) situatie dusdanig is verbeterd c.q. veranderd dat de gronden die destijds het instellen van het bewind rechtvaardigden, nu niet meer aanwezig zijn. De rechthebbende zegt zelf in ieder geval dat hij (nog steeds) PTSS klachten heeft, maar onduidelijk is of deze klachten destijds ook aanleiding zijn geweest voor het instellen van het bewind.
3.7.5.
Ook overigens is in de stellingen van de rechthebbende onvoldoende geconcretiseerd wat maakt dat de rechthebbende nu, anders dan ten tijde van het instellen van het bewind, wel in staat kan worden geacht zijn eigen vermogensrechtelijke belangen te behartigen.
De rechthebbende heeft bijvoorbeeld niet (met concrete voorbeelden) aangetoond dat en op welke wijze hij zelf zicht houdt op zijn financiën en wat het zou betekenen als het bewind zou worden opgeheven.
Ook is door en namens de rechthebbende onvoldoende inzicht gegeven in zijn feitelijke situatie. Er zou een stabiel en overzichtelijk inkomsten- en uitgavenpatroon zijn. Uit de stukken kan echter eveneens worden opgemaakt dat de bewindvoerder recent nog heeft moeten snijden in het uitgavenpatroon van de rechthebbende omdat er sprake was van een structureel (fors) negatief budget en de rechthebbende zelf geen initiatief nam om daar iets aan te doen.
De rechthebbende heeft met name aangegeven dat hij het fijn zou vinden als er meer persoonlijk contact (met de bewindvoerder) zou zijn. De onvrede van de rechthebbende over het contact met de bewindvoerder, dan wel het feit dat zijn ex-partner bij hetzelfde bewindvoerderskantoor zit, betekent echter niet dat de gronden voor het bewind niet langer aanwezig zijn.
Wat betreft de communicatie overweegt het hof overigens dat de toon en benadering van de bewindvoerder in de berichten aan de rechthebbende professioneel en vriendelijk zijn. Ook wordt er voldoende aandacht wordt besteed aan het uitleggen van bijvoorbeeld een beslissing om geen extra leefgeld uit te keren, waarbij ook begrip wordt getoond voor het feit dat dit een moeilijke boodschap kan zijn voor de rechthebbende.
3.7.6.
Het had naar het oordeel van het hof op de weg van de rechthebbende gelegen om voldoende te stellen, aangezien hij om opheffing van het bewind verzoekt, zeker in het licht van het gemotiveerde en met concrete voorbeelden onderbouwde standpunt van de bewindvoerder dat de noodzaak van het bewind nog altijd aanwezig is.
De bewindvoerder heeft verklaard bereid te zijn stappen te zetten om de rechthebbende meer zelfredzaam te maken. De rechthebbende heeft overigens toegang tot het online dossier, dat hem inzicht verschaft in zijn inkomsten en uitgaven. Uit niets blijkt dat de rechthebbende daarvan gebruik heeft gemaakt.
3.7.7.
Evenals de kantonrechter acht het hof van belang dat het beschermingsbewind de rechthebbende op dit moment niets kost, aangezien de kosten van het bewind worden voldaan van de daartoe verstrekte bijzondere bijstand. Voor de kosten van Budgetbeheer daarentegen, die circa € 850,- per jaar bedragen, kan, naar het hof begrijpt, geen bijzondere bijstand worden aangevraagd en deze kosten zouden dus volledig voor rekening van de rechthebbende komen. De rechthebbende heeft naar eigen zeggen een inkomen op bijstandsniveau. Zoals hiervoor is overwogen heeft de bewindvoerder moeten snijden in de vaste lasten van de rechthebbende om ervoor te zorgen dat de rechthebbende niet structureel schulden maakt. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit kan worden opgemaakt wat het huidige inkomsten- en uitgavenpatroon is van de rechthebbende. Het hof acht gezien het voorgaande de kans reëel dat er überhaupt geen ruimte is in het budget van de rechthebbende om de kosten van Budgetbeheer te kunnen voldoen.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 29 september 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.M. Bossink en K.A. Boshouwers en is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.