ECLI:NL:GHSHE:2024:1931

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
200.339.130_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezagsbeëindiging van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2016. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, betoogde dat de beëindiging van haar gezag onterecht was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het gezag van de moeder moest worden beëindigd omdat de minderjarige in een onveilige en instabiele omgeving opgroeide, en de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. De moeder voerde aan dat zij binnen afzienbare tijd in staat zou zijn om voor haar dochter te zorgen en dat er geen acute bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarige was. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) stelden echter dat de zorgen over de moeder nog steeds aanwezig waren en dat zij niet in staat was om haar leven structureel te verbeteren. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de raad zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de zorg voor haar dochter op zich te nemen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee het gezag van de moeder over de minderjarige is beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 13 juni 2024
Zaaknummer : 200.339.130/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/321777 / FA RK 23-3327
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden merkt het hof aan:
[de vader]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader
[de grootouders (vz)]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de grootouders (vz)
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 19 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 maart 2024, heeft de moeder verzocht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 17 april 2024, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en te concluderen tot afwijzing van het beroepschrift van de moeder.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Kreutzkamp namens de moeder;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door: [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
De moeder, de vader en de grootouders (vz) zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet bij de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 20 november 2023;
  • het V8-formulier met bijlagen d.d. 11 april 2024 van de zijde van de moeder;
  • de brief d.d. 18 april 2024 van de zijde van de GI.
2.5.
Gelet op de onderlinge samenhang van de onderhavige zaak en de ter griffie onder zaaknummer 200.339.134/01 ingeschreven zaak, heeft het hof beide zaken gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld. Het hof in de onder zaaknummer 200.339.134/01 ter griffie ingeschreven zaak bij afzonderlijke beschikking d.d. 13 juni 2024 beslist.
2.6.
Kort na het sluiten van de mondelinge behandeling en nadat de aanwezigen de zittingszaal hadden verlaten, is het hof gebleken dat de moeder alsnog was verschenen. Dit was voor het tijdstip waarop zij voor de zaak met nummer 200.339.134/01 was opgeroepen. Het hof heeft de mondelinge behandeling vervolgens heropend en de moeder, in aanwezigheid van mr. Kreutzkamp, alsnog in de gelegenheid gesteld het woord te voeren. De overige partijen zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op het proces-verbaal van deze (voortgezette) mondelinge behandeling.
2.6.1.
De GI heeft bij brief d.d. 16 mei 2024 gereageerd op het proces-verbaal. De overige partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op de reactie van de GI te reageren. Hiervan hebben zij geen gebruik gemaakt, waarbij de advocaat van de moeder bij e-mail van 6 juni 2024 het hof heeft laten weten dat de moeder naar hem toe niet meer heeft gereageerd.

3.De feiten

3.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] werd tot de bestreden beschikking uitgeoefend door de moeder en de vader.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 oktober 2020 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 20 januari 2021. Daarbij is tevens een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van vier weken, tot 17 november 2020, in het netwerkpleeggezin van de grootouders (vz).
3.3.
[minderjarige] is vervolgens bij beschikking van 19 november 2020, met ingang van 20 januari 2021, onder toezicht gesteld. Deze maatregel is steeds verlengd, laatstelijk tot 30 november 2024.
3.4.
Bij beschikking van 30 oktober 2020 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] met ingang van 17 november 2020 tot 20 januari 2021 in het netwerkpleeggezin van grootouders (vz). Deze maatregel is daarna bij beschikking van 19 november 2020 verlengd tot 30 mei 2021. [minderjarige] is daarna weer bij de moeder gaan wonen.
3.5.
Bij beschikking van 7 oktober 2022 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, de grootouders (vz), tot 21 oktober 2022. Ook deze maatregel is vervolgens telkens verlengd, laatstelijk tot 30 november 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd. Een gezagsbeëindiging is volgens art. 8 EVRM een grote inmenging in het gezinsleven. Lichtere maatregelen verdienen de voorkeur, die reeds getroffen zijn in de vorm van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De moeder ondersteunt de plaatsing in het netwerkpleeggezin, maar zij wil op enig moment weer zelf voor haar kinderen zorgen. De moeder is binnen afzienbare tijd hiertoe in staat en zij krijgt van diverse kanten hulp en steun. Ze probeert het gesprek met de jeugdbeschermers aan te gaan. Dit is nog niet gelukt omdat de jeugdbeschermer steeds een dag voorstelt waarop de moeder niet kan, omdat ze dan haar taakstraf moet uitvoeren. Er is geen sprake van een actuele verslaving en een stabiele woonsituatie zal op korte termijn gerealiseerd worden. De moeder kan belangrijke beslissingen over [minderjarige] nemen en het is dus niet nodig om haar gezag te beëindigen. [minderjarige] groeit niet dusdanig op dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Zij bevindt zich immers in een pleeggezin waar het in beginsel goed gaat. Ook kan niet worden gezegd dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een aanvaardbare termijn te dragen. De rechtbank heeft derhalve in strijd met art. 1:266 BW beslist.
5.2.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. Een gezagsbeëindigende maatregel is nog altijd noodzakelijk. De raad heeft op 10 april 2024 telefonisch contact gehad met de GI om te informeren naar de huidige stand van zaken. De zorgen uit het raadsrapport van 29 augustus 2023 zijn onverminderd aanwezig en de moeder heeft op geen enkele wijze aangetoond dat zij een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Zij stelt dat ze binnen afzienbare tijd in staat is om in de zorg voor [minderjarige] te voorzien. Uit niets blijkt hoe de moeder dit denkt te realiseren en wat de moeder concreet doet om haar persoonlijke situatie te verbeteren. [minderjarige] wordt sinds 7 oktober 2022 door haar grootouders (vz) opgevangen, en verbleef ook voor de ondertoezichtstelling al regelmatig bij de grootouders (vz). [minderjarige] heeft lange tijd veel onduidelijkheid gekend over haar toekomstperspectief. Meermaals is geprobeerd om [minderjarige] bij de moeder te laten wonen en keer op keer heeft de moeder [minderjarige] hierin teleurgesteld. Hoewel de raad er niet aan twijfelt dat de moeder heel graag het goede wil doen voor [minderjarige] is zij hiertoe onmachtig. Binnen de opvoedcontext bij de moeder heeft [minderjarige] grote onveiligheid, instabiliteit en onvoorspelbaarheid gekend. [minderjarige] is getuige geweest van hoogoplopende spanningen tussen de moeder en de heer [partner moeder] , er is jarenlang sprake geweest van middelengebruik bij de moeder waardoor zij praktisch en emotioneel onvoldoende beschikbaar was voor [minderjarige] . Het lukt de moeder niet om langdurig hulp te accepteren, om zich aan afspraken te houden of om haar leven duurzaam te verbeteren. Er is sprake van een jarenlang patroon dat zelfs met inzet van hulpverlening en de jeugdbeschermer tot op dit moment niet doorbroken kon worden. De leefsituatie van de moeder blijft zeer onstabiel en zij blijft keuzes maken die haarzelf en haar omgeving schaden. De moeder maakt keuzes die worden ingegeven door impulsiviteit, beïnvloeding van derden of eigen behoeften. Ze ziet onvoldoende oorzaak-gevolg en komt toezeggingen en beloften om haar leven te beteren niet na. [minderjarige] kan niet bouwen op haar moeder en ervaart hier grote onzekerheid over. De moeder weigert bovendien in gesprek te gaan met de GI.
Het is niet langer verantwoord dat [minderjarige] wacht op het moment dat de moeder structurele verbeteringen laat zien, waarbij het de vraag is of het de moeder ooit gaat lukken om haar leven duurzaam te beteren. [minderjarige] moet in staat worden gesteld om verder te groeien en zichzelf te ontwikkelen tot een evenwichtig meisje.
5.3.
De GI brengt – samengevat – het volgende naar voren. [minderjarige] maakt een gezonde ontwikkeling door in het pleeggezin. De moeder heeft eenmaal per zes weken twee uur begeleide omgang met [minderjarige] , [halfzus 1] en [halfzus 2] . De moeder is steeds aanwezig, maar een afspraak van twee uur blijkt te lang voor zowel de moeder als de kinderen. Daarnaast heeft de moeder de mogelijkheid om eenmaal per week [minderjarige] te bezoeken in het pleeggezin. Regelmatig komt ze echter helemaal niet of gaat eerder naar huis. Voor [minderjarige] is dit vervelend want zij kijkt wel steeds uit naar het bezoek. De moeder gaat niet in op uitnodigingen voor een gesprek met de jeugdbeschermer. Ze maakt soms de afspraak wel, maar komt niet opdagen of belt af wegens ziekte. De moeder woont inmiddels op een gehuurde kamer in [gemeente] . Deze kamer is ongeschikt om de kinderen te ontvangen. Er loopt een persoonsgerichte aanpak bij het Veiligheidshuis [veiligheidshuis] . Uit dit overleg blijkt dat de moeder zich nog steeds niet heeft gemeld bij de gemeente [gemeente] om door een WMO-consulent te worden ondersteund. De moeder wordt daarom niet ondersteund in haar zoektocht naar een sociale woning. Uit het overleg blijkt verder dat de moeder nog steeds een relatie heeft met de heer [partner moeder] . Zij is hierover niet eerlijk naar de jeugdbeschermers. Onlangs heeft dit tot een vervelende situatie geleid voor [minderjarige] tijdens de begeleide omgang. Toen [minderjarige] vanuit het raam de heer [partner moeder] zag schrok zij. [minderjarige] is getuige en mogelijk slachtoffer geweest van huiselijk geweld toen zij met haar moeder bij de heer [partner moeder] woonde.
De afgelopen jaren heeft de GI moeten vaststellen dat de moeder niet in staat is om zelfstandig voor de kinderen te zorgen, ook niet met zeer intensieve hulpverlening in de vrouwenopvang bijvoorbeeld. Zowel lichamelijke verzorging als het sensitief en emotioneel aansluiten bij de kinderen lukt haar niet (langdurig). Dit maakt dat de kinderen steeds in een onveilige situatie terecht komen. De moeder vindt het lastig om zelfstandig structuur in haar eigen leven aan te brengen en kan dit ook niet voor haar kinderen. Het volhouden van een gezonde levensstijl en veranderen van gedrag op lange termijn, evenals het kunnen reflecteren op haar gedrag en inzien van wat de kinderen van haar nodig hebben, vraagt te veel van de moeder. Sinds de mondelinge behandeling in eerste aanleg is de situatie niet gewijzigd, anders dan dat er ten aanzien van de vader, die nu eenhoofdig is belast met het gezag, ook zorgen naar voren zijn gekomen, nu zijn band met de grootouders (vz) is verslechterd.
5.4.
Het hof overweegt het volgende.
5.4.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.4.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
5.4.3.
[minderjarige] verblijft sinds oktober 2022 niet meer bij de moeder maar bij de grootouders (vz). Ook eerder heeft [minderjarige] langere periodes bij de grootouders (vz) verbleven. [minderjarige] groeide bij de moeder op in een onveilige, instabiele en onvoorspelbare opvoedingsomgeving, waarbij de moeder bekend was met verslavingsproblemen en psychische problematiek. Er is bij de moeder sprake van een jarenlang terugkerend patroon waarbij het haar niet lukt om, ondanks goede voornemens, hulp te zoeken en haar medewerking te (blijven) verlenen. De moeder heeft in hoger beroep niets naar voren gebracht op grond waarvan aannemelijk is geworden dat en zo ja, hoe zij inmiddels aan zichzelf werkt om haar situatie te verbeteren. Zij heeft nog steeds geen geschikte en stabiele woonruimte, zij heeft niet laten zien dat zij haar verslavingsproblematiek onder controle heeft en bovendien is er onduidelijkheid over haar relatie met de heer [partner moeder] . Na de bestreden beschikking was zij niet bereikbaar voor haar advocaat en ook de GI is het niet gelukt om een gesprek met de moeder aan te gaan. Hoewel zij in de gelegenheid is [minderjarige] wekelijks te zien, maakt zij hiervan geen althans onregelmatig gebruik.
Dat maakt dat de zorgen over de moeder nog niet zijn weggenomen en evenmin valt te verwachten dat zij binnen afzienbare tijd in staat is om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer op zich te nemen. Hoewel de moeder aangeeft de uithuisplaatsing van [minderjarige] te ondersteunen, heeft zij ook de (invoelbare) wens uitgesproken om de zorg voor [minderjarige] (op termijn) zelf weer te willen dragen. Dit leidt tot onzekerheid voor [minderjarige] , terwijl zij gelet op haar verleden een meer dan gemiddelde behoefte heeft aan duidelijkheid over haar perspectief. Daar komt bij dat [minderjarige] nog jong is, namelijk acht jaar. De aanvaardbare termijn als bedoeld in artikel 1:266 lid 1 BW is bij kinderen van deze leeftijd kort. Dit brengt met zich dat er snel duidelijkheid moet komen over het gezag. Het hof is van oordeel dat de moeder niet in staat is om binnen afzienbare tijd de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer op zich te nemen. Dit maakt dat het in het belang van [minderjarige] is om het gezag van de moeder te beëindigen.
5.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 19 december 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.N.M. Antens en M.A. Stammes en is op 13 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.