In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2016. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, betoogde dat de beëindiging van haar gezag onterecht was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het gezag van de moeder moest worden beëindigd omdat de minderjarige in een onveilige en instabiele omgeving opgroeide, en de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. De moeder voerde aan dat zij binnen afzienbare tijd in staat zou zijn om voor haar dochter te zorgen en dat er geen acute bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarige was. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) stelden echter dat de zorgen over de moeder nog steeds aanwezig waren en dat zij niet in staat was om haar leven structureel te verbeteren. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de raad zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de zorg voor haar dochter op zich te nemen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee het gezag van de moeder over de minderjarige is beëindigd.