ECLI:NL:GHSHE:2024:1935

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
200.336.826_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige kinderen na eerdere beschikking rechtbank

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen de vader en zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader had in hoger beroep verzocht om een zorgregeling vast te stellen, waarbij beide kinderen om de week bij hem zouden verblijven. De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld voor [minderjarige 2], maar het verzoek van de vader om een regeling voor [minderjarige 1] werd afgewezen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de zorgregeling van [minderjarige 2], maar heeft geen omgangsregeling vastgesteld voor [minderjarige 1]. Het hof oordeelde dat er momenteel geen ruimte is voor contact tussen [minderjarige 1] en de vader, gezien haar duidelijke wens om geen contact te hebben en de spanningen tussen de ouders. De vader heeft zijn verzoek ingediend in juni 2022, maar er is sindsdien geen contact geweest tussen hem en [minderjarige 1]. Het hof heeft benadrukt dat het in het belang van de kinderen is dat de regie over de omgangsregeling bij de Gecertificeerde Instelling ligt en dat de ouders moeten werken aan hun onderlinge communicatie en samenwerking. De uitspraak benadrukt het belang van de emotionele en psychologische welzijn van de kinderen in de omgangsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 juni 2024
Zaaknummer: 200.336.826/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/383266 / FA RK 22-2717
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.E. Sprenkeling,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Akpinar.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de het contact tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 januari 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] om de week van donderdag 14:00 uit school tot maandag 09:00 naar school en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader zullen verblijven, althans een omgangs- en zorgregeling te bepalen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 8 maart 2024, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.2.1.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 maart 2024, heeft de GI verzocht het verzoek van de vader af te wijzen voor zover dit verzoek de vaststelling van de omgang met [minderjarige 1] betreft. De GI refereert zich aan het oordeel van het hof betreffende het verzoek tot uitbreiding van de omgang met [minderjarige 2] .
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft met haar voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gesproken. [minderjarige 1] heeft ook een brief aan het hof geschreven en heeft die brief tijdens het gesprek overhandigd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek en de brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de raad van 31 januari 2024;
- de brief van de GI van 25 april 2024;
- de e-mail van de advocaat van de vader van 26 april 2024;
- de e-mail van de advocaat van de moeder van 26 april 2024;
- de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de vader overgelegde spreekaantekeningen;
- de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder overgelegde spreekaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is [minderjarige 1] geboren. De biologische vader van [minderjarige 1] is niet in beeld. Uit de affectieve relatie die partijen daarna met elkaar hebben gehad is [minderjarige 2] geboren. Beide kinderen zijn door de vader erkend. De moeder heeft alleen het gezag over [minderjarige 1] en partijen hebben samen het gezag over [minderjarige 2] . De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder en er is sinds het voorjaar van 2022 geen contact meer tussen [minderjarige 1] en de vader.
3.2.
Bij beschikking van 31 augustus 2023 heeft de rechtbank [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld van de GI.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld inhoudende dat [minderjarige 2] gedurende de even weekenden van vrijdag 16.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de vader verblijft, waarbij de vader haar ophaalt en weer terugbrengt naar de stiefouders van de moeder, alsmede gedurende de helft van de vakanties waarbij geldt dat [minderjarige 2] niet langer dan twee weken achtereen bij de vader verblijft en de vader en [minderjarige 2] wekelijks op dinsdag en donderdag belcontact met elkaar hebben en ook op de zondagen in de oneven weekenden om 19.00 uur. Het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling met [minderjarige 1] is afgewezen.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen.
3.5.
De vader voert, samengevat, het volgende aan. Zijn verzoek tot vaststelling van een zorgregeling met [minderjarige 1] is onterecht afgewezen. Daarbij is onterecht aangenomen dat het contact onder begeleiding van de jeugdbescherming opnieuw tot stand zou komen. De vader wenst bovendien een uitgebreidere zorgregeling tussen hem en [minderjarige 2] . Tot op heden heeft de GI geen stappen gezet in de omgang tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de vader. Niet alleen van de GI mogen inspanningen verwacht worden om te bevorderen dat de omgang tot stand komt, blijkens jurisprudentie en het EVRM mogen deze ook van de rechter worden verwacht. De moeder laat het contact aan de kinderen over, terwijl de kinderen niet mogen worden belast met het bepalen van de omgang. In de huidige situatie worden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedwongen om een keuze tussen hun ouders te maken, terwijl het aan de ouders is om het contact met de andere ouder te bevorderen. Het feit dat de moeder zich niet voor het contactherstel inspant kan van bijzonder schadelijke invloed zijn voor de ontwikkeling van de kinderen. De vader heeft zijn verzoek ingediend in juni 2022 en de situatie is nog steeds ongewijzigd voor wat betreft [minderjarige 1] . Hoe meer tijd er verstrijkt zonder contact tussen kind en ouder, hoe moeilijker het is om het contact te herstellen. Juist om die reden mag de contactbreuk tussen [minderjarige 1] en de vader niet nog veel langer aanhouden.
3.6.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan. De regeling zoals deze nu is vastgesteld door de rechtbank is in het belang van de kinderen.
Het is juist dat er momenteel nog steeds geen contact is tussen [minderjarige 1] en de vader. Dit contact is gestopt na een incident tussen de vader en de moeder. Zij hadden heftige ruzie waar [minderjarige 1] tussen is gekomen. De vader lijkt zijn eigen aandeel hierin niet te zien. [minderjarige 1] geeft telkens aan geen contact met de vader te willen. Er is op dit moment geen ruimte voor contact tussen [minderjarige 1] en de vader en een regeling waarbij zij om de week van donderdag tot maandag bij de vader is, is niet in haar belang. Bovendien is zij inmiddels 14 jaar en kan zij niet tot omgang gedwongen worden. Voorts heeft de rechter de vader meegegeven dat hij kleine laagdrempelig stapjes zou kunnen zetten richting [minderjarige 1] , maar de vader heeft dit nagelaten.
Ook handelt de vader tijdens de contactmomenten met [minderjarige 2] niet altijd in haar belang. Het komt regelmatig voor dat de vader [minderjarige 2] ophaalt en haar direct naar familie brengt omdat hij andere plannen heeft. Hij trekt zijn eigen plan en verschijnt niet altijd op de afgesproken tijdstippen. Met de drukke planning van de vader, waarbij hij ook vaak in het buitenland is voor zijn werk, is het niet haalbaar dat hij [minderjarige 2] donderdag uit school kan halen en op maandag weer naar school kan brengen. [minderjarige 2] wordt, ten slotte, belast door negatieve uitspraken die de vader doet. Een uitbreiding van de zorgregeling is dan ook niet in het belang van [minderjarige 2] . Ze komt regelmatig verdrietig thuis van een omgangsweekend. Voor haar is Sociaal Maatschappelijk Werk [instantie] opgestart zodat zij na de omgangsweekenden een neutraal iemand heeft om te praten. Dit zorgt voor minder spanningen bij haar. De GI heeft de ouders in december 2023 aangemeld bij [instantie] voor een traject solo parallel ouderschap en het opstellen van een door beiden gedragen ouderschapsplan.
De regeling tussen de vader en [minderjarige 2] wordt sinds 6 weken voor de mondelinge behandeling correct nagekomen. Daarvoor bracht de vader [minderjarige 2] vaak te laat terug. De ouders communiceren alleen via e-mail met elkaar over de noodzakelijke dingen voor de kinderen.
3.7.
De GI voert, samengevat, het volgende aan. Inmiddels is een vaste jeugdbeschermer bij het gezin betrokken. In het nieuwe werkplan is de opdracht van de rechtbank met betrekking tot de omgang opgenomen. Er wordt gezien dat beide kinderen klem zitten tussen de ouders. [minderjarige 2] gedraagt zich anders bij de vader dan zij bij de moeder doet. De overdrachtsmomenten onder begeleiding van de stiefouders van de moeder zijn erg belastend en spanningsvol voor [minderjarige 2] . Wanneer deze momenten worden verplaatst naar een natuurlijkere overdracht op school bestaat de hoop dat de overgang door [minderjarige 2] als minder spannend wordt ervaren. Voor [minderjarige 2] wordt specialistische ondersteuning ingezet zodat zij haar eigen visie kan vormen over haar contact met de vader.
Op dit moment is er bij [minderjarige 1] nog geen ruimte voor contact met de vader op de manier zoals de vader dit heeft verzocht. [minderjarige 1] geeft aan voldoende steun te krijgen van haar moeder en de praktijkondersteuner van haar huisarts.
Het is in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de regie over een opbouw in de regeling bij de GI ligt waarbij het uitbreiden van het contact afhankelijk is van het tempo van de kinderen. Daarbij is het van belang dat de ouders het traject rondom oudercommunicatie gemotiveerd aangaan. De ouders moeten eerst een start maken met de hulpverlening voorafgaand aan een eventuele uitbreiding van de zorgregeling of een eventueel contactherstel. Het solo parallel ouderschapstraject bij [instantie] is ten tijde van de mondelinge behandeling al anderhalve maand opgestart. Met beide ouders zijn verkennende gesprekken gevoerd. In het op te stellen ouderschapsplan worden afspraken voor de vakanties voor het schooljaar 2024-2025 vastgelegd.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling als volgt geadviseerd. Er is een duidelijk gebrek aan samenwerking en communicatie tussen de ouders. Het zou goed zijn als de ouders door middel van hulpverlening inzicht krijgen in hun eigen gedrag en het effect daarvan op de kinderen. Bovendien is het belangrijk om ruimte te creëren voor vragen over het feit dat de vader niet de biologische vader van [minderjarige 1] is, wat [minderjarige 2] inmiddels ook weet. Daarin lukt het de ouders niet om samen te werken om die boodschap zorgvuldig over te brengen. Hulpverlening kan hen hierbij helpen.
Wat betreft de zorgregeling met [minderjarige 2] en het herstel van het contact met [minderjarige 1] , is het belangrijk dat de regie bij de GI ligt. [minderjarige 1] is heel stellig over het feit dat zij geen contact wil met de vader.
Het hof overweegt als volgt.
Het contact tussen de vader en [minderjarige 2]
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Tussen partijen is in geschil welke verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige 2] dient te worden vastgesteld.
3.9.3.
Het hof dient een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van [minderjarige 2] wenselijk voorkomt. [minderjarige 2] is naar het oordeel van het hof het meest gebaat bij een uitbreiding van de zorgregeling waarbij [minderjarige 2] in de even weekenden van vrijdag na school tot maandag naar school bij de vader verblijft. Het is duidelijk geworden dat de overdrachtsmomenten op vrijdagmiddag en zondagavond bij de stiefouders van de moeder voor [minderjarige 2] veel spanningen met zich brengen. Dit is het gevolg van de spanningsvolle relatie tussen de ouders enerzijds en de complexe relatie tussen de moeder en haar stiefouders anderzijds. Deze spanningen worden weggenomen wanneer de overdracht plaatsvindt op een neutraal terrein zoals op school. Zo kan [minderjarige 2] haar weekend bij de vader rustig starten en afsluiten en kan de moeder haar maandag uit school halen zonder dat de ouders elkaar daarbij hoeven te zien. Het is niet gebleken dat het belang van [minderjarige 2] zich verzet tegen deze extra overnachting bij de vader.
Het wordt op dit moment niet in het belang van [minderjarige 2] geacht om de regeling verder uit te breiden. Zij heeft al veel meegemaakt in haar jonge leven. Zo weet [minderjarige 2] pas sinds kort dat [minderjarige 1] haar halfzusje is. Daarnaast loopt er een aantal trajecten; er is recent hulpverlening voor [minderjarige 2] bij [instantie] gestart zodat zij met een neutraal persoon kan spreken over het contact met de vader, er loopt een ondertoezichtstelling en de vader en de moeder gaan aan de slag met hulpverlening. Gezien de spanningen die voor [minderjarige 2] gepaard gaan met deze ontwikkelingen is de hiervoor genoemde uitbreiding van de regeling naar het oordeel van het hof het meest in haar belang.
Het hof gaat ervanuit dat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling ook het verloop van de contacten tussen [minderjarige 2] en de vader zal volgen en, in overleg met de ouders, een uitbrieding dan wel aanpassing zal monitoren.
Het hof stelt geen nieuwe regeling vast ten aanzien van de feestdagen en vakanties, omdat hierover afspraken worden gemaakt in het ouderschapsplan dat met behulp van [instantie] door de ouders wordt opgesteld.
Het contact tussen de vader en [minderjarige 1]
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.10.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en afweging – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het op dit moment niet in het belang van [minderjarige 1] is een omgangsregeling tussen haar en de vader vast te stellen. Op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk dat daar bij [minderjarige 1] op dit moment geen ruimte voor is. Na het incident dat tussen de ouders in het voorjaar van 2022 heeft plaatsgevonden is er geen contact meer geweest tussen haar en haar vader. De strijd tussen de ouders duurt al jaren en [minderjarige 1] zit nog altijd klem in die strijd. [minderjarige 1] is inmiddels 14 jaar oud en laat zich niet meer sturen. Ze heeft tegen de voorzitter van het hof stellig verklaard geen contact met de vader te willen. Zij voelde zich bij de vader niet gehoord en niet gelukkig. Ze worstelt met de huidige situatie en wil haar zusje beschermen voor verdrietige of negatieve ervaringen. Met de GI vindt het hof het belangrijk dat [minderjarige 1] met haar praktijkondersteuner blijft praten over de dingen die zij meemaakt en heeft meegemaakt, voordat er überhaupt ruimte ontstaat om te werken aan een mogelijk contactherstel met de vader. Hiervoor is eerst rust nodig.
Voorts is het van belang dat ouders met behulp van hulpverlening werken aan hun onderlinge problematiek en dat de vader met hulpverlening leert om op een positieve en laagdrempelige manier toenadering te zoeken tot [minderjarige 1] . Hoewel er nu nog geen ruimte voor contactherstel bij [minderjarige 1] bestaat, gaat het hof ervanuit dat de GI blijft peilen of er in de toekomst ruimte gaat ontstaan en blijft inzetten op het helen van voornoemde ingrijpende gebeurtenissen, voor zowel de vader als [minderjarige 1] .
Conclusie
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, uitsluitend voor zover dit betreft de vastgestelde reguliere zorgregeling tussen [minderjarige 2] en de vader. Voor het overige wordt de bestreden beschikking bekrachtigd.
3.12.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 oktober 2023, uitsluitend voor zover de rechtbank een zorgregeling tussen [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] en de vader heeft vastgesteld;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de [minderjarige 2] en de vader de volgende regeling vast:
- [minderjarige 2] verblijft bij de vader gedurende de even weekenden van vrijdag na school tot maandag naar school, waarbij de vader haar op vrijdag ophaalt van school en haar op maandag naar school brengt.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en K.A. Boshouwers en is op 13 juni 2024 in het openbaar uitgesproken door C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.