ECLI:NL:GHSHE:2024:1981

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
200.336.609_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep in een geschil over de verkoop van een woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de man in een geschil over de verkoop van een woning na zijn echtscheiding van de vrouw. De man, zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin hij werd veroordeeld om mee te werken aan de verkoop van de woning. De vrouw had in kort geding gevorderd dat de man zou meewerken aan de verkoop en levering van de woning, en dat het vonnis in de plaats zou treden van de benodigde handtekeningen van de man. De voorzieningenrechter heeft de man veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning. De man heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd, maar het hof oordeelt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat hij verzuimd heeft zijn hoger beroep in te schrijven in het rechtsmiddelenregister binnen de gestelde termijn van acht dagen. Het hof stelt vast dat de man niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep voor zover dit betrekking heeft op de oordelen die in de plaats treden van de handtekeningen die nodig zijn voor de verkoop van de woning. De vordering van de man tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis wordt afgewezen, omdat de man geen belang meer heeft bij deze vordering. De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere uitlating over de voortzetting van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.336.609/01
arrest van 18 juni 2024
in de zaak van
[appellant],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in en buiten Nederland,
appellant,
eiser in incident
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. L. van der Steen te Veghel,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
verweerder in incident,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. R.P de Vries te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 december 2023 ingeleide hoger beroep, hersteld bij exploot van 2 januari 2024, van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s- Hertogenbosch, gewezen vonnis in kort geding van 8 november 2023 tussen appellant als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en geïntimeerde als eiseres in conventie en gedaagde in reconventie.

1.De zaak in het kort

In deze zaak ligt enkel nog de vraag voor of de man veroordeeld moet worden om zijn woning te verkopen,
2. Het verloop van de procedure bij de rechtbank (zaak-/rolnummer C/01/396866 / KG ZA 23-459)
Voor het verloop van de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar voormeld vonnis.

3.Het verloop van de procedure in hoger beroep

3.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven;
  • de memorie van antwoord in het incident;
  • de memorie van antwoord.
3.2.
Het hof heeft de man nog in de gelegenheid gesteld om een antwoordakte te nemen
over de ontvankelijkheid van zijn hoger beroep. Daarna heeft het hof arrest bepaald.

4.De feiten

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen.
Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen behoort de woning gelegen aan de [adres] te [postcode] [plaats] (hierna: de woning).
Voor de aankoop van de woning zijn partijen een hypothecaire lening aangegaan.
Bij beschikking van 1 juni 2023 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarin heeft de rechtbank partijen onder meer bevolen over te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ten overstaan van een notaris.
De echtscheidingsbeschikking is eind september 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Partijen hebben op 13 juli 2023 een opdracht tot dienstverlening bij verkoop ondertekend en daarin aan [---] Makelaardij te [plaats] (hierna te noemen: de makelaar) opdracht gegeven om hen te begeleiden bij de verkoop van de woning [1] .
In de opdracht tot dienstverlening aan de makelaar hebben partijen de vraagprijs van de woning bepaald op € 579.000,--. De woning is daarna te koop gezet.
Een geïnteresseerde koper heeft een bod uitgebracht op de woning van € 579.500,--. [2]
De makelaar heeft naar aanleiding van het bod een koopovereenkomst opgesteld.
De vrouw heeft de man verzocht om de koopovereenkomst te ondertekenen.
De man heeft aan de vrouw bericht dat hij het komende jaar weigert om te tekenen en dat hij zelf de woning wil overnemen.
De vrouw heeft in de weigering van de man aanleiding gezien een kort geding procedure te starten tegen de man, die heeft geleid tot het bestreden vonnis (waarover nader hierna);
De man heeft het hoger beroep tegen het bestreden vonnis niet binnen acht dagen na het instellen van het beroep ex art. 3:301 lid 2 BW jo. art. 433 Rv doen inschrijven in het rechtsmiddelenregister.

5.De procedure in kort geding

5.1.
In de procedure bij de voorzieningenrechter vorderde de vrouw in conventie - samengevat - uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van de man tot medewerking aan de verkoop en levering van de woning en verdeling van de netto-opbrengst bij helfte op straffe van een dwangsom. Daarnaast vorderde zij te bepalen dat indien de man niet meewerkt het vonnis in de plaats treedt van de voor verkoop en levering noodzakelijke wilsverklaring, medewerking en/of handtekening van de man en de man te veroordelen in de proceskosten.
5.2.
De man vorderde in reconventie uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de verdeling van de woning wordt uitgesteld voor de duur van primair vijf, subsidiair drie jaren en meer subsidiair één jaar dan wel voor de duur die de voorzieningenrechter juist acht.
5.3.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter in conventie:
a. de man veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis onvoorwaardelijke en onherroepelijke medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning door:
- op eerste verzoek van de vrouw binnen drie werkdagen de koopovereenkomst zoals overgelegd door de vrouw als productie 6 bij de dagvaarding te ondertekenen;
- op eerste verzoek van de notaris te verschijnen op diens kantoor om de notariële akte van levering te ondertekenen;
b. bepaald dat als de man aan de veroordeling onder a. niet voldoet het vonnis in de plaats treedt van de benodigde handtekening(gen) en/of para(a)f(en) van de man op de genoemde koopovereenkomst en notariële akte van levering.
5.4.
De voorzieningenrechter is tot dit oordeel gekomen na de volgende overwegingen:
“5.4. (…) Vast staat dat partijen in juli 2023 gezamenlijk opdracht hebben gegeven aan de makelaar om hen te begeleiden bij verkoop van de woning. Daarmee is voldoende aannemelijk dat partijen het er op dat moment over eens waren dat de woning zou worden verkocht aan een derde. De man wil kennelijk nu terugkomen op die afspraak en wil de woning zelf overnemen.
Dat de woning in het kader van de verdeling uiteindelijk aan de man zal worden toegedeeld is niet aannemelijk. Vast staat dat de man op dit moment niet beschikt over voldoende financiële middelen om de woning over te nemen. Hij heeft op dit moment kennelijk geen inkomen.De man heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij binnen afzienbare tijd wel over voldoende middelen zal kunnen beschikken om de vrouw te kunnen uitkopen. De man stelt in dat kader dat hij een aanvraag om een (bijstands)uitkering heeft ingediend en dat hij de gemeente heeft verzocht hem te ondersteunen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Daarnaast zou de man bezig zijn om door middel van crowdfunding geld op te halen. De man heeft zijn stelling verder niet onderbouwd. Dat er financiële middelen voor hem beschikbaar komen en hoe groot die dan zijn, blijkt nergens uit. Daar komt bij dat de man zelf stelt dat de woning veel meer waard is dan de vraagprijs van € 579.000,-. Volgens de man ligt de waarde eerder in de buurt van € 850.000,--. Dat betekent dat de man in dat geval een nog hoger bedrag bijeen moet zien te krijgen om de vrouw uit te kopen.
5.5.
Dat de woning aanzienlijk meer waard zou zijn dan € 579.000,-- is door de man overigens niet aannemelijk gemaakt. De vraagprijs is destijds door de makelaar vastgesteld op € 579.000,-- en partijen zijn daarmee akkoord gegaan. Het enkele feit dat de WOZ-waarde van de woning per 1 januari € 654.000,-- bedroeg is onvoldoende om aan te nemen dat de vraagprijs van de woning te laag is. Daarbij is van belang dat de makelaar bij het vaststellen van de vraagprijs rekening heeft gehouden met de wens van partijen om de woning spoedig te verkopen alsmede met de prijzen van in de huidige markt. (…)
5.7.
Slotsom is dat voldoende grond bestaat om de man te veroordelen om mee te werken aan verkoop en levering van de woning. De man zal in dat kader worden veroordeeld om de door de vrouw als productie 6 overgelegde koopovereenkomst te ondertekenen en om mee te werken aan het transport van de leveringsakte door de notaris. (…)
5.8.
De voorzieningenrechter ziet voldoende grond om met toepassing van artikel 3:300 BW te bepalen dat dit vonnis in de plaats zal treden van de wilsverklaring (de handtekening) van de man die nodig is voor de verkoop en levering van de woning. (…)”
In reconventie heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de man afgewezen, met inachtneming van de overwegingen in conventie.
De kosten van de procedure in conventie en reconventie heeft de voorzieningenrechter gecompenseerd.

6.De procedure in hoger beroep

6.1.
De man heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot
vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende:
In incident:
Met onmiddellijke ingang de schorsing te bepalen van de werking van het bestreden vonnis.
In de hoofdzaak:
te bepalen dat de verdeling van de gezamenlijke woning van partijen staande en gelegen te ( [postcode] ) [plaats] aan de [adres] wordt uitgesteld voor primair vijf jaren, subsidiair drie jaren en tertiair één jaar, dan wel voor de duur die het hof juist acht;
te bepalen dat, indien dit uitstel niet wordt verleend, de woning opnieuw in de verkoop wordt gezet en dat deze opnieuw zal worden gewaardeerd door een door partijen aan te stellen geregistreerde makelaar.
Kosten rechtens.
6.2.
De vrouw heeft in het incident primair gevorderd de man niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair om de vordering af te wijzen.

7.De beoordeling in het incident

Ontvankelijkheid
7.1.
De
vrouwstelt primair dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep en geen belang heeft bij zijn vordering in het incident. De man heeft verzuimd zijn hoger beroep in te schrijven in het rechtsmiddelenregister. Op de voet van art. 3:301 lid 2 BW jo. art. 433 Rv had hij dit binnen acht dagen na het instellen van het beroep moeten doen. Blijkens het dictum van het vonnis treedt het vonnis in de plaats van een deel van de leveringsakte van een registergoed, te weten de in de leveringsakte vereiste toestemming en handtekening van de man (Hoge Raad 23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:647). De niet-ontvankelijkheid strekt zich alleen uit tot de grieven of klachten die betrekking hebben op het gedeelte van het vonnis dat in de plaats treedt van (een deel van) de tot levering bestemde akte en de daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen. De eis van inschrijving geldt voor de gevallen waarin de bestreden uitspraak op het moment dat het rechtsmiddel wordt ingesteld, daadwerkelijk in de plaats treedt van (een deel van) de akte van levering of nog kan treden. Het dictum dat het ‘vonnis in de plaats treedt voor de akte van levering’ staat in onlosmakelijk verband met alle grieven, ook die betrekking hebben op de (ondertekening van de) koopovereenkomst, de verkoopprijs, de verkoopopdracht aan de makelaar, de waardebepaling van de woning, de financiële middelen.
7.2.
De
manvoert aan dat het bepaalde in art. 3:301 lid 2 BW niet van toepassing is, omdat niet de situatie van art. 3:300 lid 2 BW, maar het bepaalde in art. 3:300 lid 1 BW zich voordoet. In het vonnis is niet bepaald dat dit in de plaats kan treden van de leveringsakte of een deel daarvan. Daarin is enkel bepaald dat het in de plaats kan treden van de handtekening en/of para(f)en van de man op de koopakte en de leveringsakte. Het bestreden vonnis is daarom een zogeheten wilsverklaring vervangend vonnis. Daarnaast stelt de man dat de strekking van artikel 3:301 lid 2 BW zich beperkt tot het waarborgen van de betrouwbaarheid van de openbare registers met het oog op de rechtszekerheid voor verkrijging van registergoederen. Daarom beperkt de niet-ontvankelijkheid zich tot oordelen over dat gedeelte van de uitspraak dat volgens het dictum in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden onderdelen. De vrouw heeft niet gesteld dat de betrouwbaarheid van de openbare registers in het geding is en ook niet of zij haar vordering baseert op de art. 3:300 lid 1 BW of 3:300 lid 2 BW. Het dictum van de voorzieningenrechter omvat een mengvorm van beide artikelen. Tot slot stelt de man dat hij heeft gegriefd tegen de door de voorzieningenrechter aangenomen overeenstemming over de koopprijs van de woning, de vraag of de man een verkoopopdracht heeft gegeven aan de makelaar, of niet aannemelijk is dat de woning meer dan € 579.500,- kan opbrengen en of de man over financiële middelen gaat beschikken om de woning te kunnen overnemen. Hiervoor geldt geen inschrijvingsvereiste.
7.3.
Het
hofstelt het volgende voorop. De rechter dient ambtshalve na te gaan of aan het voorschrift van art. 3:301 lid 2 BW is voldaan. Het voorschrift van art. 3:301 lid 2 BW strekt ertoe dat bij de inschrijving in de openbare registers van een uitspraak die in de plaats treedt van (een deel van) een tot levering bestemde akte als bedoeld in art. 3:89 BW, zoveel mogelijk buiten twijfel wordt gesteld dat op het tijdstip waarop de beroepstermijn verstreek, geen rechtsmiddel is ingesteld. Dit is van belang voor de rechtszekerheid die is vereist bij de verkrijging van registergoederen. De bepaling bewerkstelligt dat de griffier van het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan, bij de afgifte van de in art. 25 Kadasterwet bedoelde verklaring dat hem niet van het instellen van een gewoon rechtsmiddel is gebleken, kan afgaan op het rechtsmiddelenregister. Dit is niet alleen van belang in de gevallen die in art. 25 lid 1, onder a en b, Kadasterwet zijn genoemd, maar ook in het geval waarin de in te schrijven uitspraak uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
Een niet-ontvankelijkheid op de voet van art. 3:301 lid 2 BW strekt zich alleen uit tot de grieven die zich richten tegen oordelen over het gedeelte van de uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van (een deel van) de tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen. De eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister geldt slechts voor gevallen waarin de bestreden uitspraak op het moment dat het rechtsmiddel wordt ingesteld, daadwerkelijk in de plaats van (een deel van) de akte is getreden of nog kan treden. (Hoge Raad 23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:647).
Indien een partij in haar petitum / of de rechter in zijn beslissing niet aansluit(en) bij de tekst van artikel 3:300 BW, zodat onduidelijk is welke vorm van reële executie precies wordt bedoeld, zal het dictum moeten worden uitgelegd. In dat verband is vaste rechtspraak dat de uitleg van het dictum moet geschieden in het licht en met inachtneming van de overwegingen die tot de beslissing hebben geleid. (Hoge Raad 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:369).
7.4
Het
hofoordeelt als volgt. Het dictum in het bestreden vonnis ex art. 3:300 BW kan in het licht en met inachtneming van de hiervoor onder 5.4 weergegeven overwegingen niet anders worden begrepen dan dat de voorzieningenrechter heeft bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van een deel van de akte tot levering, namelijk de in de leveringsakte vereiste verklaringen (handtekeningen) van de man (“bepaalt dat indien de man niet voldoet aan de in 7.1. uitgesproken veroordeling,
dit vonnis in de plaats treedt van de benodigde handtekening(en) en/of para(a)f(en)van de man op de genoemde koopovereenkomst en
notariële akte van levering” – onderstreping hof).
Dit deel van het dictum staat in onlosmakelijk verband met de veroordeling van de man in rov. 7.1 tot medewerking aan de door de vrouw als productie 6 bij de dagvaarding overgelegde koopovereenkomst inzake de woning en de daarin opgenomen koopsom van € 579.500,-- in combinatie met de daaraan voorafgaande waardebepaling en opdrachtverlening. De leveringsverplichting vloeit hier immers uit voort. Ook staat het dictum in onlosmakelijk verband met de afwijzing van de vorderingen van de man in reconventie (rov. 7.7.) gericht op het laten voortbestaan van de onverdeeldheid van de woning, omdat deze de tegenhanger vormen van de vorderingen in conventie.
Hiervan uitgaande is het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 BW van toepassing en rustte op de
man de verplichting om zijn hoger beroep tegen de bestreden uitspraak op de voet van
art. 3:301 lid 2 BW jo. 433 Rv in te schrijven in het rechtsmiddelenregister.
Het gevolg is dat de man niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep, voor zover dat hoger beroep zich richt tegen oordelen die betrekking hebben op dat gedeelte van de uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van (een deel van) de tot levering van de woning bestemde akte en de daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen. Al hetgeen de man verder heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Schorsing tenuitvoerlegging
7.5.
De man stelt in zijn toelichting op de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, kort gezegd, dat zijn belang om te kunnen onderzoeken of hij de woning kan overnemen zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij spoedige verkoop van de woning. Volgens hem blijkt uit niets dat de woning niet alsnog voor een goede/betere prijs kan worden verkocht. Hieruit volgt dat zijn vordering tot schorsing ziet op de veroordeling om mee te werken aan de verkoop en levering van de woning, de bepaling dat bij gebreke daarvan het bestreden vonnis in de plaats treedt van de handtekeningen of para(a)f(en) van de man en de afwijzing van zijn vorderingen om de woning onverdeeld te laten. Omdat de man, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep tegen dat gedeelte van de bestreden uitspraak en die veroordeling dus onherroepelijk is, heeft de man geen belang meer bij zijn vordering tot schorsing. Het hof zal deze vordering dan ook afwijzen. De beslissing over de proceskostenveroordeling in het incident zal worden aangehouden.
bewijsaanbod
7.6.
Daargelaten dat gelet op de aard van deze procedure geen plaats is voor bewijsvoering, komt het hof niet toe aan het bewijsaanbod van de man dat onvoldoende concreet en specifiek is.
In de hoofdzaak
7.7.
Het voorgaande betekent dat in hoger beroep moet worden beoordeeld welke grieven of klachten van de man geen betrekking hebben op dat gedeelte van de uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van (een deel van) de tot levering bestemde akte of oordelen die daarmee onlosmakelijk verbonden zijn.
7.8.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor uitlating over de voortzetting van de procedure. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

8.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst af de vordering ex art. 351 Rv;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 16 juli 2024 voor akte aan de zijde van de man en de vrouw
met het hiervoor onder 7.7. opgenomen doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M.J. Peters, P.P.M. van Reijsen en G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 juni 2024.
griffier rolraadsheer

Voetnoten

1.Prod. 5 dagvaarding rb
2.Pod. 6 dagvaarding rb