5.1.De standpunten van partijen, zoals deze blijken uit het beroep- en verweerschrift en zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, luiden, samengevat, als volgt.
Standpunt van [de dochter]
Anders dan in het beroepschrift is betoogd, zal aan de hand van de Haviltex-maatstaf het ouderschapsplan moeten worden uitgelegd. Gelet op de afspraak in het ouderschapsplan onder 3.4, gaat [de dochter] ervan uit dat de vader bijdraagt en zal blijven bijdragen in haar kosten van levensonderhoud en studie totdat zij 25 jaar is. De vader betoogt wel dat met die afspraak is bedoeld dat alleen de studie Fotografie van [de dochter] vergoed hoefde te worden, maar dat staat er geenszins. Nergens valt uit af te leiden dat het gaat om één studie.
[de dochter] heeft meerdere redenen aangevoerd waaruit blijkt dat het niet uitsluitend om één studie gaat. Uit de tekst blijkt dat het gaat om de situatie zolang het kind met redelijke resultaten studeert of met een beroepsopleiding bezig is (en zolang zij nog geen 25 jaar is). De enige voorwaarden om te kunnen spreken van een verplichting om een studiebijdrage te leveren zijn dus (1) het feit dat [de dochter] studeert of met een beroepsopleiding bezig is, (2) dat zij dat met redelijke resultaten doet en (3) dat zij nog niet de leeftijd van 25 jaren heeft bereikt. [de dochter] is nog geen 25 jaar, studeert nog altijd en doet dat ook met redelijke resultaten. Waarom het beding dus niet (ook) geldt voor [de dochter] huidige (tweede) opleiding wordt geheel niet duidelijk. De rechtbank heeft ten onrechte die voorwaarden niet getoetst.
De rechtbank gaat ten onrechte uit van een gemotiveerde betwisting. Als het daadwerkelijk de bedoeling van partijen was om uitsluitend voor de toenmalige studie van [de dochter] een studiebijdrage te voldoen, dan had de mediator dat heel eenvoudig kunnen toevoegen in het door hem opgemaakte artikel 3.4 van het ouderschapsplan. Dat heeft hij niet gedaan. Sterker nog: hij heeft een deel van het gebruikelijke beding – dat in eerdere concepten nog wel was opgenomen – weggehaald. Het weggehaalde deel ziet juist op het plegen van overleg met de ouders, wat partijen niet wenselijk achtten. Daarmee kan worden vastgesteld dat [de dochter] zonder toestemming van haar ouders verder mocht studeren en daarbij een studiebijdrage kon verlangen (onder de eerder genoemde en in het beding opgenomen voorwaarden). Het uitsluitend zeggen dat het maar om één studie zou gaan, is absoluut onvoldoende om van een gemotiveerde betwisting te spreken. Het weghalen van de passage ‘en in goed overleg’ ondersteunt de visie van [de dochter] dat zij ook andere studies mocht volgen. [de dochter] verwijst naar een e-mailbericht van de mediator, die aangeeft dat het in zijn ogen ook gaat om meerdere opleidingen. In de tekst staat weliswaar ‘beroepsopleiding’ (in enkelvoud), maar dat komt omdat het niet logisch zou zijn dat [de dochter] meerdere beroepsopleidingen tegelijkertijd zou volgen. [de dochter] was niet aanwezig bij het eerste gesprek met de mediator, maar wel bij de gesprekken die daarna plaatsvonden. Zij heeft zich niet bemoeid met de inhoud. Toen het ouderschapsplan werd opgemaakt was het al duidelijk dat [de dochter] na Fotografie een andere opleiding zou gaan doen. Bij de mediator is gesproken over het volgen van meerdere studies. De moeder kan dit bevestigen. [de dochter] weet niet meer hoe haar eerste studiejaar is betaald, de jaren daarna heeft ze zelf betaald. [de dochter] heeft de vader niet tussentijds op de hoogte gehouden over de vorderingen van haar MBO-studie. Zij heeft via haar advocaat een brief gestuurd naar de vader toen die studie met goed gevolg was afgerond en [de dochter] zeker wist dat ze was aangenomen voor de HBO-opleiding. Omdat in het ouderschapsplan het stukje ‘in goed overleg’ was verwijderd, hoefde [de dochter] dit ook niet met de vader te overleggen. [de dochter] had de vrijheid om te kiezen. [de dochter] zit nu aan het einde van haar tweede studiejaar en ze is bezig met een toelatingsopdracht voor een pre-master zodat ze haar derde en vierde studiejaar kan combineren en twee diploma’s krijgt. Ze heeft de vader hier niet over geïnformeerd, maar ze is bereid om dat te doen als hij erom vraagt en als het nodig is. [de dochter] heeft nooit tegen de vader gezegd dat hij haar vader niet meer was. Ze schildert de vader niet als boeman af. Het komt niet meer goed tussen de vader en [de dochter] . [de dochter] heeft nu rust en kan zichzelf zijn.
Standpunt van de vader
Bij de uitleg van een afspraak moet altijd gekeken worden naar ‘de bedoeling van partijen’, zeker als de tekst niet volledig duidelijk is, hetgeen het geval is. Uit het feit dat er enkelvoud wordt gebruikt ‘met een beroepsopleiding bezig is’, kan worden afgeleid dat het gaat om één studie en wel de studie waarmee [de dochter] al bezig was. Met de overgelegde verklaring van de toenmalige mediator [mediator] wordt een mening van [mediator] weergegeven (op basis van een taalkundige uitleg) en niet een weergave van de bedoeling van partijen of wat daarover concreet besproken is. Dat mogelijk de woorden ‘in goed overleg’ door de mediator zijn verwijderd, heeft naar alle waarschijnlijkheid te maken met het feit dat [de dochter] al in goed overleg met de studie Fotografie was begonnen. Er was geen noodzaak meer tot het voeren van overleg, niet over het volgen van de bestaande studie en al helemaal niet over een vervolgstudie. Het weglaten van deze woorden geeft [de dochter] in ieder geval geen vrijbrief om zonder overleg iedere door haar gewenste studie te starten, waarin de vader dan maar moet bijdragen tot aan haar 25ste. Dat gaat alle redelijkheid te buiten.
De vader betaalde aan [de dochter] € 439,78 per maand zoals in artikel 3.2 van het ouderschapsplan was vastgelegd. Omdat de vader ervan uitging dat kinderalimentatie stopt op het moment dat iemand 21 jaar is (tot zover reikte zijn kennis van het recht), is hij gestopt met een bijdrage te betalen toen hem de boodschap bereikte dat [de dochter] in juni 2022 haar studie had afgerond. Het was voor de vader heel logisch om zijn bijdrage te beëindigen.
Nooit eerder heeft [de dochter] tegen de vader gerept over een vervolgstudie en al helemaal niet over een studie in een geheel andere richting, namelijk Psychologie. Ook tijdens de mediation is nimmer gesproken over een vervolgopleiding. [de dochter] was aanwezig bij alle gesprekken met de mediator. Dat een vervolgstudie wél onderwerp van gesprek is geweest, is nergens uit gebleken en daarom ook niet komen vast te staan. De vader heeft de stellingen van [de dochter] gemotiveerd betwist. Hij had nimmer de bedoeling om bij te dragen in andere studies dan de studie Fotografie. Hij is niet eens op de hoogte geweest van de potentiële plannen van [de dochter] . [de dochter] heeft ter zitting bij de rechtbank toegegeven dat zij niet wist of de boodschap (dat zij een andere studie zou gaan volgen) bij de vader ‘is overgekomen’. De vader hoort op de mondelinge behandeling bij het hof pas voor het eerst over de vorderingen van [de dochter] ’s HBO-studie; hij had dit graag eerder gehoord. Tijdens het eerste studiejaar Fotografie 2018/2019 woonde [de dochter] nog thuis bij de ouders. Haar ouders betaalden het inschrijfgeld voor dat eerste jaar. [de dochter] kreeg van haar ouders kost en inwoning en alles wat ze verder nodig had. [de dochter] voldeed haar studiekosten met de studiefinanciering en als zij geld tekort kwam, droegen haar ouders bij. Haar ouders stortten niets op de bankrekening van [de dochter] .
De vader hoorde via een kennis dat [de dochter] een diploma-uitreiking had voor haar studie Fotografie, maar vernam hier officieel pas van toen [de dochter] dit via een brief van haar advocaat liet weten aan zijn advocaat. De strekking van de brief was dwingend: ‘dit ga ik doen en dit moet je betalen.’ De vader laat zich niet dwingen. Er had veel meer bereikt kunnen worden als [de dochter] met de vader gewoon in gesprek was gegaan. De vader wilde graag om de tafel. Hij wordt als een boeman afgeschilderd. Door deze procedure voelt de vader zich getreiterd, afgewezen en geïrriteerd. [de dochter] heeft toen ze het huis verliet tegen de vader gezegd: ‘je bent mijn vader niet, ik wil je nooit meer zien.’. De vader weet niet waarom [de dochter] dat zei. [de dochter] had nu nog steeds bij de vader kunnen wonen; hij had haar nooit buiten gezet. Als [de dochter] de vader niet meer wil zien, gunt hij [de dochter] de rust die ze nu daardoor ervaart.
Het hof overweegt als volgt.