ECLI:NL:GHSHE:2024:2015

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
200.336.909_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorlopige omgangsregeling onder begeleiding van de regie

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over haar minderjarige dochter, geboren in 2009, te herzien. De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder en de minderjarige recht hebben op begeleid contact, onder regie van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder is van mening dat deze regeling niet in het belang van de minderjarige is en verzet zich tegen de begeleiding door de GI. De vader daarentegen stelt dat begeleid contact noodzakelijk is om de minderjarige weer prettig te laten voelen in het contact met de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juni 2024 zijn beide ouders, hun advocaten, en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken, wat zij heeft gedaan middels een brief. Het hof concludeert dat de zorgen over de minderjarige reëel zijn en dat begeleiding door de GI noodzakelijk is om een onbelaste omgang tussen de moeder en de minderjarige te realiseren. De grieven van de moeder worden verworpen en de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 20 juni 2024
Zaaknummer: 200.336.909/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/395797 FA RK 22-1249
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Nederlof,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.M.G. van Nuenen-Meulesteen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 27 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 januari 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige] en - in zoverre opnieuw rechtdoende - een zorgregeling vast te stellen die in het belang van [minderjarige] rechtvaardig wordt geacht, dan wel het inleidend verzoek van de man (bij wijze van voorlopige regeling) om een co-ouderschapsregeling vast te stellen alsnog toe te wijzen, inhoudende dat [minderjarige] afwisselend een week bij de moeder dan wel bij de vader verblijft en de wissel plaats vindt op maandag op school.
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juni 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 9 mei 2024. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit schrijven zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de GI d.d. 14 maart 2024;
  • het V8-formulier met bijlagen (stukken eerste aanleg) van de advocaat van de moeder d.d. 31 januari 2024;
  • het V6-formulier met bijlage (productie 20) van de advocaat van de moeder d.d. 23 mei 2024;
  • het V8-formulier met bijlage (beschikking rechtbank van 26 maart 2024) van de advocaat van de moeder d.d. 29 mei 2024.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn in 2013 uit elkaar gegaan.
Uit deze relatie is de minderjarige [minderjarige] geboren.
3.2.
Bij beschikking van 9 januari 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 9 januari 2025.
[minderjarige] is met ingang van 2 juni 2023 met een daartoe verleende machtiging uithuisgeplaatst bij de vader.
3.3.
De vader heeft in eerste aanleg, voor zover thans van belang, verzocht om te bepalen dat de ouders voortaan gezamenlijk het gezag over [minderjarige] zullen uitoefenen, dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft en dat een contactregeling tussen [minderjarige] en de moeder wordt vastgesteld.
3.4.
Bij beschikking van 21 juni 2022 is bepaald dat de ouders voortaan gezamenlijk het gezag over [minderjarige] hebben. Iedere verdere beslissing is in afwachting van een traject van de ouders bij [instantie 1] aangehouden.
3.5.
Bij beschikking van 7 november 2022 heeft de rechtbank een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld en is bepaald dat het aan de GI is voorbehouden om de regeling uit te breiden, indien dit in het belang van [minderjarige] wordt geacht. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.6.
Bij beschikking van 23 januari 2023 zijn de verzoeken van de vader aangehouden in afwachting van het verloop van de ondertoezichtstelling.
3.7.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 27 oktober 2023 heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang,
voorlopigbepaald dat de moeder en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van (begeleid) contact dat onder regie van de GI moet worden opgebouwd, zoals overwogen in rechtsoverweging 5.5 van die beschikking.
3.8.
Bij beschikking van 26 maart 2024 heeft de rechtbank bepaald dat de vader voortaan alleen het gezag over [minderjarige] heeft.
Het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] is, in afwachting van dit hoger beroep, aangehouden tot 20 augustus 2024.
Het verzoek van de vader tot vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader is afgewezen, gelet op de beslissing over het gezag. Het verzoek van de vader om, bij wijze van voorlopige voorziening, een co-ouderschapsregeling vast te stellen, is eveneens afgewezen.
3.9.
De moeder kan zich met de bestreden beslissing niet verenigen, voor zover is bepaald dat de moeder en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van (begeleid) contact dat onder regie van de GI moet worden opgebouwd.
De standpunten
3.10.
De moeder voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Zij heeft geen vertrouwen in een regeling waarbij de regie bij de GI ligt. Er is bovendien geen grondslag voor een begeleide omgangsregeling. De GI beperkt op allerlei manieren het contact tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder heeft zich in de gesprekken met de GI nooit veilig gevoeld. De GI heeft veel aannames gedaan en vergroot zaken. Er is vanuit de GI onvoldoende zicht op de persoon van de moeder. Er heeft geen gedegen onderzoek plaatsgevonden naar haar opvoedcapaciteiten en woonsituatie. De moeder heeft het gevoel dat zij bij voorbaat al is afgeschreven als verzorgende en opvoedende moeder.
De moeder kan zich ook niet vinden in de door de vader geschetste situatie, waarbij de vader heeft aangevoerd dat de moeder zich onbetrouwbaar heeft opgesteld en zij uitdrukkelijk voor afstand tot [minderjarige] heeft gekozen.
Spoedig contactherstel is in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk.
De moeder verzet zich niet zozeer tegen het verblijf van [minderjarige] bij de vader en de inzet van [instantie 2] en zij benadrukt dat zij evenmin bezwaar heeft tegen de inzet van begeleiding voor haarzelf. Zij vindt het echter belangrijk dat de contacten tussen haar en [minderjarige] onbegeleid plaatsvinden, zodat de contacten op een ontspannen manier kunnen verlopen. De moeder vreest dat de inzet van een traject bij [instantie 3] de situatie alleen maar zal verergeren en [minderjarige] zal schaden. [minderjarige] geeft zelf aan dat zij in de weekenden een onbegeleide omgang met de moeder wenst en de moeder wil graag weten of [minderjarige] achter een traject via [instantie 3] staat.
3.11.
De vader voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Op dit moment is begeleid contact de enige manier om het contact tussen [minderjarige] en de moeder vorm te geven. [minderjarige] moet zich weer prettig gaan voelen. De begeleiding is noodzakelijk zodat het contact onbelast kan plaatsvinden.
[minderjarige] wil graag contact met de moeder en ze vindt de huidige situatie verschrikkelijk.
Ze wil graag dat de rechtszaken stoppen en dat er met beide ouders normaal contact kan zijn.
[minderjarige] heeft bij de vader inmiddels een eigen kamer en binnen het gezin van de vader heeft iedereen inmiddels zijn plek weer gevonden, sinds de komst van [minderjarige] . Op school gaat het met [minderjarige] goed. Verder heeft [minderjarige] aangegeven dat zij met de voorgestelde ACT-therapie wil starten, onder de voorwaarde dat dit bij dezelfde therapeut plaatsvindt als degene die de diagnostiek heeft uitgevoerd. [minderjarige] heeft namelijk in het algemeen moeite met een wisseling van personen.
3.12.
De GI voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Het gaat in beginsel goed met [minderjarige] . Zij gedijt goed in de gezinssituatie bij de vader. Door alle veranderingen en gebeurtenissen heeft zij wel de nodige spanningen ervaren. Uit het onderzoek bij [instantie 2] is naar voren gekomen dat [minderjarige] veelal doet wat van haar wordt gevraagd en dat zij het prettig vindt als andere mensen voor haar beslissingen nemen. Er is een ACT-traject geadviseerd, zodat zij leert om beter naar zichzelf te luisteren en een eigen mening te vormen. Na de zomer gaat zij hiermee starten. De omgang tussen [minderjarige] en de moeder wordt op dit moment door een tweede jeugdzorgwerker begeleid. Aan [minderjarige] is gevraagd om de locatie te kiezen voor het volgende omgangsmoment, maar er wordt gezien dat ze dit lastig vindt. In overleg met haar is besloten om tijdens het volgende omgangsmoment iets samen met de moeder te gaan doen (schilderen). Tijdens de eerste twee contacten is geconstateerd dat de moeder uitspraken doet die voor [minderjarige] belastend zijn. Nadat zij daarop is aangesproken heeft de moeder tijdens het laatste contactmoment niet of nauwelijks met [minderjarige] gesproken. Dit was voor [minderjarige] dusdanig moeilijk, dat daarom dit contactmoment voortijdig is beëindigd.
De GI heeft van [minderjarige] begrepen dat zij het lastig vindt om de moeder iets te vertellen over de thuissituatie bij de vader.
[instantie 3] is bereid gevonden om de omgangsbegeleiding van de GI over te nemen. [instantie 3] zal hiermee zo snel mogelijk starten. Het traject zal maximaal zes maanden in beslag nemen. Doel is toe te werken naar een onbelaste en onbegeleide omgang. Het is de bedoeling dat [minderjarige] en de moeder weer nader tot elkaar worden gebracht en zij zich prettiger en meer ontspannen gaan voelen in de contacten met elkaar. De verwachting bestaat dat een professionele en onafhankelijke organisatie beter in staat is om dit proces te begeleiden. De GI benadrukt dat het niet de bedoeling is dat de omgang langdurig wordt begeleid.
3.13.
De raad heeft - zakelijk weergegeven - het volgende geadviseerd.
De raad ziet geen mogelijkheden om anders dan de rechtbank te beslissen. De raad maakt zich zorgen over de moeder. In de beleving van de moeder is de begeleiding van het contact en de regie van de GI niet nodig, omdat zij een goede band met [minderjarige] heeft. De moeder wordt echter overspoeld door emoties, omdat zij niet bij haar dochter kan zijn.
De ouders kunnen niet met elkaar communiceren en samenwerken. [minderjarige] zit tussen twee vuren in en moet zich staande zien te houden en bij zichzelf zien te blijven. Zij lijdt enorm onder de situatie. De ouders zijn het aan [minderjarige] verplicht om te proberen om de verbinding (weer) met elkaar aan te gaan.
Het wettelijk kader
3.14.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
De overwegingen van het hof
3.15.
Het hof overweegt op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht als volgt.
3.16.
[minderjarige] heeft twee ouders die veel van hun dochter houden. Het lukt de ouders op dit moment niet om de samenwerking met elkaar aan te gaan en [minderjarige] buiten hun strijd te houden. Deze situatie is voor [minderjarige] erg ingewikkeld en belastend, omdat zij met beide ouders contact wil hebben en zij geen keuze wil maken tussen haar ouders. [minderjarige] heeft op dit moment geen onbelast contact met de moeder. Er is geruime tijd geen contact met de moeder geweest, omdat eerst moest worden gestart met een begeleide contactregeling, voordat sprake kon zijn van een onbegeleid contact. De moeder kon of wilde hier geen medewerking aan verlenen. Inmiddels hebben er drie begeleide contactmomenten plaatsgevonden, maar deze contacten zijn, en in ieder geval de laatste, voor [minderjarige] niet prettig verlopen. Er is nog steeds geen sprake van een onbelast contact. Tijdens de omgangsmomenten zijn bovendien signalen gezien dat [minderjarige] onvoldoende toestemming van de moeder ervaart om in het gezin van de vader te verblijven.
3.17.
Iedereen is het met elkaar eens dat het belangrijk is dat een onbelaste en onbegeleide omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder tot stand moet worden gebracht.
Over de weg hiernaartoe verschillen de betrokken partijen van mening. Volgens de moeder werkt een begeleide omgang contraproductief en bestaat hiertoe geen noodzaak, omdat zij geaccepteerd heeft dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vader heeft. Zij stelt bovendien dat zij bereid is om mee te werken aan hulpverlening. In de visie van de GI is het noodzakelijk dat de omgang eerst op onbelaste wijze verloopt, voordat sprake kan zijn van een onbegeleide omgangsregeling. Met de inzet van [instantie 3] wordt beoogd om [minderjarige] en de moeder nader tot elkaar te brengen. De raad en de vader sluiten zich bij dit standpunt van de GI aan.
3.18.
Voorop wordt gesteld dat de door de rechtbank en de GI ingeslagen weg dient te worden gevolgd. De zorgen over [minderjarige] zijn reëel en worden door het hof onderschreven. [minderjarige] zit volledig klem tussen de ouders en zij is niet in staat om haar eigen stem te laten horen.
Het hof onderschrijft het belang van begeleiding door [instantie 3] , gelet op het verloop van de drie laatste contactmomenten. Benadrukt wordt dat deze begeleiding niet is bedoeld om de moeder te diskwalificeren, maar om zowel [minderjarige] als de moeder te ondersteunen in de problemen die zij - ieder voor zich - op dit moment ervaren.
Het is belangrijk dat deze problemen naar de achtergrond verdwijnen en er uiteindelijk een fijne onbegeleide omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] tot stand kan komen.
Het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de ouders, zonder de regie van de GI, in staat zijn om dit te bereiken.
3.19.
De grieven van de moeder falen derhalve en de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
3.20.
Overigens vraagt het hof nog wel aandacht voor het feit dat er voldoende oog dient te zijn voor de situatie van de moeder. Alhoewel het voor haar lastig is om haar eigen aandeel in de situatie te (h)erkennen, dient er ook aandacht te zijn voor de signalen die zij afgeeft.
De moeder voelt zich onbegrepen, niet gezien en niet gehoord. Het is voorstelbaar dat het voor de moeder een grote aanpassing is dat [minderjarige] sinds kort het hoofdverblijf bij de vader heeft, aangezien zij jarenlang het grootste deel van de zorg van [minderjarige] op zich heeft genomen. Verder lijkt de moeder onvoldoende waardering te ervaren voor wat zij in het leven van [minderjarige] heeft betekend en nog steeds betekent.
Zij schiet in de weerstand en lijkt de samenwerking uit de weg te gaan, terwijl tegelijkertijd wordt gezien dat zij het voor [minderjarige] goed wenst te doen en de belangen van [minderjarige] bedoelt voorop te stellen.
Wanneer de weerstand en het wantrouwen van de moeder kan worden weggenomen, zal dit de samenwerking tussen alle betrokkenen ten goede komen, wat ook in het belang van [minderjarige] is. Overigens zal dat ook iets van de moeder zelf vergen.
De slotsom
3.21.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 27 oktober 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, G.M. Goes en mr. S.J. Vogels en is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.