ECLI:NL:GHSHE:2024:2016

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
200.339.420_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 in Turkije. De vader, verzoeker in hoger beroep, is het niet eens met de ondertoezichtstelling die door de rechtbank Zeeland-West-Brabant is opgelegd voor de duur van een jaar, met ingang van 2 januari 2024. De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige]. De vader voert aan dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is en dat het goed gaat met [minderjarige]. Hij heeft haar uit een onveilige situatie gehaald en zorgt voor een veilige omgeving bij opa en oma. De raad voor de Kinderbescherming en de moeder steunen de ondertoezichtstelling, waarbij de raad stelt dat de situatie schadelijk is voor [minderjarige] en dat er een gedwongen kader nodig is om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 23 mei 2024 gehouden, waarbij de minderjarige ook in de gelegenheid is gesteld haar mening te geven. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling op juiste gronden is uitgesproken en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. De vader's verzoek om vernietiging van de beschikking wordt afgewezen, en het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar noodzakelijk is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 20 juni 2024
Zaaknummer : 200.339.420/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/416677 JE RK 23-2146
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.G.F. Gootzen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende op een voor het hof bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J.E.M. Edelmann,
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In het kort:
Deze zaak gaat over de ondertoezichtstelling van de minderjarige:[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , Turkije. De vader is het met deze ondertoezichtstelling niet eens en hij heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 maart 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 24 april 2024, heeft de raad verzocht om de bestreden beschikking in stand te houden.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 6 mei 2024, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Gootzen.
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
-de moeder, bijgestaan door mr. Edelmann;
- [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
2.4.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter en de griffier hebben twee dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met haar gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 december 2023;
  • V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 8 mei 2024.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De vader en de moeder hebben een relatie gehad en zijn samen de ouders van [minderjarige] . Sinds 19 september 2018 hebben zij gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont met de vader bij opa en oma (vaderszijde). Zowel de vader, de moeder als [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 2 januari 2024 tot 2 januari 2025.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.4.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. Er is niet voldaan aan het wettelijke criterium voor een ondertoezichtstelling. Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Het gaat juist goed met [minderjarige] . De vader ziet wel dat er iets met haar aan de hand is omdat zij veel heeft meegemaakt. De vader heeft haar uit een onveilige omgeving weggehaald en ervoor gezorgd dat ze op een veilige plek zit bij opa en oma (vaderszijde). Ze heeft daar een eigen ruime slaapkamer waar ze zich kan terugtrekken en tot rust kan komen. Ook op school gaat het goed met [minderjarige] . Zij zit op het gymnasium en haalt goede cijfers. Opa en oma wonen in [plaats 1] en de school van [minderjarige] bevindt zich in [plaats 2] . [minderjarige] moet dan ook lang reizen voor school, de enkele reis duurt een uur en een kwartier. De vader is op zoek naar een woning in [plaats 2] maar dat is tot op heden nog niet gelukt. Vanwege haar immuunsysteem is [minderjarige] vaak ziek en kan zij soms niet naar school. [minderjarige] ondervindt deze problemen al vanaf haar geboorte. Desondanks kan zij nog steeds goed mee op school. De vader heeft de artsen gevraagd nogmaals onderzoek te doen naar het immuunsysteem van [minderjarige] zodat er mogelijk een oplossing kan worden gevonden. Dit onderzoek heeft op zich laten wachten omdat de moeder in eerste instantie geen toestemming gaf. De vader is bereid hulp te aanvaarden om de communicatie met de moeder te verbeteren. [minderjarige] mag van de vader ook contact met de moeder hebben maar de vader wil haar daar niet toe dwingen. [minderjarige] heeft zelf aangegeven nu geen contact met de moeder te willen.
De vader is bereid mee te werken aan de noodzakelijk geachte hulpverlening. Zo is vanuit school besloten om [minderjarige] te laten deelnemen aan een tweetal trainingen (sociale vaardigheid en beter omgaan met faalangst). Ook heeft de vader ingestemd met gesprekken die [minderjarige] zal voeren met hulpverlening om hulp te krijgen bij het verwerken van haar gevoelens. Tenslotte heeft de vader zelf bij [instantie 1] gevraagd of er hulpverlening voor [minderjarige] kan worden ingezet via een kindercoach. Binnen het vrijwillige kader heeft de vader al informatie ingewonnen bij [instantie 2] en [instantie 3] en de vader is ook bereid om deze hulpverlening door te zetten. De vader betreurt het dat hij zich hier nu niet meer zelf voor kan aanmelden vanwege de ondertoezichtstelling. De vader vindt de hulpverlening die inhoudt drie keer per week gesprekken thuis, erg veel. [minderjarige] heeft ook rust nodig. Hulp van de GGD vindt de vader wel een goed idee. Verder heeft de vader een andere visie dan de GI over de redenen waarom de eerste contacten niet tot stand kwamen; zo heeft hij een eerste uitnodiging niet ontvangen en is ook een afspraak afgezegd door de GI. Hij is het dan ook niet eens met de schriftelijke aanwijzing die hij hierover heeft gehad.
Een ondertoezichtstelling is een ingrijpende maatregel waar terughoudend mee dient te worden omgegaan. Het is juist in het belang van [minderjarige] om eerst te kijken of de zorgen kunnen worden weggenomen binnen het vrijwillig kader. De ondertoezichtstelling leidt bij [minderjarige] tot veel spanning, mede ook vanwege eerdere ervaringen met hulpverleners. [minderjarige] is bang voor een uithuisplaatsing. Ook zijn er woorden verdraaid en beloftes niet nagekomen.
Mocht het hof van oordeel zijn dat een ondertoezichtstelling dient te worden uitgesproken dan stelt de vader zich op het standpunt dat deze voor een zo kort mogelijke periode dient te worden uitgesproken. Alle omstandigheden in aanmerking genomen is de termijn van een jaar te lang.
3.5.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. Na een stroeve start zijn de doelen van de ondertoezichtstelling in april jl. door de GI met de ouders besproken. De doelen die zijn gesteld, zijn dat [minderjarige] onbelast en passend contact dient te (mogen) hebben met de beide ouders, dat zij hulpverlening krijgt om zich te ontwikkelen tot een volwassen persoon en dat de ouders met elkaar communiceren en samenwerken in het belang van [minderjarige] . Deze doelen zijn volgens de GI nog niet behaald.
De raad ziet dat de geëscaleerde situatie met de moeder veel impact heeft gehad op [minderjarige] . De situatie waarin [minderjarige] heeft verkeerd, is schadelijk voor haar geweest en is dat nog steeds. De ernstige zorgen zijn gelegen in de onduidelijkheid over de ingrijpende gebeurtenissen die [minderjarige] heeft meegemaakt en de impact daarvan op haar, het volledig ontbreken van contact met moeder en een zeer beschermende vader die [minderjarige] meer ruimte moet gaan geven om zelfstandig te worden. De grootste zorg is gelegen in het feit dat ouders op geen enkele manier met elkaar communiceren. Er is een gedwongen kader nodig om dit te doorbreken. De vader kan dat niet alleen, ook al staat hij open voor hulp.
Het is noodzakelijk dat een onafhankelijke derde, een gezinsvoogd, gaat kijken wat [minderjarige] nodig heeft en in haar belang gaat handelen. Conclusie is dat de ondertoezichtstelling op juiste gronden is uitgesproken. De raad is van mening dat een jaar een passende termijn is gezien de ingewikkelde en langdurige situatie. [minderjarige] heeft tijd nodig om haar angst te laten wegnemen. Met name zal ook onderzocht moeten worden of zij trauma’s heeft opgelopen door de jarenlange strijd tussen de ouders. De raad is dan ook van mening dat de beschikking van de rechtbank in stand dient te blijven.
3.6.
De moeder stemt in met de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Zij voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. De vader is in maart 2023 met [minderjarige] vertrokken en de moeder heeft vervolgens niets meer van haar gehoord. De vader werkt nergens aan mee en informeert haar in het geheel niet over [minderjarige] . Er is sprake van veelvuldig verzuim op school. De moeder maakt zich er verder zorgen over dat [minderjarige] per schooldag 2,5 uur moet reizen. De vader erkent weliswaar dat er zorgen zijn, maar laat het wel afweten. Pas nadat de vader daartoe is gedwongen, heeft hij enige informatie verstrekt. De vader doet geen enkele moeite om [minderjarige] in contact te brengen met de moeder. Er is al meer dan een jaar geen contact meer. Volgens de vader mag zij wel altijd contact met de moeder zoeken. Daarmee legt de vader de verantwoordelijkheid neer bij zijn jonge dochter. Bovendien betwijfelt de moeder of [minderjarige] uit eigen wil geen contact meer wil of dat ze hiertoe gedwongen is. De vader heeft voorts onlangs op zeer dwingende wijze verzocht om toestemming voor de aanvraag van een paspoort voor [minderjarige] . De moeder vreest dat ze [minderjarige] niet meer zal terugzien als de moeder meewerkt aan het verkrijgen van het paspoort. [minderjarige] moet veilig kunnen opgroeien bij twee ouders en niet in een omgeving waarbinnen ze onder druk staat. De ondertoezichtstelling is terecht opgelegd.
3.7.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. De GI maakt zich zorgen over de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] heeft helemaal geen contact met de moeder terwijl het contact met de vader erg intensief is. Er zijn zorgen over de gezondheid van [minderjarige] en vanwege de lange reistijd naar school heeft [minderjarige] nog maar weinig vrije tijd over. De kennismakingsprocedure tussen de vader en de GI verliep moeizaam. De GI heeft een andere visie op wat nodig is voor [minderjarige] dan de vader. De GI zou graag met intensieve begeleiding in de thuissituatie aan de slag gaan om zicht te krijgen op waar het vastloopt. De vader is het hier niet mee eens. De GI ziet aanleiding voor een ondertoezichtstelling en acht de duur van een jaar als een passende termijn, zodat de juiste hulpverlening kan worden ingezet.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Het hof heeft geconstateerd dat de GI in onderhavige zaak abusievelijk als informant is aangemerkt. Gelet op genoemde ondertoezichtstelling en de betrokkenheid van de GI, is het hof echter van oordeel dat de GI als belanghebbende moet worden aangemerkt.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Het hof is, gelet op de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling. Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die niet zonder gedwongen kader kan worden opgeheven. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.8.3.
[minderjarige] is een gevoelig, kwetsbaar en slim meisje van nu13 jaar oud, dat in haar opvoedomgeving veel heeft meegemaakt. Volgens de vader was er sprake van verbaal en fysiek geweld van de moeder jegens [minderjarige] , terwijl de moeder deze beschuldigingen ontkent en stelt dat er juist sprake was van huiselijk geweld van de vader jegens haar. Vast staat in ieder geval dat nadat er in maart 2023 een escalatie in de thuissituatie heeft plaatsgevonden, de vader met [minderjarige] is vertrokken. Sindsdien is er geen enkel contact meer tussen de moeder en [minderjarige] . De vader is zeer beschermend ten opzichte van [minderjarige] en geeft haar weinig ruimte om zelfstandig te gaan worden; zo reist hij bijvoorbeeld bijna dagelijks met haar mee van en naar school. De ouders communiceren niet en werken niet met elkaar samen. Er is (nog steeds) sprake van veel schoolverzuim. Dit alles is schadelijk voor [minderjarige] .
3.8.4.
Het hof maakt zich zorgen over de impact die de gebeurtenissen die [minderjarige] thuis heeft meegemaakt op haar hebben. Daarnaast maakt het hof zich zorgen over het ontbreken van ieder contact tussen de [minderjarige] en de moeder sinds 15 maart 2023. Met de raad is het hof van oordeel dat het lastig voor [minderjarige] zal zijn als zij het contact met haar moeder wil herstellen. Het kan niet anders dan dat zij de gevoelens voelt van haar vader bij wie zij woont. Het hof acht het van belang dat wordt onderzocht welke hulpverlening voor [minderjarige] noodzakelijk is zodat zij zich voldoende en onbelast kan ontwikkelen. Er dient te worden onderzocht waar de belemmeringen zitten die [minderjarige] ervaart en of zij mogelijke trauma’s heeft opgelopen door de jarenlange strijd die de ouders onderling voeren. Er kan dan passende hulpverlening worden ingezet op de problematiek van [minderjarige] en dat kan mogelijk leiden tot een ingang in het contactherstel met de moeder.
3.8.5.
Hoewel de vader zegt open te staan voor hulpverlening voor [minderjarige] en ook bereid zegt te zijn om hulpverlening te accepteren met oog op communicatie met de moeder, is dat tot op heden niet van de grond gekomen. In dit verband is van belang dat de vader de moeder een dag vóór de mondelinge behandeling bij het hof voor het eerst sinds 15 maart 2023 heeft geïnformeerd over [minderjarige] , nadat dit in het plan van aanpak van de GI is opgenomen.
Naar het oordeel van het hof is het vrijwillig kader dan ook ontoereikend.
De ouders zullen in het belang van [minderjarige] moeten leren met elkaar te communiceren en samen te werken. Een gezinsvoogd kan de ouders, die ieder hun eigen waarheid over de gebeurtenissen hebben, aansporen samen te werken.
3.8.6.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek van de vader om de beschikking van de rechtbank tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] te vernietigen, worden afgewezen. Het hof acht, gezien de complexiteit, een ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar noodzakelijk.
3.8.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de grieven van de vader falen en dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 28 december 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.M.C. Dumoulin en M.J.C. van Leeuwen en is op 20 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.