ECLI:NL:GHSHE:2024:2017

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
200.340.693_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de ouders over de minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren in 2020. De ouders, hierna aangeduid als de vader en de moeder, hebben in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 april 2024 te vernietigen, waarin hun gezag over de minderjarige werd beëindigd. De Raad voor de Kinderbescherming, als verweerder, heeft verzocht om het verzoek van de ouders af te wijzen en de eerdere beschikking in stand te laten. De mondelinge behandeling vond plaats op 4 juni 2024, waarbij de ouders, de vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de ouders niet in staat waren om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen, wat leidde tot de beëindiging van hun gezag. De ouders hebben betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor de gestelde hechtingsproblematiek en dat zij in staat zijn om voor hun kind te zorgen. De Raad heeft echter gesteld dat de minderjarige in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de ouders niet als veilige hechtingsfiguren worden gezien. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om het gezag over de minderjarige te behouden.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. De ouders blijven betrokken bij het leven van hun kind, maar het gezag is beëindigd om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 20 juni 2024
Zaaknummer : 200.340.693/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/398360 / FA RK 23-4530
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
en
[de moeder] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader en de moeder, dan wel gezamenlijk de ouders,
advocaat: mr. R.J. Laatsman,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
[de pleegouders] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders.
Deze zaak gaat over de beëindiging van het gezag van de ouders over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 2 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 april 2024, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - de raad niet-ontvankelijk te verklaren in het inleidend verzoek, dan wel het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders over [minderjarige] alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 mei 2024, heeft de raad verzocht om het verzoek van de ouders in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juni 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de ouders, bijgestaan door mr. Laatsman;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
  • [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] namens de raad.
2.4.
De pleegouders hebben op 29 mei 2024 aan het hof bericht dat zij niet op de mondelinge behandeling aanwezig zullen zijn.
2.5.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 5 maart 2024.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de relatie van de ouders is de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. Tot aan de bestreden beschikking waren beide ouders belast met het gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] heeft van 16 oktober 2020 tot aan de bestreden beschikking onder toezicht gestaan van de GI. Hij verblijft sinds 10 augustus 2021 bij de huidige pleegouders.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen.
De standpunten
3.5.
De ouders voeren - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Er kan op grond van jurisprudentie van het EHRM slechts sprake zijn van beëindiging van het gezag indien is gebleken dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind (vgl. bijvoorbeeld EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen, nr. 37283/13). Er is niet voldaan aan het criterium van het EHRM en aan het criterium van artikel 1:266 BW.
De ouders hadden voor de geboorte al een hulpvraag, maar er is geen hulp voor hen ingezet en daarvoor in de plaats is [minderjarige] uit huis geplaatst.
De ouders hebben altijd overal aan meegewerkt en zij hebben hun gezag nooit misbruikt.
De ouders zijn in staat om de opvoeding en verzorging van [minderjarige] op zich te nemen. Er is nooit voor een langere periode onderzocht of zij hiertoe in staat zouden zijn. Er zijn verstrekkende conclusies getrokken op basis van een observatie van slechts enkele dagen. Er zou een observatie moeten komen voor een langere duur, voor in ieder geval meer dan twee weken. Dit is belangrijk, aangezien de pleegouders niet altijd voor [minderjarige] kunnen blijven zorgen (gelet op hun leeftijd).
[minderjarige] wordt niet geschaad indien de ouders het gezag behouden. Ook indien sprake zou zijn van een definitieve uithuisplaatsing, dan is een gezagsbeëindiging niet vanzelfsprekend.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat er bij [minderjarige] sprake is van hechtingsproblematiek. Dit is nooit vastgesteld en is ten onrechte gebaseerd op een opmerking van de raad dat er signalen zijn die daarop zouden wijzen.
Het contact tussen [minderjarige] en de ouders is voor [minderjarige] niet aantoonbaar belastend. De ouders zijn voldoende in staat om bij zijn behoeftes aan te sluiten. Ze zijn diepbedroefd. Het feit dat zij beroep aantekenen tegen beslissingen over de uithuisplaatsing of gezagsbeëindigende maatregel betekent niet dat zij een strijd voeren of dat zij zich verzetten.
3.6.
De raad verwijst naar de inhoud van het raadsrapport en voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Gelet op de uitkomsten van het raadsonderzoek en de actuele informatie van de GI is een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk. Al gedurende de zwangerschap van de moeder waren er zorgen. Kort na de geboorte van [minderjarige] waren de ouders overbelast en is [minderjarige] uit huis geplaatst. De gezinsopname bij [instantie] heeft weliswaar slechts vier en een halve dag geduurd, maar in die tijd kan er veel worden onderzocht. Voor de GI was toen al duidelijk dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de ouders ligt. Later heeft het hof geoordeeld dat er meer onderzoek nodig was en toen heeft het NIFP-onderzoek plaatsgevonden. Uit dit onderzoek zijn positieve zaken naar voren gekomen, maar er is ook gezien dat de hechting tussen [minderjarige] en de ouders onveilig is. [minderjarige] ziet de ouders niet als veiligheid biedend. Wanneer hij bij hen onveiligheid ervaart, dan sluit hij zich af. De bevindingen van het NIFP zijn overigens gedeeltelijk in het raadsrapport overgenomen.
Veiligheid is een belangrijk thema voor [minderjarige] . De uithuisplaatsingen hebben hierin vast ook een rol gespeeld. Wanneer [minderjarige] opnieuw wordt overgeplaatst, dan wordt zijn situatie nog brozer. [minderjarige] woont vanaf het moment dat hij veertien maanden oud was bij deze pleegouders. Dit is voor hem de meest vertrouwde omgeving. Alhoewel er eerst zorgen waren over de leeftijd van pleegouders, hebben zij aangegeven dat zij nog jaren voor [minderjarige] kunnen zorgen. Zij hebben de wens om een stabiele basis voor [minderjarige] te blijven. De GI heeft uitgelegd wat voor kind [minderjarige] is. Hij lijkt heel makkelijk, maar van binnen gebeurt er van alles bij hem.
Er is voldaan aan de vereisten van artikel 8 EVRM. De zittingen in verband met de verlengingen leveren bij de ouders spanningen op en [minderjarige] krijgt deze spanningen mee. Dat is niet in zijn belang. Het lukt ouders niet om zich neer te leggen bij het perspectiefbesluit, zodat jaarlijkse verlengingen noodzakelijk blijven en steeds weer onzekerheid en onrust bij de ouders - en dus indirect bij [minderjarige] - zullen veroorzaken. Deze lichtere maatregel wordt derhalve schadelijk voor [minderjarige] geacht. De raad hoopt dat de gezagsbeëindigende maatregel bij de ouders voor rust gaat zorgen en dat [minderjarige] emotionele toestemming van hen krijgt om bij de pleegouders op te groeien. [minderjarige] hoort duidelijkheid te ervaren wanneer hij omgang met de ouders heeft en wanneer hij weer terug naar de pleegouders gaat.
3.7.
De GI voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Over het algemeen gaat het met [minderjarige] best goed. Hij is bijna vier jaar en start binnenkort met school. Dit zal een nieuwe uitdaging voor hem zijn. Dat er bij [minderjarige] sprake is van hechtingsproblematiek, althans signalen daarvan, is uit het onderzoek van het NIFP naar voren gekomen. De GI vindt het van belang om hier aanvullend onderzoek naar te laten verrichten alsmede naar de sociaal emotionele ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] vertoont bepaald gedrag dat steeds zichtbaarder wordt. Hij is erg timide en introvert en kijkt altijd de kat uit de boom. Hij is alert op wat er om hem heen gebeurt en kan snel in zijn schulp kruipen. Bij nieuwe dingen wordt gezien dat [minderjarige] een behoorlijke drempelvrees heeft. Hij maakt zich steeds meer patronen en rituelen eigen en laat altijd hetzelfde riedeltje zien. Dit neemt steeds grotere vormen aan en hij kan erg star zijn. Van de andere kant is [minderjarige] heel makkelijk en gezellig. Hij wil niemand tot last zijn.
In het kader van de omgang, die wordt begeleid, wordt continue bekeken wat voor [minderjarige] passend is. Er is eerder al uitbreiding van de begeleide omgang geweest en inmiddels is de fysieke omgang eenmaal per zes weken uitgebreid van anderhalf uur naar tweeëneenhalf uur, zodat de ouders iets leuks met [minderjarige] kunnen doen. Deze nieuwe regeling ligt nog aan de rechtbank om formeel vast te stellen. Er vinden ook beeldbelmomenten plaats.
Het contact met de ouders is prettig. Ze zijn open en eerlijk. Het contact is iets minder goed geworden, omdat de ouders het niet eens zijn met de uithuisplaatsing en gezagsbeëindigende maatregel. Dit is voor hen heel verdrietig. De GI ziet om die reden geen mogelijkheid om de plaatsing van [minderjarige] binnen het vrijwillige kader voort te zetten. Wanneer er steeds verlengingen van de beschermingsmaatregelen plaatsvinden, dan zorgt dit ieder jaar voor spanning en stress. Aangezien [minderjarige] gevoelig is voor wat er om hem heen gebeurt pikt hij signalen van stress van de ouders op. De ouders zullen echter bij [minderjarige] betrokken blijven. Er zal nog steeds met de ouders overleg plaatsvinden als [minderjarige] iets nodig heeft of als er iets speelt. De moeder is bijvoorbeeld ook op de school van [minderjarige] gaan kijken. De ouders blijven een belangrijk onderdeel van zijn leven.
Het wettelijk kader
3.8.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
De motivering van de beslissing
3.9.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, en de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn, te dragen.
3.10.
Het hof voegt hier op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard nog het volgende aan toe.
3.11.
[minderjarige] heeft in zijn jonge leven al veel ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt. Hij is al vroeg uit huis geplaatst en heeft meerdere wisselingen meegemaakt in zijn opvoedsituatie.
Inmiddels verblijft [minderjarige] al bijna drie jaar bij de huidige pleegouders en wordt gezien dat hij stappen zet in zijn ontwikkeling en in de hechtingsrelatie met deze pleegouders.
[minderjarige] wordt echter nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd.
Alhoewel [minderjarige] bij de pleegouders een positieve groei doormaakt, zijn er nog veel zorgen. Deze zorgen zien met name op zijn sociale-emotionele ontwikkeling, op de hechtingsproblematiek en het gevoel van onveiligheid dat [minderjarige] in aanwezigheid van de ouders laat zien. [minderjarige] heeft veel rituelen en patronen nodig om zich veilig te voelen en dit gedrag van [minderjarige] wordt steeds zichtbaarder. Hierbij is de nabijheid van de pleegouders voor [minderjarige] heel belangrijk.
Deze omstandigheden maken dat het voor [minderjarige] nog meer dan bij een gemiddeld kind belangrijk is dat hij duidelijkheid krijgt over de plek waar hij de komende jaren mag opgroeien. Daar komt bij dat de aanvaardbare termijn, zoals bedoeld in artikel 1:266 BW, voor een kind van de leeftijd van [minderjarige] over het algemeen vrij kort is.
3.12.
De ouders zijn, ieder voor zich, vanwege hun eigen belaste verleden zelf ook kwetsbaar. Het is prijzenswaardig dat het hen gelukt is om de nodige positieve stappen in hun leven te zetten. Zo wordt gezien dat het de ouders steeds beter lukt om een goede invulling te geven aan hun leven. Verder wordt gezien dat de ouders in het belang van [minderjarige] proberen te handelen en dat zij afspraken binnen hun mogelijkheden nakomen.
Dit betekent echter niet dat de ouders in staat worden geacht om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen afzienbare tijd weer volledig op zich te nemen. Afgezien van de kwetsbaarheid en persoonlijke problematiek van de ouders, speelt hierbij een belangrijke rol dat [minderjarige] de ouders niet als veilige hechtingsfiguren ziet.
3.13.
Gelet op voornoemde problematiek en omstandigheden, in samenhang met de conclusies die in het raadsrapport zijn beschreven en die onder meer zijn gebaseerd op de gedegen en uitgebreide onderzoeken van [instantie] en het NIFP, kan worden geconcludeerd dat het opgroeiperspectief van [minderjarige] niet bij de ouders ligt en dat het voor [minderjarige] zeer schadelijk zal zijn als hij bij de pleegouders wordt weggehaald. Nader onderzoek (en observatie) hier naar, zoals de ouders wensen, zal geen ander beeld opleveren en is dan ook niet aan de orde.
3.14.
Aangezien de ouders nog steeds de (invoelbare) wens hebben om [minderjarige] zelf op te voeden, kan er van een vrijwillige plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders geen sprake zijn. In de situatie waarbij de ouders het gezag over [minderjarige] behouden zal er ieder jaar opnieuw een rechterlijke toets in het kader van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing moeten plaatsvinden. Als gevolg hiervan kunnen de ouders en pleegouders onvoldoende naar [minderjarige] uitdragen dat hij bij de pleegouders mag blijven wonen. Alhoewel [minderjarige] op dit moment nog geen weet heeft van de jaarlijkse verlengingen, wordt wel gezien dat deze procedures onrust bij de ouders veroorzaken en dat dit vervolgens zijn weerslag heeft op [minderjarige] . Dit zal, gelet op zijn kwetsbaarheid, een nadelig en schadelijk effect op de ontwikkeling van [minderjarige] hebben.
3.15.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat een gezagsbeëindigende maatregel in het belang van [minderjarige] noodzakelijk en aangewezen is en dat aan de nationale wettelijke bepalingen en aan de voorwaarden die het Europese Hof (EHRM) stelt aan een gezagsbeëindiging, is voldaan.
De slotsom
3.16.
Dit leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 2 april 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, G.M. Goes en S.J. Vogels en is op 20 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.