In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juni 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 september 2023 aangevochten, waarin een onderhoudsbijdrage voor de minderjarige kinderen was vastgesteld op € 169,00 per kind per maand. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie naar € 228,00 per kind per maand, met ingang van 15 mei 2023, en € 247,00 per kind per maand vanaf 1 januari 2024.
De mondelinge behandeling vond plaats op 25 april 2024, waarbij de vrouw niet aanwezig was, maar haar advocaat wel. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking en de ingediende stukken. De man heeft de kinderen erkend en zij verblijven bij hem, terwijl er een voorlopige zorgregeling tussen de moeder en de kinderen geldt. Het hof heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld, waarbij de man geen draagkracht kon aantonen en de vrouw een netto besteedbaar inkomen van € 3.176,- per maand heeft.
Het hof heeft geconcludeerd dat de totale behoefte van de kinderen niet kan worden gedekt door de draagkracht van beide ouders, wat heeft geleid tot de beslissing om de kinderalimentatie te verhogen naar € 228,00 per kind per maand met terugwerkende kracht en € 247,00 per kind per maand vanaf 1 januari 2024. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de eerdere beschikking is gedeeltelijk vernietigd.