ECLI:NL:GHSHE:2024:2026

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
200.319.339_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van huwelijk en echtscheiding onder Sri Lankaans recht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de nietigheid van een huwelijk en de echtscheiding tussen een man en een vrouw. De vrouw was op 24 juli 2009 in Sri Lanka gehuwd met een andere man en heeft op 31 december 2009 de echtscheiding van dit huwelijk aangevraagd. De Sri Lankaanse rechter heeft op 5 januari 2012 uitspraak gedaan en een 'nisi order' afgegeven op 17 april 2012. De man en vrouw zijn op 2 september 2011 in Sri Lanka met elkaar gehuwd. De man stelt dat het huwelijk nietig is omdat de vrouw nog gehuwd was met haar eerste echtgenoot ten tijde van de huwelijkssluiting. De rechtbank heeft in eerste aanleg de echtscheiding uitgesproken, maar de man heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot echtscheiding, omdat het huwelijk tussen partijen nietig is verklaard door de Sri Lankaanse rechter op 10 november 2023. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en verklaart dat het huwelijk van partijen nietig is. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 20 juni 2024
Zaaknummer: 200.319.339/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/364711 / FA RK 19-5494
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. B.P.A. van Beers,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 25 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de verzoeken van de man om het huwelijk nietig te verklaren en voor recht te verklaren dat de vrouw bij het aangaan van het huwelijk te kwader trouw heeft gehandeld, afgewezen.
2.2.
De man heeft op 24 november 2022 hoger beroep ingesteld tegen voormelde beschikking. De man heeft verzocht - na wijziging van zijn verzoek bij bericht van
6 december 2023 - voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat het huwelijk van partijen nietig is;
II. de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
III. te verklaren voor recht dat de vrouw bij het aangaan van het huwelijk te kwader trouw heeft gehandeld;
IV. de vrouw te veroordelen in de proceskosten in zowel de eerste aanleg als in het hoger beroep.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 31 januari 2023, heeft de vrouw verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroepschrift c.q. dit af te wijzen, onder veroordeling van de man in de kosten van de hoger beroepsprocedure.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Engelse taal, de heer J.E. Hynd;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van 17 augustus 2023 van de zijde van de man met bijlagen (producties
2.30-2.35), ingekomen op de griffie op 18 augustus 2023;
  • het V6-formulier van 28 augustus 2023 van de zijde van de man, met bijlagen (productie 2.32);
  • het V6-formulier van 29 augustus 2023 van de zijde van de man, met als bijlage een verklaring van de Sri Lankaanse advocaat van de man;
  • het V8-formulier van 4 oktober 2023 van de zijde van de man, met als bijlage een verklaring van de Sri Lankaanse advocaat van de man;
  • het V6-formulier van 19 november 2023 van de zijde van de man, met bijlagen
(de Sri Lankaanse uitspraak van 10 november 2023, de Engelse vertaling van de Sri Lankaanse uitspraak en de ontvangstbevestiging van het Ministerie van Buitenlandse zaken voor de legalisatie), ingekomen op de griffie op 20 november 2023;
  • het V8-formulier van 6 december 2023 van de zijde van de man, waarin hij zijn oorspronkelijke verzoek in hoger beroep wijzigt;
  • het V8-formulier van 7 december 2023 van de zijde van de vrouw;
  • het V6-formulier van 25 januari 2024 van de zijde van de man, met als bijlage de gelegaliseerde uitspraak van de Sri Lankaanse rechtbank;
  • het V8-formulier van 12 februari 2024 van de zijde van de man, met begeleide brief, waarin hij laat weten dat hij zijn (gewijzigde) verzoeken in hoger beroep handhaaft.

3.De feiten

3.1.
De vrouw is op 24 juli 2009 in [plaats] , Sri Lanka, gehuwd met [betrokkene] . Op 31 december 2009 heeft de vrouw de echtscheiding van dit eerste huwelijk aangevraagd. De Sri Lankaanse rechter heeft op 5 januari 2012 uitspraak gedaan en vervolgens is op 17 april 2012 een “nisi order” afgegeven.
3.2.
Partijen zijn op 2 september 2011 te [plaats] , Sri Lanka, met elkaar gehuwd.
3.3.
Ten tijde van het inleidend verzoek van de vrouw tot echtscheiding had de man de Nederlandse nationaliteit en de vrouw de Sri Lankaanse nationaliteit. Inmiddels hebben zowel de man als de vrouw de Nederlandse nationaliteit.
3.4.
Tijdens het huwelijk van partijen zijn geboren de minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , Verenigd Koninkrijk;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
3.5.
De man is in Sri Lanka een procedure begonnen tot nietigverklaring van het huwelijk van partijen. De Sri Lankaanse rechter heeft op 10 november 2023 uitspraak gedaan en beslist dat het tussen partijen gesloten huwelijk “invalid and nullified” is.

4.De beoordeling

De verzoeken met betrekking tot de echtscheiding c.q. nietigverklaring van het huwelijk

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.1.
Omdat beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 lid 1 sub a onder 1 Brussel II-bis rechtsmacht ter zake van de echtscheiding en de nietigverklaring.
4.1.2.
De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast op het verzoek tot echtscheiding en Sri Lankaans recht op het verzoek tot nietigverklaring van het huwelijk. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht respectievelijk Sri Lankaans recht zal toepassen (zie de conclusie van AG Vlas voor HR 27 april 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BV6684).
Kern van de zaak
4.2.1.
De vrouw heeft in eerste aanleg de echtscheiding gevraagd van het huwelijk tussen partijen dat op 2 september 2011 te [plaats] , Sri Lanka, is voltrokken. In geschil is of het een rechtsgeldig huwelijk is en zo ja, of dit huwelijk in Nederland kan worden erkend. De man stelt zich op het standpunt dat het tussen partijen gesloten huwelijk nietig is, omdat de vrouw ten tijde van de huwelijkssluiting op 2 september 2011 nog gehuwd was met haar eerste echtgenoot. De vrouw erkent dat zij op 2 september 2011 nog gehuwd was met haar eerste echtgenoot, maar zij betwist de nietigheid van het huwelijk tussen partijen. Zij stelt dat de ontbinding van het huwelijk met haar eerste partner door de Sri Lankaanse rechter is uitgesproken en dat drie maanden na het afgeven van de zogenaamde “nisi order” op 17 april 2012 de ontbinding van het huwelijk met haar eerste partner van rechtswege definitief is geworden, en dat het huwelijk van partijen vanaf dat moment alsnog rechtsgeldig is geworden.
4.2.2.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat het huwelijk van partijen wordt vermoed rechtsgeldig te zijn gelet op het bepaalde in artikel 10:31 lid 1 juncto lid 4 BW, aangezien de huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat het eerste huwelijk van de vrouw tijdens het bestaan van het huwelijk tussen partijen is ontbonden op een in Nederland als rechtsgeldig te erkennen wijze, zodat het huwelijk tussen partijen in Nederland kan worden erkend. De rechtbank overwoog hetvolgende:
“De ontbinding van het huwelijk is uitgesproken door de bevoegde autoriteit, zijnde de District court of [plaats] , Sri Lanka. Vervolgens is er een declaration of nisi order afgegeven welke, blijkens de tekst daarvan, declaratoir van aard is, in die zin dat de eerste echtgenoot de gelegenheid heeft om binnen een periode van drie maanden na de afgifte hiervan bezwaar aan te tekenen, bij gebreke waarvan de ontbinding van het huwelijk een definitief (“absolute”) karakter krijgt. Niet gebleken is dat de eerste echtgenoot van de vrouw bezwaar heeft aangetekend tegen de ontbinding van het huwelijk.(….) Niet blijkt uit de overgelegde stukken of anderszins dat na het verstrijken van de bezwaartermijn van drie maanden nog enige andere handeling vereist is voor het voltooien van de ontbinding van het huwelijk. De man heeft zijn standpunt op dat punt ook niet verder onderbouwd. De rechtbank gaat daar derhalve aan voorbij. Het voorgaande brengt met zich dat het tweede huwelijk van de vrouw in Nederland in beginsel kan worden erkend, omdat, na het definitief worden van de ontbinding van haar eerste huwelijk, geen sprake meer is van strijd met de openbare orde in Nederland…”
Standpunten partijen
4.3.1.
De man stelt dat het eerste huwelijk van de vrouw nog altijd niet ontbonden is. Om in Sri Lanka tot een nietigheid/echtscheiding van een huwelijk te kunnen komen, is alleen een "nisi order" niet voldoende. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de eerste echtgenoot van de vrouw niet binnen drie maanden bezwaar heeft aangetekend tegen de “nisi order”, maar heeft ten onrechte overwogen dat daarmee de “nisi order” een “absolute order” is geworden. Daarvoor zijn verdere administratieve handelingen nodig. Het eerste huwelijk is dus niet ontbonden op een in Nederland als rechtsgeldig te erkennen wijze. De rechtbank heeft miskend dat – net als in Nederland – een (onherroepelijk geworden) uitspraak nog moet worden ingeschreven in de registers (“gefiled”). Op grond van artikel 18 van de Marriage Registration Ordinance (MRO) kan het huwelijk tussen partijen nietig verklaard worden vanwege – kort gezegd - bigamie.
4.3.2.
Na de mondelinge behandeling in hoger beroep in de onderhavige procedure heeft de man een gelegaliseerde uitspraak van 10 november 2023 overgelegd, waarin de Sri Lankaanse rechter het huwelijk van partijen ongeldig en nietig heeft verklaard. De Sri Lankaanse rechter heeft vastgesteld dat de vrouw ten tijde van de huwelijkssluiting met de man nog gehuwd was met haar eerste echtgenoot en dat dit huwelijk nog steeds voortduurt. Uit het rapport van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) van 30 april 2021 volgt dat een Sri Lankaanse uitspraak, waarin de nietigheid van een huwelijk wordt uitgesproken, terugwerkende kracht heeft tot het moment van de huwelijksvoltrekking. Hieruit volgt dat partijen nimmer gehuwd zijn geweest. Aangezien de Sri Lankaanse rechter het huwelijk van partijen reeds nietig heeft verklaard, verzoekt de man een verklaring voor recht af te geven dat het huwelijk van partijen nietig is. Daarnaast verzoekt hij de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot echtscheiding.
4.4.1.
De vrouw stelt dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijk in Sri Lanka, nu aan alle formaliteiten in het land van herkomst is voldaan. De door de man aangevoerde feiten en omstandigheden leveren geen tegenbewijs. De man heeft niet aangegeven waar of welke administratieve handelingen nodig zouden zijn om ervoor te zorgen dat sprake zou zijn van een absolute order. De man laat na zijn stellingen op dit punt te onderbouwen. Niet in geschil is dat de ontbinding van het huwelijk destijds is uitgesproken door de bevoegde autoriteiten. De declaration of nisi order heeft een declaratoir karakter, in die zin dat de eerste echtgenoot de gelegenheid heeft om binnen een periode van drie maanden na afgifte hiervan bezwaar aan te tekenen. Dit is niet gebeurd en op grond daarvan kan gesteld worden dat de absolute order van rechtswege is ingetreden.
4.4.2.
De vrouw is van mening dat de stukken die na de mondelinge behandeling door de man zijn overgelegd niet meegenomen dienen te worden in de oordeelsvorming van het hof. Uit de stukken blijkt niet dat sprake is geweest van een procedure in Sri Lanka waarbij de vrouw is gehoord, zodat de vrouw zich op het standpunt stelt dat geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. Evenmin is sprake van een onherroepelijk vonnis. De vrouw meent ook dat bij gebreke van enigerlei nadere uitleg c.q. onderbouwing dit vonnis niet kan worden gehanteerd in het kader van de onderhavige procedure voor de Nederlandse rechter.
4.5.
Het hof overweegt als volgt.
4.5.1.
Ingevolge art. 10:31 lid 1 BW wordt een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig erkend. Lid 4 van genoemd artikel bepaalt dat een huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit. Art. 10:32 BW bepaalt dat ongeacht art. 10:31 BW aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning wordt onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
4.5.2.
Bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van het huwelijk tussen partijen stelt het hof het volgende voorop. Tussen partijen is niet in geschil dat het huwelijk tussen partijen is gesloten door een bevoegde autoriteit. Hoewel door partijen geen originele huwelijksakte van het huwelijk in het geding is gebracht, blijkt de huwelijksvoltrekking tussen partijen volgens de plaatselijke voorschriften van [plaats] wel uit het uittreksel van het huwelijksregister van 19 maart 2021 (productie 59 van de man in eerste aanleg). Nu de echtheid van dit document in hoger beroep niet ter discussie staat, wordt het huwelijk tussen partijen op grond van artikel 10:31, vierde lid, BW vermoed rechtsgeldig te zijn. Daarnaast staat vast dat de vrouw op 24 juli 2009 in [plaats] , Sri Lanka, in het huwelijk is getreden met haar eerste echtgenoot. Ook van dit huwelijk ontbreekt een originele huwelijksakte, al volgt het bestaan van dit huwelijk wel uit het door de man overgelegde uittreksel van het huwelijksregister van 18 december 2019 (productie 24 bij verweerschrift in eerste aanleg).
4.5.3.
Niet in geschil tussen partijen is dat ten tijde van de huwelijkssluiting tussen partijen het huwelijk van de vrouw met haar eerste echtgenoot nog niet was ontbonden. Partijen verschillen van mening over de vraag of de ontbinding van dit eerste huwelijk op een later moment van rechtswege heeft plaatsgevonden en het huwelijk van partijen alsnog rechtsgeldig is geworden. Het hof overweegt dat nu vaststaat dat de vrouw ten tijde van het sluiten van het huwelijk van partijen nog gehuwd was met haar eerste echtgenoot, op de vrouw de bewijslast rust van haar stelling dat haar eerste huwelijk inmiddels is ontbonden. Het hof is van oordeel dat de vrouw, tegenover de gemotiveerde betwisting van de man, haar standpunt onvoldoende heeft onderbouwd. Daartoe neemt het hof het volgende in aanmerking.
4.5.4.
Het hof constateert dat de vrouw met betrekking tot de door haar gestelde echtscheiding van haar eerste echtgenoot enkel een zogenaamde nisi order heeft overgelegd. Naar aanleiding van het standpunt van de vrouw dat de nisi order na drie maanden een absolute order is geworden waardoor de echtscheiding van rechtswege is ingetreden, oordeelt het hof als volgt. Blijkens art. 604 van de wet op de burgerlijke rechtsvordering, onderdeel rechtsvordering in huwelijkszaken, van Sri Lanka (zie Bergmann/ Ferid, Sri Lanka, Wet op de burgerlijke rechtsvordering | Sri Lanka | Int. Huwelijk en kindrelaties (
Int. Ehe- und KindschaftsR (vfst.de)) wordt elk echtscheidingsvonnis in eerste aanleg uitgesproken als een voorwaardelijk vonnis (decree nisi), dat pas na ommekomst van drie maanden na de datum van uitspraak definitief verklaard kan worden, tenzij de rechtbank in het vonnis een langere termijn voorschrijft. Art. 605 van genoemde wet bepaalt voor zover hier van belang vervolgens dat indien binnen de hiervoor bepaalde termijn een voorwaardelijk vonnis is gewezen en er geen afdoende reden is aangevoerd tegen het in gezag van gewijsde gaan van het vonnis, dit voorwaardelijk vonnis na het verstrijken van die termijn definitief wordt verklaard. Het hof begrijpt hieruit dat na het verstrijken van de termijn van drie maanden het voorlopig oordeel nog definitief verklaard moet worden door de rechtbank (door afgifte van een zogenaamd “decree absolute”) en dat het huwelijk pas daarmee is ontbonden. Anders dan de rechtbank volgt het hof dan ook niet het niet onderbouwde standpunt van de vrouw dat na ommekomst van drie maanden de nisi order van rechtswege zou zijn omgezet in een definitieve echtscheidingsbeslissing. Evenmin is gesteld of gebleken dat de vrouw een “decree absolute” heeft aangevraagd of verkregen. Voorts heeft de man in productie 61 in eerste aanleg een verklaring van de eerste echtgenoot van de vrouw overgelegd waarin deze verklaart dat de echtscheidingsprocedure nog steeds niet was afgerond bij de rechtbank te [plaats] .
Dat de echtscheiding niet definitief is geworden, wordt bevestigd door de uitspraak van de Sri Lankaanse rechter van 10 november 2023, waarin is beslist dat het huwelijk tussen partijen nietig is, omdat het huwelijk van de vrouw met haar eerste echtgenoot niet is ontbonden. Het hof gaat voorbij aan de niet onderbouwde stelling van de vrouw dat de uitspraak niet authentiek is. Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de echtheid van het document, nu dit is voorzien van de door de wet vereiste verificatie- en legalisatiestempels.
4.5.5.
Evenmin heeft het hof grond om aan te nemen dat aan deze uitspraak een gebrek kleeft en daarom buiten beschouwing zou moeten worden gelaten. De bevoegdheid van de Sri Lankaanse rechter staat niet ter discussie, het betreft immers een oordeel over de rechtsgeldigheid van een te Sri Lanka onder Sri Lankaans recht gesloten huwelijk. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden, nu voldoende is komen vast te staan dat zij op de hoogte is geweest van de door de man gestarte procedure in Sri Lanka en zij de mogelijkheid heeft gehad om in deze procedure verweer te voeren. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de man onweersproken heeft verklaard dat de gerechtelijke stukken uit de Sri Lankaanse procedure aan de vrouw zijn betekend. Ter bewijs hiervan heeft de man een e-mailwisseling met een medewerker van het arrondissementsparket Den Haag overgelegd (productie 2.24 bij bericht van 17 augustus 2024). Daarnaast blijkt uit de door de man overgelegde verklaringen van zijn Sri Lankaanse advocaat dat er meerdere zittingen zijn geweest in Sri Lanka en dat de behandeling van de zaak na de zitting van 28 augustus 2023 bovendien is aangehouden om te bekijken of de vrouw de stukken op de juiste wijze had ontvangen, omdat zij niet was verschenen. De advocaat van de vrouw heeft voorts tijdens de mondelinge behandeling op 29 augustus 2023 verklaard dat de vrouw inmiddels zelf een advocaat in Sri Lanka in de arm heeft genomen die haar adviseert. De vrouw had op dat moment dus ook nog de mogelijkheid om verweer te voeren in de Sri Lankaanse procedure, aangezien de Sri Lankaanse rechter uiteindelijk pas op 10 november 2023 uitspraak heeft gedaan. Voorts is niet gesteld of gebleken dat de vrouw hoger beroep heeft ingesteld tegen de Sri Lankaanse uitspraak. Ten slotte is ook de rechtsgrond waarop het huwelijk van partijen nietig is verklaard niet in strijd met de Nederlandse openbare orde, nu ook het Nederlandse recht de mogelijkheid biedt een huwelijk nietig te verklaren wanneer een echtgenoot reeds gehuwd was ten tijde van het tweede huwelijk (art. 1:33 jo 1:69 BW).
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat aan de Sri Lankaanse uitspraak bewijskracht toekomt. Het hof gaat er daarom vanuit dat het huwelijk tussen partijen in Sri Lanka op 10 november 2023 nietig is verklaard op grond van het feit dat de vrouw ten tijde van het aangaan van het huwelijk van partijen gehuwd was met haar eerste echtgenoot en dat dat thans nog steeds het geval is. Hiermee heeft de man niet alleen het rechtsvermoeden van art. 10:31 lid 4 BW weerlegd, ook los hiervan kan op grond van art. 10:32 BW het huwelijk van partijen niet worden erkend, nu een polygaam huwelijk zowel in Sri Lanka als in Nederland niet is toegestaan.
4.5.6.
Blijkens het rapport van het Internationaal Juridisch Instituut (door de man als bijlage 2.19 bij het beroepschrift overgelegd) heeft de nietigverklaring van een huwelijk in Sri Lanka terugwerkende kracht tot het moment van de huwelijksvoltrekking. Hieruit volgt dat partijen naar Sri Lankaans recht nimmer gehuwd zijn geweest. Nu de nietigheid van het huwelijk tussen partijen vaststaat, zal het hof het verzoek van de man toewijzen om voor recht te verklaren dat het huwelijk van partijen nietig is, de bestreden beschikking ten aanzien van de echtscheiding vernietigen en de vrouw alsnog niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek tot echtscheiding. De bestreden beslissing zal in zijn geheel worden vernietigd, nu de beslissingen ten aanzien van de nevenvoorzieningen niet kunnen blijven bestaan als de echtscheiding niet wordt uitgesproken.
Verklaring voor recht dat de vrouw bij het aangaan van het huwelijk te kwader trouw heeft gehandeld
4.6.
De man stelt, blijkens de toelichting op grief 3 in het beroepschrift, dat de vrouw ten tijde van het aangaan van hun huwelijk te kwader trouw was omdat zij wist dat zij reeds gehuwd was met een ander persoon en dat dat eerste huwelijk nog steeds niet was ontbonden. Zij heeft de man daar niet van op de hoogte gesteld. Ook heeft de vrouw identiteitsfraude gepleegd. Met het oog op de afwikkeling van de gevolgen van de nietigheid/ontbinding van het huwelijk van partijen heeft de man belang bij een verklaring voor recht dat de vrouw bij het aangaan van het huwelijk te kwader trouw heeft gehandeld waarbij de man verwijst naar art. 1:77 BW.
4.7.
De vrouw betwist dat zij te kwader trouw in het huwelijk is getreden met de man. Het klopt dat de vrouw op tweejarige leeftijd door haar moeder in Sri Lanka is ingeschreven met een geboorteakte die zij van een bevriende kennis heeft gekregen, omdat dit destijds noodzakelijk was om een leven in Sri Lanka op te kunnen bouwen en toegang te krijgen tot onderwijs. Enkel de naam en geboortedatum die de vrouw gebruikt zijn afkomstig van de vrouw die op de geboorteakte staat vermeld. Onder deze omstandigheden
is volgens de vrouw geen sprake van identiteitsfraude. Zij heeft nooit enige schade
berokkend aan een ander. Overigens was de man voorafgaand aan het huwelijk al op de
hoogte van de situatie van de vrouw. De man heeft hier geen probleem van gemaakt en heeft
alsnog ingestemd om met haar te trouwen, omdat zij nooit met haar eerdere echtgenoot had
samengewoond. Partijen waren verliefd op elkaar en de vrouw was op dat moment al
zwanger van hum eerste kind. Na de huwelijkssluiting heeft de vrouw de naam van de man
aangenomen, zodat de noodzaak om haar persoonsgegevens te wijzigen naar de achtergrond
is verdwenen.
4.8.
Het hof wijst het verzoek van de man af, nu dat tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende is onderbouwd, los van de vraag naar welk recht dit verzoek beoordeeld moet worden. De man legt aan zijn verzoek art. 1:77 BW ten grondslag. Echter nu partijen in Sri Lanka gehuwd zijn naar Sri Lankaans recht en ten aanzien van de nietigheid van het huwelijk Sri Lankaans recht van toepassing is, ligt het voor de hand dat ook op de vraag of de vrouw destijds te kwader trouw het huwelijk met de man is aangegaan Sri Lankaans recht van toepassing is.
De man heeft onvoldoende onderbouwd dat de vrouw destijds met een laakbaar oogmerk met hem in het huwelijk zou zijn getreden. Voor zover de man stelt dat het enkel de bedoeling van de vrouw is geweest om naar Europa te kunnen komen, overweegt het hof dat zelfs als dat juist zou zijn, dat er niet aan afdoet dat de man en de vrouw gedurende hun huwelijk uitvoering hebben gegeven aan hun wederzijdse rechten en plichten als echtgenoten. Immers de vrouw was destijds zwanger van zijn kind, partijen hebben later samen nog een kind gekregen, zij hebben jarenlang als gezin samen onder een dak geleefd zowel in Engeland als in Nederland en pas op 31 oktober 2019 heeft de vrouw het verzoek tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk van partijen is derhalve geen schijnhuwelijk geweest. Voor zover de man nog de gestelde identiteitsfraude hierbij betrekt, gaat het hof daaraan voorbij, nu de identiteitsfraude een initiatief was van de moeder van de vrouw, die de vrouw als kind op tweejarige leeftijd heeft ingeschreven met een geboorteakte van iemand anders en de vrouw is verder opgegroeid met die identiteit en heeft die tot op heden nog steeds. De vrouw betwist bovendien dat de man niet op de hoogte was van de situatie en identiteit van de vrouw. Dat de vrouw een en ander bij het aangaan van het huwelijk bewust voor de man heeft verzwegen, is niet komen vast te staan. Voorts staat vast dat de vrouw bijna twee jaar vóór de huwelijkssluiting van partijen, namelijk op 31 december 2009, de echtscheidingsprocedure tegen haar haar eerste echtgenoot was gestart. Dat zij op basis van de nisi order kon denken dat de echtscheiding na drie maanden een feit was, kan haar niet kwalijk worden genomen, nu het Sri Lankaanse echtscheidingsrecht niet eenvoudig te doorgronden is.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat de kwade trouw van de vrouw niet is komen vast te staan.
Vergoeding proceskosten en kosten IJI
4.9.
De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep, waaronder, blijkens grief 4 van de man, “de gemaakte kosten voor het onderzoek door het Internationaal Juridisch Instituut.”
4.10.
Art. 296 Rv voorziet in het kader van een proceskostenveroordeling niet in een veroordeling van buitengerechtelijke kosten, zoals de kosten van het IJI. Dergelijke kosten kunnen wel op de voet van art. 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking komen (vgl. Hoge Raad 22 april 2016, ECLI:NL:HR:2016L 724). De man heeft met betrekking tot art. 6:96 BW echter te weinig gesteld. Het enkele feit dat de vrouw in het ongelijk wordt gesteld levert daarvoor onvoldoende grond op (vgl. HR 27 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2404, NJ 1997/651). Bovendien is niet komen vast te staan dat de vrouw te kwader trouw heeft gehandeld.
4.11.
Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van de in familierechtelijke procedures gebruikelijke regel dat de proceskosten worden gecompenseerd. Het verzoek van de man wordt derhalve afgewezen.

5.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 25 augustus 2022;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot echtscheiding en de nevenvoorzieningen;
verklaart voor recht dat het huwelijk van partijen aangegaan op 2 september 2011 te [plaats] , Sri Lanka nietig is;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin en
M.A. Stammes en is op 20 juni 2024 in het openbaar uitgesproken door
mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.