ECLI:NL:GHSHE:2024:2093

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
200.335.757_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling tussen ouders in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de zorgregeling tussen de vader en de moeder van twee minderjarige kinderen. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.M. Wigman, verzocht om de bestaande zorgregeling te wijzigen, zodat de kinderen meer tijd bij hem zouden doorbrengen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. M. Mook, verzocht de bestaande regeling in stand te houden. De rechtbank had eerder op 14 november 2023 een beschikking gegeven waarin de zorgregeling was gewijzigd, maar de vader was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 mei 2024 werd duidelijk dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was en dat er een loyaliteitsconflict bij de kinderen speelde. De vader voerde aan dat de huidige regeling te kort en onrustig was voor de kinderen, terwijl de moeder betwistte dat de kinderen hier last van hadden. Het hof oordeelde dat, gezien de verstoorde communicatie tussen de ouders en de impact daarvan op de kinderen, een wijziging van de zorgregeling niet in het belang van de kinderen was. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van de vader af. Het hof adviseerde de ouders om een hulpverleningstraject te volgen om hun communicatie te verbeteren, wat in het belang van de kinderen zou zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 juni 2024
Zaaknummer: 200.335.757/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/411894 / FA RK 23-3373
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.M. Wigman,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Mook.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over het verzoek tot wijziging van de zorgregeling tussen de vader en de minderjarige:
  • [minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014;
  • [minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2018.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 november 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vader heeft bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 december 2023 en gewijzigd bij brief van 15 mei 2024 met als bijlage productie A verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de omgang in de ene week, en opnieuw rechtdoende ‘de donderdag naar school’ te wijzigen in ‘de vrijdag naar school’, althans te wijzigen in ‘eenmaal per veertien dagen van woensdag uit school tot maandag naar school’ en daarmee de reguliere zorgregeling als volgt vast te stellen:
te bepalen dat de kinderen (ten aanzien van de reguliere zorgregeling) bij de vader zijn:
primair:
  • in de ene week van donderdag uit school tot maandagochtend naar school;
  • in de andere week van woensdag uit school tot vrijdagochtend naar school.
althans subsidiair:
- eenmaal per veertien dagen van woensdag uit school tot maandag naar school.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 februari 2024, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans zijn verzoeken in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Wigman;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Mook;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Tijdens de relatie van de vader en de moeder zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De vader heeft deze kinderen erkend en de ouders hebben samen het ouderlijk gezag over hen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 24 september 2021 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met de vader:
- in de ene week van donderdag uit school tot zondag 18.30 uur;
- in de andere week van woensdag uit school tot donderdagochtend tot school.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank de beschikking van 24 september 2021 gewijzigd en bepaald dat de vader en de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken recht hebben op contact met elkaar:
- in de ene week van donderdag uit school tot maandag voor school;
- in de andere week van woensdag uit school tot donderdagochtend voor school.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De vader voert in het beroepschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. De grief van de vader richt zich tegen de afwijzing van zijn verzoek om het omgangsmoment uit te breiden van de donderdagochtend naar de vrijdagochtend. Volgens de rechtbank heeft de vader onvoldoende aangetoond dat het omgangsmoment van de woensdag tot de donderdagochtend te onrustig is maar de onrust ligt per definitie al besloten in het feit dat het omgangsmoment erg kort is. Bovendien ziet de vader de onrust bij de kinderen. [minderjarige 2] vraagt op de woensdag meestal wanneer ze weer naar huis moet en of de vader haar op de donderdag van school komt halen. Ze is dan teleurgesteld dat dit niet kan. [minderjarige 1] geeft structureel aan dat hij graag langer bij de vader wil blijven en is daar vaker verdrietig om. Dat de kinderen in de ene week niet langer dan driekwart dag bij de vader mogen zijn, geeft geen blijk van een gelijkwaardige opvoeding en verzorging door de ouders. Daar hebben de kinderen wel recht op.
De rechtbank heeft uit het briefje van [minderjarige 1] – bestaande uit een enkel kort zinnetje – ten onrechte geconcludeerd dat hij wil dat het blijft zoals het nu is. Dat briefje is in bijzijn van de moeder geschreven. [minderjarige 1] wil dat iedereen blij is en durft bij de moeder niet aan te geven dat hij onrust ervaart en langer bij de vader wil blijven. De vader is er geen voorstander van om de kinderen te betrekken in de hulpverlening en bij hen de vraag neer te leggen of ze een uitbreiding van de omgang willen of niet. De kinderen worden dan onnodig belast met deze kwestie. De discussie tussen partijen over de uitbreiding staat aan een goede communicatie tussen partijen in de weg. Op het moment dat de door de vader gewenste uitbreiding door de rechter zal worden vastgesteld, geeft dat een bepaalde rust, en kunnen de ouders zich richten op hun communicatie en ouderschap. De vader ziet niet in dat er iets is dat tegen deze beperkte uitbreiding pleit. De moeder hoeft er niet voor te vrezen dat er bij de vader geen huiswerk wordt gemaakt of dat extra omgang ten koste zal gaan van sociale contacten van de kinderen met vriendjes of vriendinnetjes. De vader stelt het belang van de kinderen voorop. Zij zouden gebaat zijn bij een uitbreiding van de donderdag naar de vrijdag. Voor het geval het hof dat verzoek afwijst, vindt de vader het korte omgangsmoment in de ene week niet meer in het belang van de kinderen en wil hij dat dit moment wordt doorgeschoven naar de andere week zodat er sprake is van een langer omgangsmoment, ondanks dat er dan geen wekelijkse omgang meer is.
3.6.
De moeder voert in het verweerschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. De moeder betwist dat de zorgregeling te onrustig en te kort is voor de kinderen. De kinderen geven dit niet aan bij de moeder. De moeder ontkent dat [minderjarige 1] het briefje aan de rechter in bijzijn van de moeder heeft geschreven. De vader betrekt de kinderen in zijn wens de omgangsregeling uit te breiden en brengt ze hiermee in een loyaliteitsconflict. Dat is waar de onrust uit voortkomt. De vader interpreteert de signalen van de kinderen verkeerd. De kinderen huilen niet omdat de omgang te kort is maar dit heeft te maken met het loyaliteitsconflict.
De communicatie tussen de vader en de moeder is bijzonder slecht. Zij hebben al diverse hulpverleningstrajecten gevolgd maar de vader breekt deze telkens voortijdig af. Hij stelt steeds dat hij eerst de door hem gewenste zorgregeling moet krijgen en dat het dan vanzelf goedkomt met de communicatie tussen hen. De moeder betwist dit. De onrust zal pas bij de kinderen worden weggenomen zodra de vader naar hen gaat uitdragen dat de huidige zorgregeling acceptabel is. De moeder kan zich dus vinden in de beslissing van de rechtbank. De werkelijke problemen liggen op een dieper niveau, namelijk onverwerkte echtscheidingsproblematiek en zeer gebrekkige communicatie tussen de ouders. De moeder zou dan ook graag met de vader een hulpverleningstraject volgen en afmaken om tot een verbetering van de verhoudingen tussen de ouders te komen. De vader wil dit echter niet. Een verbeterde communicatie tussen de ouders zou bijdragen aan het welzijn van de kinderen. Een extra overnachting bij de vader lost voor de kinderen niets op. Sterker nog, een wijziging zal ertoe leiden dat de kinderen alweer moeten wennen aan een nieuwe situatie. Daar hebben de kinderen last van.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Hoe de verdeling van de omgang er precies uitziet, zou er niet zo veel toe moeten doen. Deze ouders moeten met elkaar aan de slag. Zij maken elkaar over en weer veel verwijten en zijn niet in staat om met elkaar te communiceren. Zij zullen moeten leren het stukje bij de andere ouder los te laten. Pas op het moment dat de communicatie beter gaat, kan er gekeken worden naar wijziging van de omgangsregeling. Dan is er een gemeenschappelijk basis om dit mede te delen aan de kinderen. De ouders staan er dan allebei achter en kunnen dit dan ook uitdragen naar de kinderen. Een betere communicatie zal de klempositie en het loyaliteitsconflict van de kinderen verminderen.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
Toetsingskader
3.9.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
3.10.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de wijziging van omstandigheden voldoende vast staat. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Het hof komt dan ook toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de vader.
Inhoudelijke beoordeling
3.11.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd, is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader dient te worden afgewezen. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot deze beslissing is gekomen.
3.12.
Het staat niet ter discussie dat de kinderen zowel graag naar de vader als naar de moeder gaan. Het is belangrijk dat zowel de vader als de moeder over en weer door elkaar in staat worden gesteld om een goede band met de kinderen te onderhouden. Daar staat tegenover dat het voor de kinderen eveneens van belang is dat zij voldoende rust krijgen en dat zij niet worden belast met de problematiek op ouderniveau.
3.13.
Vast staat dat de communicatie tussen de ouders verstoord is en dat zij elkaar over en weer veel verwijten maken. Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de kinderen uitspraken doen die bij de ene ouder in de ene richting wijzen en bij de andere ouder in een andere richting. Dit zijn uitspraken die niet passend zijn bij de leeftijd van de kinderen en duiden op een loyaliteitsconflict. Het hof is van oordeel dat het niet anders kan dan dat de kinderen last hebben van de procedures tussen partijen, hun onderlinge strijd en verstoorde communicatie. De moeder heeft onweersproken gesteld dat de kinderen reageren op de recentelijk door de rechtbank gewijzigde omgang. Een nieuwe verandering zal wederom tot onrust leiden. Zolang de ouders niet beter met elkaar communiceren en samen naar de kinderen kunnen uitdragen dat een wijziging van de zorgregeling gewenst is, is een wijziging niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en zijn zij erbij gebaat dat de regeling voor nu blijft zoals deze is. De rust voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] staat voorop. Het hof sluit zich aan bij het standpunt van de raad dat de exacte invulling van de zorgregeling ondergeschikt is. Zolang de ouders niet in staat zijn gezamenlijk een boodschap naar de kinderen uit te dragen, acht het hof iedere uitbreiding van de omgang – ook al is deze zoals de vader primair heeft verzocht relatief beperkt – niet in het belang van de kinderen.
Het hof ziet ook geen aanleiding om de omgang anderszins te wijzigen, in een langer aaneengesloten periode één keer per veertien dagen. De moeder heeft onweersproken aangevoerd dat de kinderen de vader graag elke week zien. Dat de huidige regeling te veel onrust geeft en daarmee niet in het belang van de kinderen is zoals door de vader gesteld, is niet gebleken, zoals hierboven overwogen. Het hof zal daarom ook het subsidiaire verzoek van de vader afwijzen.
3.14.
Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat het Centrum voor Jeugd en Gezin de ouders heeft geadviseerd om een traject Parallel Solo Ouderschap (PSO) aan te gaan zodat zij leren afstand te nemen van elkaar als ex-partners en met elkaar leren te communiceren over de kinderen. Beide ouders hebben zich in beginsel positief uitgelaten over dit hulpverleningstraject en zijn bereid hier aan mee te werken, zij het dat de vader eerst uitbreiding van de omgang wil voordat wordt deelgenomen aan een dergelijk traject. Het hof acht het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat partijen genoemd traject gaan volgen.
Afsluitende conclusie
3.15.
Het vorenstaande brengt met zich dat de grieven van de vader falen en dat het hof zowel het primaire alsook het subsidiaire verzoek van de vader zal afwijzen en de beschikking waarvan beroep zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 november 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.M.C. Dumoulin en M.J.C. van Leeuwen en is op 27 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.