ECLI:NL:GHSHE:2024:2099

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
200.301.600_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake contactregeling tussen minderjarige kinderen en ouders in het kader van Begeleide Omgangsregeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, is op 27 juni 2024 een tussenuitspraak gedaan over de contactregeling tussen de minderjarige kinderen, geboren in 2016 en 2018, en hun ouders. De man, verblijvende in België, is verzoeker in principaal hoger beroep, terwijl de vrouw, wonende op een geheim adres, verweerster is in het principaal hoger beroep. Beide partijen worden bijgestaan door hun advocaten, respectievelijk mr. P.W.A.M. van Roy en mr. R.P.H.W. Haas. De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken in de procedure en heeft geadviseerd over de omgangsregeling. De beschikking van 2 maart 2023 bepaalde dat de contactregeling voorlopig zal plaatsvinden in het kader van de module Begeleide Omgangsregeling (BOR) van een nog te benoemen instantie. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende rapportages en V-formulieren van de advocaten van beide partijen en heeft besloten een mondelinge behandeling te plannen, die op 28 mei 2024 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze behandeling zijn de standpunten van beide ouders en de raad besproken. De raad heeft geadviseerd dat de contacten tussen de man en de kinderen voorlopig onder professionele begeleiding moeten plaatsvinden, waarbij de regie over de contacten aan de professional wordt overgelaten. Het hof heeft besloten de zaak aan te houden voor een periode van acht maanden, tot 1 maart 2025, en heeft de raad verzocht om rapportages over de voortgang van het BOR-traject in te dienen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 juni 2024
Zaaknummer: 200.301.600/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/292376 / FA RK 21-1932
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
verblijvende te [verblijfplaats] , België;
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.W.A.M. van Roy,
tegen
[de vrouw],
wonende op een geheim adres,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.P.H.W. Haas.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

11.De beschikking d.d. 2 maart 2023

Het hof heeft bij beschikking van 2 maart 2023 in het principaal en incidenteel hoger beroep:
- bepaald dat de contactregeling tussen de man en de kinderen voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden in het kader van de module Begeleide Omgangsregeling (BOR) van [instantie 1] , waarbij de regie over de invulling van die contacten wordt overgelaten aan [instantie 1] ;
- de man en de vrouw verwezen naar de module Begeleide Omgangsregeling van [instantie 1] ;
- de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de raad verzocht uiterlijk 1 november 2023 (pro forma) de rapportage van [instantie 1] over de voortgang van het BOR-traject bij het hof in te dienen en, indien de BOR-rapportage voor de raad aanleiding geeft voor een aanvullend onderzoek naar de omgangsregeling tussen de man en de kinderen, uiterlijk binnen twee weken na het beschikbaar komen van die rapportage, het hof en partijen daarover te informeren en een indicatie te geven wanneer het nadere rapport van de raad te verwachten is;
- onder verwijzing naar hetgeen onder 9.4.4. van die beschikking is overwogen, voorwaardelijk opdracht aan de Raad voor de Kinderbescherming gegeven om aanvullend onderzoek te doen naar en te rapporteren en te adviseren over de omgangsregeling tussen de man en de kinderen;
- voor het geval de raad een nader onderzoek niet noodzakelijk acht, partijen in de gelegenheid gesteld om zich over de BOR-rapportage schriftelijk uit te laten.
Iedere verdere beslissing is aangehouden.

12.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

12.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- een V-formulier met een brief en bijlage (het eindverslag BOR van [instantie 1] ) van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 21 november 2023;
- een rapport van de raad van 28 februari 2024, ingekomen op 4 maart 2024;
- een V-formulier van de advocaat van de man d.d. 18 maart 2024;
- een V-formulier van de advocaat van de vrouw d.d. 18 maart 2024.
12.2.
Het hof heeft naar aanleiding van de ontvangen V-formulieren, waarin met name het standpunt van de man over het advies van de raad in het raadsrapport niet duidelijk was, besloten opnieuw een mondelinge behandeling te plannen. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Van Roy;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Haas;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

13.De motivering van de beslissing

in het principaal en incidenteel hoger beroep
13.1.
Uit het overgelegde ‘eindverslag BOR’ van [instantie 1] komt, kort gezegd, naar voren dat er in de periode van juni 2023 tot en met augustus 2023 tussen de man en de kinderen vijf begeleide omgangsmomenten hebben plaatsgevonden en dat er daarna geen vervolgstappen zijn gezet omdat de man het niet eens was met de afspraken/randvoorwaarden rondom de omgangsmomenten.
13.2.
De raad heeft hierna een vervolgonderzoek ingesteld ter advisering. In het raadsrapport van 28 februari 2024 heeft de raad op grond van de beantwoording van de onderzoeksvragen, samengevat, het volgende laten weten.
Er moet opnieuw goed en gedegen zicht komen op het verloop en de effecten van de noodzakelijk geachte hulpverlening, voordat de raad definitief over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan adviseren.
Contact tussen de kinderen en de man is in het belang van de kinderen. Omdat er nog steeds zorgen zijn over de mogelijkheden van de man om de omgang veilig (onbeladen) vorm te geven en er onvoldoende zicht is op het effect van de persoonlijke problematiek van de man op zijn rol als opvoeder, is persoonlijke hulpverlening nodig, te weten iemand die de man ondersteunt in het inzicht krijgen op zijn gedragspatronen en persoonlijke problematiek. Er dient dan ook (opnieuw) gestart te worden met de omgang tussen de kinderen en de man onder professionele begeleiding (BOR 3) op neutraal terrein. Naast de omgangsbegeleiding hebben beide ouders begeleiding nodig op het gebied van ouderschapsreorganisatie, waarbij ingezet moet worden op solo parallel ouderschap.
De raad acht de professionele hulpverlening door de [instantie 2] aangewezen voor de duur van een half jaar. Binnen die periode moet duidelijk worden welke omgangsregeling het meest tegemoetkomt aan wat de kinderen nodig hebben, de mogelijkheden en belemmeringen van de ouders hierin en of er toegewerkt kan worden naar een zelfstandige omgangsregeling. Als het traject niet tot een regeling leidt, dan wil de raad aanvullend adviseren.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad benadrukt dat het van belang is dat de man ook hulp voor zichzelf zoekt. De man had wel hulp van [GGZ] GGZ, maar is voortijdig gestopt met dat traject. Uit het raadsrapport blijkt dat daardoor voor de betrokken hulpverlening niet de mogelijkheid is geweest een formele diagnose te stellen en ook niet is toegekomen aan het ‘ADHD stuk’.
Concluderend adviseert de raad het hof te bepalen dat de contacten tussen de kinderen en de man voorlopig, tot daarover nader wordt beslist, zullen plaatsvinden via de begeleide omgang (BOR 3) onder professionele begeleiding – waarbij wordt verstaan dat de professional de regie over de contacten heeft – en verder de behandeling van de zaak aan te houden voor een periode van ten minste acht maanden.
13.3.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling – kort gezegd – kenbaar gemaakt dat zij wel bedenkingen heeft bij het geadviseerde traject gelet op wat er al is geprobeerd om tot een omgangsregeling tussen de man en de kinderen te komen en de opstelling van de man, maar dat zij voor de kinderen zich wel voor het BOR 3-traject wil inzetten.
13.4.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling – kort gezegd – kenbaar gemaakt dat hij bij het adviseerde traject wel praktische voorwaarden heeft, namelijk dat het plaatsvindt op een vaste dag in de week (zodat hij dit met zijn werkgever kan afstemmen) en dat voor hem duidelijk is hoe lang het gaat duren, maar dat hij zich ook voor het BOR 3-traject wil inzetten.
13.5.
Het hof overweegt als volgt.
13.5.1.
Gezien voornoemd advies van de raad en de instemming van partijen met het door de raad geadviseerde BOR 3-traject gericht op omgangsbegeleiding en ouderschapsreorganisatie, zal het hof partijen verwijzen naar de module Begeleide Omgangsregeling niveau 3 van de [instantie 2] . De contacten tussen de man en de kinderen zullen voorlopig plaatsvinden in het kader van dat traject waarbij de regie over die contacten wordt overgelaten aan de betrokken professional van de [instantie 2] .
Het hof gaat ervan uit dat partijen hun volledige medewerking aan de verwijzing naar deze hulpverlening zullen verlenen.
13.5.2.
Partijen dienen zich zelf, zo nodig met behulp van hun advocaten, al dan niet via de gemeente, aan te melden bij de [instantie 2] voor genoemd traject.
Als het BOR 3-traject niet start of voortijdig wordt afgesloten, dan is het van belang dat de raad hiervan op de hoogte wordt gesteld en het hof hierover wordt geïnformeerd.
13.5.3.
De raad wordt verzocht de (eind)rapportage van de [instantie 2] over het verloop van het BOR 3-traject bij het hof in te dienen en, indien de raad dat noodzakelijk acht, na afloop van dat traject aanvullend te rapporteren en te adviseren ter zake van de omgang. Aan de raad wordt reeds nu voorwaardelijk daartoe opdracht gegeven.
13.5.4.
Het hof zal partijen te zijner tijd in de gelegenheid stellen om zich schriftelijk uit te laten over de rapportage van de [instantie 2] en, indien van toepassing, het aanvullende rapport en definitieve advies van de raad. Daarna zal het hof beslissen over het verdere vervolg van de procedure.
13.5.5.
Iedere verdere beslissing op de verzoeken van de man en de vrouw ter zake van de omgangsregeling wordt in afwachting van het verloop van het in te zetten traject aangehouden voor de duur van acht maanden, tot 1 maart 2025 (pro forma).
13.6.
Gelet op het voorgaande beslist het hof als volgt.

14.De beslissing

Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep:
verwijst de man en de vrouw naar de module Begeleide Omgangsregeling (BOR) niveau 3 van de [instantie 2] ;
bepaalt dat de contactregeling tussen de man en de minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,
voorlopig, tot daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden in het kader van de module Begeleide Omgangsregeling niveau 3 van de [instantie 2] , waarbij de regie over die contacten wordt overgelaten aan de [instantie 2] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de raad de rapportage van de [instantie 2] over de voortgang van het BOR 3-traject bij het hof in te dienen, waarna partijen om een schriftelijke reactie zal worden gevraagd;
geeft voorwaardelijk opdracht aan de raad om na afloop van het BOR 3-traject aanvullend onderzoek te doen naar en te rapporteren en te adviseren over de omgangsregeling tussen de man en de kinderen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot 1 maart 2025 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, G.M. Goes en J.W.P.N. Hermans en is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.