ECLI:NL:GHSHE:2024:2100

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
200.339.082_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling omgangsregeling tussen vader en minderjarige in voogdijzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter, die onder voogdij staat van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De vader verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling, terwijl de voogdijinstelling een beperking voorstelde. Het hof oordeelde dat de huidige omgangsregeling, die voorzag in contact van eenmaal per veertien dagen, niet in het belang van de minderjarige was, gezien de weerstand die zij tegen de vader vertoonde. Het hof stelde vast dat de vader niet in staat was om op een constructieve manier met de minderjarige om te gaan, wat leidde tot somatische klachten bij het kind. De rechtbank had eerder de omgangsregeling vastgesteld, maar het hof concludeerde dat zelfs deze regeling te frequent was. Het hof besloot dat er een minimale omgang van twee keer per jaar moest zijn, waarbij de invulling aan de GI werd overgelaten. De beslissing van het hof benadrukt het belang van het welzijn van de minderjarige en de noodzaak om haar wensen en grenzen te respecteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 juni 2024
Zaaknummer : 200.339.082/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/294601 / FA RK 21-2748
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.J.H.C. Glenz,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de GI.
Deze beschikking betreft de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
In deze zaak worden als informanten aangemerkt:
[de gezinshuismoeder], hierna te noemen: de gezinshuismoeder,
en
[de gezinshuisvader], hierna te noemen: de gezinshuisvader,
hierna gezamenlijk te noemen: de gezinshuisouders,
beiden wonend op een geheim adres.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 maart 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de door de vader in eerste aanleg verzochte omgangsregeling vast te stellen, te weten – kort en zakelijk weergegeven – een omgangsregeling van eenmaal per veertien dagen een weekend van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 mei 2024, heeft de GI verzocht bij wijze van incidenteel appel, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de regie over de omgang tussen de vader en [minderjarige] bij de GI wordt belegd.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 21 mei 2024, heeft de vader verzocht het verzoek van de GI af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Glenz en B. Nusht als tolk (tolknummer 1471);
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de gezinshuismoeder.
2.5.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 10 december 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van [de moeder] (hierna: de moeder) en de vader is – voor zover hier van belang – [minderjarige] geboren.
3.2.
[minderjarige] heeft vanaf 15 februari 2016 onder toezicht gestaan van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 15 februari 2020.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 15 februari 2016 uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg.
[minderjarige] verblijft sinds juli 2018 in het huidige gezinshuis.
3.3.
Bij beschikking van 9 april 2020 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, het ouderlijk gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd over [minderjarige] benoemd. Bij beschikking van 24 september 2020 van dit hof is deze beschikking bekrachtigd.
3.4.
De vader heeft in eerste aanleg op 15 juli 2021 verzocht een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen.
Bij tussenbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige] voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, in het kader van de een omgangsregeling eenmaal per veertien dagen gedurende twee uur omgang heeft met de vader onder begeleiding van [instantie 1] .
De rechtbank heeft in dat kader overwogen dat de beslissing op het verzoek wordt aangehouden “
voor de duur van negen maanden in afwachting van het verloop van de voorlopige omgangsregeling en de resultaten van de ingezette hulpverlening. Het is aan partijen om de rechtbank na afloop van deze termijn van negen maanden schriftelijk te informeren omtrent de stand van zaken onder overlegging van een rapportage van [instantie 1] . Verwacht wordt dat partijen zich dan schriftelijk uitlaten over het verloop van zowel de begeleide omgangsregeling als de ingezette hulpverlening en over het al dan niet handhaven van het verzoek/het verweer. In beginsel zal de zaak dan schriftelijk worden afgedaan, tenzij gemotiveerd wordt aangegeven dat een voortzetting van de mondelinge behandeling gewenst is. Daarna zal de rechtbank partijen informeren over het verdere verloop van de procedure.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige] in het kader van een omgangsregeling eenmaal per veertien dagen gedurende twee uur omgang heeft met de vader onder begeleiding van [instantie 2] of een soortgelijke zorgaanbieder en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte, na ontvangst van het verslag van [instantie 2] , geen nadere mondelinge behandeling gelast. De rechtbank heeft de vader verweten dat hij zeer laat de rechtbank heeft bericht, maar de vader heeft het verslag van [instantie 2] van 30 augustus 2023 zelf ook pas op 8 september 2023 ontvangen.
De vader betwist dat hij niet op een zinvolle wijze invulling kan geven aan het contact met [minderjarige] en dat hij hierbij ondersteuning van de begeleiders nodig heeft. De vader bezoekt tijdens de omgang plekken die bestemd zijn voor kinderen, bijvoorbeeld het dierenpark. Dit is naar de mening van de vader een zinvolle invulling van het contact.
De vader betwist dat hij moeite heeft de persoonlijke grenzen van [minderjarige] te respecteren en accepteren. Hij komt de in dat kader gemaakte afspraken na. Hij is het met sommige afspraken en de beperkingen die hem in dat kader worden opgelegd echter niet eens. Voor hem zijn die afspraken nooit duidelijk op een rij gezet. Dat zou wel helpend zijn. Van agressiviteit is geen sprake, maar soms voert de vader wel discussies met de GI en begeleiding als zij het standpunt van vader niet begrijpen of doen alsof de vader dom is.
De vader doet zijn best om [minderjarige] beter te leren kennen, maar dan moet daartoe wel voldoende gelegenheid krijgen. De vader heeft niet de indruk dat [minderjarige] het contact met hem wil vermijden. Zij hebben ook regelmatig telefonisch contact en zij gamen op afstand samen. [minderjarige] is blij en lacht tijdens de omgang.
De GI schrijft dat [minderjarige] (sinds kort) veel weerstand voelt ten opzichte van de vader. De vader gelooft niet dat die weerstand uit [minderjarige] zelf komt, of door de vader gevoed wordt. De weerstand is ontstaan doordat de GI, de omgangsbegeleiding, dan wel de gezinshuisouders, de omgang niet stimuleren. De beslissing om wel of niet naar de vader te gaan, moet niet aan het kind worden overgelaten. De bal kan daarom niet helemaal bij de vader worden gelegd.
Het taal- en cultuurverschil kan de vader niet overbruggen; het is aan de hulpverlening om dat te doen. De vader denkt dat hij een gezelliger en meer ontspannen contact met [minderjarige] kan hebben als dat bijvoorbeeld in de setting van het gezinshuis plaatsvindt. Daar kan [minderjarige] zichzelf zijn en met de andere kinderen spelen.
Het verslag van [instantie 2] dat in eerste aanleg is overgelegd is uiterst summier en blijkbaar opgesteld om gezien de tijdsdruk op korte termijn “iets” te produceren. Er worden geen concrete voorbeelden van misstanden genoemd.
De vader wil benadrukken dat hij zielsveel van [minderjarige] houdt en dat de band tussen hem en [minderjarige] niet moet worden afgebroken, maar door een uitgebreidere omgangsregeling zou moeten worden versterkt.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
Zowel de gezinsvoogd als de betrokken begeleiding van [instantie 2] doen hun uiterste best om de vader duidelijk te maken wat het effect is van zijn handelen en zijn gedrag op [minderjarige] . Dat doen zij in gesprekken met de vader en tijdens de begeleide omgang. Inmiddels zijn er jaren verstreken maar ziet de GI geen groei in de bewustwording van vader over zijn eigen handelen en moet de GI constateren dat het voor de vader onmogelijk is om te veranderen. [minderjarige] doet het in de kern en binnen haar mogelijkheden en rekening houdend met haar kwetsbaarheden heel goed. Bij de vader staat zijn eigen verlangen voorop en het ontbreekt hem aan de mogelijkheden om zich in [minderjarige] te verplaatsen.
Het nakomen van de omgangsregeling is in de praktijk niet haalbaar en gaat steeds meer ten koste van [minderjarige] en haar ontwikkeling. [minderjarige] wordt ouder en het wordt steeds moeilijker om haar te stimuleren. Dat wordt wel intensief gedaan, zowel door de GI als door de gezinshuisouders. Bijvoorbeeld door veel over de vader (en de moeder) te praten en foto’s en kaartjes van hen te laten zien. De GI stuurt naar de vader ook foto’s van [minderjarige] en houdt de vader op de hoogte van ontwikkelingen rondom [minderjarige] . De vader belt de gezinsvoogd ook drie keer in de week over [minderjarige] , maar hij is dan vooral op zoek naar zaken die niet goed gaan.
De GI vindt de situatie schrijnend, maar er moet wel rekening worden gehouden met het gevoel van [minderjarige] en met wat het voor haar betekent als er niet wordt geluisterd naar wat zij herhaaldelijk aangeeft.
De weerstand van [minderjarige] neemt toe. Zij geeft aan dat zij eigenlijk helemaal niet meer naar de vader wil gaan. Rondom de contactmomenten heeft [minderjarige] psycho-somatische klachten, zoals buikpijn. Zij vermijdt de vader tijdens de contactmomenten – zij gaat direct spelen om hem te vermijden en als zij naast de vader moet plaatsnemen draait zij zich van hem af – en gaat meer het contact met de begeleiders aan. [minderjarige] wordt niet blij van de cadeaus, de kleding en het geld dat de vader tegen haar wil blijft aanbieden. Gezien de beperkingen van [minderjarige] zelf kan van haar ook niet verwacht worden dat zij de problematiek van de vader kan overzien.
Sinds medio februari 2024 wordt de omgang, zoals vastgesteld in de bestreden beschikking niet meer nageleefd. Er is nu een begeleid contactmoment van eenmaal per zes weken. De vader is meegenomen in dit besluit en hij begreep dat [minderjarige] niet gedwongen kan worden. Kijkend naar [minderjarige] en de mogelijkheden van de vader is de GI van mening dat het vaststellen van een vaste omgangsregeling averechts werkt en in de praktijk niet waar te maken is. Ook niet als de frequentie omlaag gaat. De GI wil de regie over de omgangsregeling. De GI zal te allen tijde alles blijven zoeken naar een contactvorm en -frequentie die bij [minderjarige] past, waarbij de GI [minderjarige] ook zal blijven informeren dat de vader dit contact graag wenst en op de hoogte wil blijven van hoe het met [minderjarige] gaat.
3.9.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd.
Het is duidelijk dat de vader zijn dochter wil blijven zien. Al sinds 2021 word op dat contact ingezet en in dat kader is er al van alles geprobeerd. Duidelijk is geworden dat de vader niet in staat is te groeien en dat hij niet in staat is beter op [minderjarige] aan te sluiten. Daarbij speelt ook dat [minderjarige] drie jaar was toen zij uit huis geplaatst werd en dus geen actieve herinneringen heeft aan dat gezinsleven bij de ouders. Ook speelt haar kind eigen problematiek mee. Het is voor haar moeilijk te begrijpen waar de behoefte van vader vandaan komt.
De vader doet zo erg hard zijn best, dat hij [minderjarige] juist verder van zich af duwt. De raad zou willen dat er een fijner contact plaatsvond tussen [minderjarige] en de vader, maar het lukt niet dat te realiseren.
Duidelijk is dat het verzoek van de vader te veel en te hoog gegrepen is. De raad begrijpt wel dat de vader behoefte heeft aan een basisregeling. Het risico daarvan is echter dat als [minderjarige] nog steeds periodiek naar de vader “moet”, dit haar weerstand vergroot. Tegelijkertijd ziet de raad bij de GI en het gezinshuis een grote bereidheid en flexibiliteit is om te kijken naar wat er wél mogelijk is. De vader moet zich wel realiseren dat het contact er anders uit zal gaan zien.
3.10.
De gezinshuismoeder heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht.
[minderjarige] is hard gegroeid en zij begint zich een eigen mening te vormen. De gezinshuismoeder ziet veel weerstand bij [minderjarige] om naar de vader te gaan. Ze is dan huilerig en boos. De gezinshuisouders bereiden [minderjarige] steeds goed voor, door met haar te praten en samen naar foto’s te kijken. Ze is na het contact verdrietig en boos, ook op de gezinshuismoeder. De gezinshuismoeder vindt dat ervoor dient te worden gewaakt dat [minderjarige] zich tegen haar gaat keren, omdat ze van haar naar de vader moet gaan.
Het is een vervelende situatie voor de vader, maar zij kan [minderjarige] niet bij dwingen te gaan. [minderjarige] geeft bij de gezinshuismoeder aan dat zij het niet fijn vindt wat de vader allemaal doet en zegt tegen de wens van [minderjarige] in. Dat roept bij haar weerstand op.
Buiten de contactmomenten stuurt de vader ook dagelijks berichten naar [minderjarige] . Daarover heeft [minderjarige] ook aangegeven dat zij dat niet wil. De vader doet dat vervolgens toch.
De gezinshuismoeder heeft de vader in het verleden ook wel eens tips gegeven. Zij weet niet of de vader deze tips begrijpt, aangezien hij zijn gedrag daarop niet heeft aangepast.
De overwegingen van het hof
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.11.2.
Het hof is van oordeel dat uitbreiding van de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] , zoals de vader wil, niet in het belang van [minderjarige] is.
[minderjarige] ervaart veel weerstand ten opzichte van de vader. Uit de stukken kan wel duidelijk worden opgemaakt dat de GI, de betrokken hulpverlening en de gezinshuisouders zich al jaren vergeefs inspannen om de vader beter bij [minderjarige] te laten aansluiten en hem duidelijk te maken dat hij met bepaalde gedragingen en opmerkingen over de grenzen van [minderjarige] gaat.
Het in eerste aanleg overgelegde verslag van [instantie 2] was inderdaad erg summier en weinig concreet. In hoger beroep is echter een tweetal nadere rapportages overgelegd van [instantie 2] waarin een en ander uitvoeriger is onderbouwd.
Het gaat bijvoorbeeld over het aanbieden van cadeaus, eten en drinken en geld, ook als [minderjarige] dat duidelijk en herhaaldelijk afwijst, om het vervolgens toch aan haar op te dringen. De vader geeft [minderjarige] knuffels en kusje, ook als [minderjarige] aangeeft dat zij niet wil: hij doet dat dan toch. Het hof leest in de beschikking van de rechtbank Limburg van 9 april 2020, waarbij het gezag van de ouders is beëindigd, dat de vader [minderjarige] tijdens de contactmomenten met haar onverwacht en tegen de wens van [minderjarige] in met de moeder confronteerde. In de in hoger beroep overgelegde nadere rapportages van [instantie 2] leest het hof dat de vader nog steeds het onderwerp ‘moeder’ blijft aansnijden bij [minderjarige] terwijl zij duidelijk aangeeft dat niet prettig te vinden. Daarbij stelt de vader weinig vragen aan [minderjarige] en toont bij weinig interesse. De begeleider houdt de gesprekken op gang.
Ook buiten de begeleide contacten stuurt de vader iedere dag, eveneens tegen de wens van [minderjarige] en hoewel hij daarop is aangesproken, berichtjes naar haar.
De vader ziet niet in dat door continu de grenzen van [minderjarige] niet te respecteren, hij [minderjarige] steeds verder van zich af heeft geduwd. De vader is in dat kader niet in staat gebleken op zichzelf en zijn handelen te reflecteren.
De weerstand van [minderjarige] tegen de vader is zo groot geworden, dat zij helemaal niet meer naar hem toe wil te gaan. Zij ervaart somatische klachten rondom de begeleide contactmomenten en laat veel boosheid, verdriet en frustratie zien. Die boosheid richt zich ook tegen de gezinshuismoeder en de gezinsvoogd. Het is treurig dat het de vader niet gelukt is een groei te laten zien in het aangaan van het contact met [minderjarige] , zowel voor [minderjarige] als voor de vader.
3.11.3.
Het hof is het met de vader eens dat een kind in beginsel gestimuleerd moet worden in het onderhouden van de band met zijn of haar ouders, ook als dat kind weerstand laat ziet. Het hof volgt de vader ook in zijn stelling dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld waar de weerstand precies vandaan komt en dat dit te wijten is aan het gedrag van de vader. Het hof neemt in dit kader mee dat [minderjarige] een kwetsbaar meisje is, met een belaste geschiedenis en kind eigen problematiek. [minderjarige] was heel jong toen zij uit huis werd geplaatst en in gezinsverband nauwelijks een band met de vader kunnen opbouwen. Het feit dat de vader al jarenlang structureel over de grenzen van [minderjarige] gaat, heeft in ieder geval niet bijgedragen aan de kwaliteit van het contact tussen [minderjarige] en de vader. Het hof acht het begrijpelijk en invoelbaar dat dit tot weerstand bij [minderjarige] leidt.
3.11.4.
Hoewel het in beginsel in het belang van [minderjarige] moet worden geacht dat zij een band van betekenis met haar vader kan opbouwen en onderhouden, is het op dit moment meer in het belang van [minderjarige] dat wordt geluisterd naar wat zij aangeeft en dat haar mening serieus wordt genomen. Het hof acht ook van belang dat de band van [minderjarige] met de gezinsvoogd en de gezinshuisouders niet (verder) onder druk moet komen te staan. Voorkomen moet worden dat zij zich ook door hen niet gehoord of begrepen voelt.
3.11.5.
Het hof concludeert dat er niet alleen geen ruimte is voor een uitbreiding van het contact tussen [minderjarige] en de vader, zoals hij heeft verzocht, maar dat zelfs de huidige omvang van het begeleide contact met de vader, dat wil zeggen een contactmoment in de twee weken, te frequent en niet in het belang van [minderjarige] is. In die zin volgt het hof het standpunt van de GI.
3.11.6.
Het hof is het echter met de vader eens dat er wel een ondergrens moet zijn. Het hof zal dus niet, zoals de GI heeft verzocht, het inleidend verzoek van de vader alsnog geheel afwijzen en géén vaste omgangsregeling vast stellen.
Het hof acht een minimale frequentie van twee keer per jaar passend. Het is aan de GI om in te schatten en met de betrokken begeleiding, de gezinshuisouders en [minderjarige] af te stemmen op welk moment, hoe lang en waar dat contact kan plaatsvinden. Op basis van het relaas van de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof het vertrouwen dat de GI zich maximaal blijft inspannen om waar mogelijk extra contactmomenten te realiseren, in welke vorm dan ook.
Voor de vader (en zijn advocaat) kan het helpend zijn als duidelijk op schrift wordt gesteld wat er van de vader in het contact met [minderjarige] wordt verwacht en van welke gedragingen hij zich (tijdens begeleide contactmomenten en daarbuiten) dient te onthouden, in het belang van [minderjarige] .
3.12.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing van het hof.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 december 2023;
en opnieuw recht doende:
stelt tussen de vader en [minderjarige] een omgangsregeling vast, waarbij de vader en [minderjarige] recht hebben op contact met elkaar: ten minste tweemaal per jaar, waarbij de invulling en het bepalen van het tijdsstip en de duur van deze contactmomenten aan de GI wordt overgelaten;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.M.D.M. van der Linden en M.J.C. van Leeuwen en is op 27 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.