ECLI:NL:GHSHE:2024:2101

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
200.335.109_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging ontslag mentor na aanvankelijke schorsing en benoeming van een onafhankelijke professionele mentor

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontslag van een mentor, [verzoekster], die eerder was benoemd door de kantonrechter. De zaak betreft de belangen van [betrokkene], die onder mentorschap staat. De kantonrechter had [verzoekster] ontslagen als mentor en [mentor] benoemd als nieuwe mentor, omdat er gewichtige redenen waren om te concluderen dat [verzoekster] niet meer in het belang van [betrokkene] kon handelen. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [betrokkene] voorop stond. Het hof oordeelde dat de relatie tussen [verzoekster] en de zorginstelling, [instantie 1], ernstig verstoord was, wat de zorg voor [betrokkene] in gevaar kon brengen. [verzoekster] had tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep haar standpunten uiteengezet, maar het hof oordeelde dat zij onvoldoende had aangetoond dat de huidige mentor haar taak niet naar behoren uitvoert. De beslissing van de kantonrechter om [verzoekster] als mentor te ontslaan en [mentor] te benoemen werd als juist beschouwd, gezien de omstandigheden en de belangen van [betrokkene].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 juni 2024
Zaaknummer: 200.335.109/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10036872 OV VERZ 22-4862
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] (België),
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. C.G.J.E. Lut.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [betrokkene] respectievelijk de betrokkene,
[mentor],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de mentor,
advocaat: mr. M. Harte,
[vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader van betrokkene,
[bewindvoerder] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, van 25 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties en aanvullend beroepschrift, ingekomen ter griffie op 28 november 2023 respectievelijk 23 april 2024, heeft [verzoekster] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het hoger beroep van [verzoekster] gegrond te verklaren en
primair[verzoekster] tot mentor te (her)benoemen en
subsidiair[B.V.] B.V. (mevrouw mr. [medewerker 1] ) tot (onafhankelijk) mentor te benoemen.
2.2.
De bewindvoerder heeft bij brief van 28 december 2023 het hof bericht geen verweerschrift te zullen indienen en zich te conformeren aan de bestreden beschikking.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 29 januari 2024, heeft de mentor verzocht
primair[verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep jegens de mentor en
subsidiairhet hoger beroep van [verzoekster] af te wijzen als ongegrond en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [verzoekster] , bijgestaan door mr. Lut;
  • de mentor, bijgestaan door mr. Harte;
  • [medewerker 2] , namens de bewindvoerder.
2.4.1.
De betrokkene en de vader van betrokkene zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 20 december 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van [verzoekster] op 12 maart 2024;
  • het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van [verzoekster] op 14 maart 2024;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van [verzoekster] op 14 mei 2024;
  • het e-mailbericht van de advocaat van [verzoekster] van 15 mei 2024, met als bijlagen de volledige zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling bij de rechtbank gehouden op 27 oktober 2022 en de volledige bestreden beschikking.
2.6.
Na de mondelinge behandeling is op verzoek van het hof nog ingekomen:
- de door de advocaat van [verzoekster] overgelegde ingevulde en ondertekende bereidverklaring van de voorgestelde mentor [B.V.] B.V., ingekomen ter griffie op 16 mei 2024.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij beschikking van 19 september 2014 heeft de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, over de goederen die [betrokkene] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld en ten behoeve van [betrokkene] een mentorschap ingesteld, met benoeming van [verzoekster] tot bewindvoerder en mentor.
3.2.
Bij beschikking van 5 oktober 2021 heeft de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, [verzoekster] ontslagen als bewindvoerder en [bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder benoemd.
De procedure in eerste aanleg
3.3.
Bij brief van 4 augustus 2022 heeft de bewindvoerder de kantonrechter medegedeeld dat [verzoekster] niet in het belang van betrokkene handelt en per direct uit haar rol als mentor dient te worden gezet.
3.4.
Bij beschikking van 5 augustus 2022 heeft de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, (ambtshalve) met ingang van heden, [verzoekster] als mentor van betrokkene geschorst en [tijdelijke mentor] tijdelijk tot mentor van betrokkene benoemd.
3.5.
De bewindvoerder heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 11 augustus 2022, verzocht het bewind en het mentorschap om te zetten naar een ondercuratelestelling van [betrokkene] , met benoeming van [tijdelijke mentor] tot curator.
3.6.
Bij beschikking van 22 november 2022 heeft de kantonrechter de schorsing van [verzoekster] als mentor van betrokkene voorshands in stand gehouden en iedere verdere beslissing hieromtrent aangehouden.
3.6.1.
De kantonrechter heeft bij die beschikking verder bepaald dat alle betrokkenen opnieuw zullen worden gehoord, gelijktijdig met de behandeling van het verzoek tot ondercuratelestelling van [betrokkene] .
3.7.
De kantonrechter heeft bij beschikking van 10 maart 2023:
  • het verzoek tot ondercuratelestelling van Igancio afgewezen;
  • het onderzoek naar de vraag of [verzoekster] al dan niet (definitief) ambtshalve uit haar functie van mentor van [betrokkene] dient te worden ontslagen, aangehouden.
3.8.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kantonrechter met ingang van heden [verzoekster] ontslagen als mentor over betrokkene en [mentor] tot mentor benoemd.
De procedure in hoger beroep
3.9.
[verzoekster] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.10.
[verzoekster] voert in het beroepschrift en het aanvullend beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
[verzoekster] kan uitstekend als mentor fungeren. Dit is ook in het belang van betrokkene. Zij heeft er altijd in voorzien dat de zaken voor betrokkene goed geregeld waren. Ook betwist [verzoekster] dat zij niet op afspraken over betrokkene verschijnt. Zij is hooguit af en toe wat later omdat zij ook nog de zorg heeft voor twee thuiswonende kinderen; dan stelt ze [instantie 1] altijd op de hoogte. [verzoekster] kan van een afstand kijken naar de belangen van betrokkene en daarover – in samenspraak met [instantie 1] – beslissen. [instantie 1] is ten onrechte van mening dat dit niet het geval is. [verzoekster] erkent dat de relatie tussen haar en [instantie 1] ernstig bekoeld is. [instantie 1] wil hierover niet het gesprek met [verzoekster] aangaan. Dit kan echter niet aan [verzoekster] worden tegengeworpen en maakt niet dat [verzoekster] niet langer – in het belang van betrokkene – met [instantie 1] kan overleggen. Zij heeft met het verzorgend personeel van betrokkene een goed contact; alleen met de leiding van [instantie 1] niet. [verzoekster] betwist verder dat er vermenging optreedt van haar rol als mentor en haar rol als moeder van betrokkene. In de instelling waar betrokkene voorheen verbleef, heeft zij haar rol als mentor altijd goed kunnen vervullen. De reden voor de overplaatsing van betrokkene naar [instantie 1] was hoofdzakelijk gelegen in de reistijd. [verzoekster] weet dat [instantie 1] de zorg, die zij als moeder van betrokkene wil, niet kan leveren. [instantie 1] schiet echter tekort in basiszorg. Betrokkene heeft doorligplekken, hij wordt niet op tijd verschoond en hij krijgt de voor hem noodzakelijke fysiotherapie en logopedie niet. Dit heeft voor een achteruitgang van de functies van betrokkene gezorgd. [verzoekster] is daarom kritisch richting [instantie 1] . Zij stelt vragen aan de leiding. Zo is zij niet tegen het gebruik van medicatie door betrokkene, maar wil zij wel uitleg waarom medicatie voor betrokkene noodzakelijk is. Verder is [verzoekster] niet tegen een hoger zorgniveau van betrokkene, maar vindt zij dat eerst het huidige zorgniveau daadwerkelijk door [instantie 1] aan betrokkene moet worden geleverd. Na een incident tussen [verzoekster] en de arts over de medicatie van betrokkene is zij door [instantie 1] ‘buiten spel’ gezet. [verzoekster] is inmiddels voor dit incident strafrechtelijk veroordeeld tot een taakstraf. Zij mag bovendien thans alleen nog het terrein van [instantie 1] betreden met toestemming van [instantie 1] , betrokkene mag niet meer bij haar logeren en zij heeft geen inzicht in de medische stukken en afspraken van betrokkene. De beperkte omgang tussen [verzoekster] en betrokkene is niet in het belang van betrokkene omdat dit hem in zijn ontwikkeling remt. Ook moet betrokkene nu lang reizen voor een relatief kort bezoek.
[verzoekster] betwist verder dat zij alleen aandacht heeft voor de uiterlijke verzorging van betrokkene. Zij heeft ook voldoende oog voor het welzijn van betrokkene. Wanneer je als mentor ziet dat betrokkene achteruitgaat, dan moet je pro-actief optreden. Dit doet de mentor echter niet. [instantie 1] kan nu met betrokkene doen wat zij willen. Verder verloopt de communicatie met de mentor niet goed. [verzoekster] wordt door haar niet op de hoogte gehouden over (de datum van) de medische afspraken omtrent betrokkene, zij mist betrokkenheid van de mentor omdat zij niet goed op de hoogte is van de situatie rondom betrokkene en zij is kortaf in de communicatie richting [verzoekster] .
[verzoekster] verzoekt
primairom (her)benoeming tot mentor van betrokkene. Indien zij door het hof weer tot mentor wordt benoemd, dan zou zij een gesprek met de leiding van [instantie 1] aangaan om de ‘lucht tussen hen te klaren’. Indien dat niet lukt dan zou [verzoekster] op zoek gaan naar een andere zorginstelling voor betrokkene.
Subsidiairdient het hof een andere mentor te benoemen waarmee [verzoekster] beter kan communiceren en daardoor beter kan afstemmen op de belangen en wensen van betrokkene. Zij heeft mr. [medewerker 1] (hierna: [medewerker 1] ) bereid gevonden om als mentor van betrokkene op te treden. [medewerker 1] heeft [verzoekster] als advocaat bijgestaan in een bestuursrechtelijke procedure; toen was er sprake van een prettig contact tussen hen. Ook heeft zij eenmalig met [medewerker 1] over het mentorschap gesproken.
3.11.
De mentor voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
[verzoekster] heeft de mentor niet als geïntimeerde aangemerkt, zodat [verzoekster] om die reden jegens haar niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De procedure is ‘rommelig en vaag’ verlopen. Dit maakte het voor de mentor lastig om in deze zaak verweer te voeren. Dat de mentor door het hof wel als belanghebbende is opgeroepen, maakt niet dat [verzoekster] jegens de mentor ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep. Ten aanzien van de overige belanghebbenden is [verzoekster] wél ontvankelijk.
Verder kan de grief van [verzoekster] niet slagen. De kantonrechter heeft op goede gronden [verzoekster] als mentor ontslagen. [verzoekster] stelt in hoger beroep onvoldoende waarom de beslissing van de kantonrechter onjuist is. Zij voert alleen aan dat zij als mentor van betrokkene kan (blijven) fungeren, maar gaat daarbij niet in op de overwegingen van de kantonrechter. Het beeld dat door [verzoekster] wordt geschetst klopt niet. Er is sprake van een patroon bij [verzoekster] . Zij heeft conflicten met meerdere professionals rondom betrokkene, terwijl deze professionals ‘gewoon hun werk doen’ en zij de vragen van [verzoekster] ‘netjes’ beantwoorden. [verzoekster] heeft echter vooral aandacht voor de uiterlijke verzorging van betrokkene en stelt onrealistische eisen aan het verzorgend personeel. Zij heeft minder aandacht voor de overige zaken rondom betrokkene. Ook komt [verzoekster] afspraken met [instantie 1] niet na. Zij komt veelvuldig te laat en zij valt uit richting de medewerkers van [instantie 1] . De mentor heeft verklaard dat [instantie 1] hierover op de ochtend van de mondelinge behandeling nog telefonisch contact met haar heeft opgenomen. De moeder was uitgevallen tegen het personeel. [instantie 1] had, omdat moeder te laat was, betrokkene al zijn medicatie toegediend. Het is niet in het belang van betrokkene dat [verzoekster] zijn mentor blijft. Het risico bestaat dan dat betrokkene door [verzoekster] bij [instantie 1] wordt weggehaald of dat [instantie 1] aangeeft dat betrokkene daar niet langer kan verblijven. [instantie 1] heeft namelijk aangegeven dat als moeder mentor wordt, zij ermee stoppen. De communicatie tussen [verzoekster] en [instantie 1] moet in het belang van betrokkene worden verbeterd, ongeacht wie de mentor is.
Verder bestaat er geen reden om de mentor te ontslaan. [verzoekster] heeft haar verzoek niet met onderliggende stukken onderbouwd. De mentor probeert de zorg rondom betrokkene te begeleiden. Zij gaat daarbij uit van de adviezen van de professionals (artsen, de gedragsdeskundige en [instantie 1] ) rondom betrokkene. Zij geeft haar toestemming voor de door de professionals noodzakelijk geachte onderzoeken. De mentor is niet op de hoogte van de data van de (zorg)afspraken van betrokkene; [instantie 1] regelt deze afspraken. Zij kon daarom [verzoekster] niet over de datum van de afspraak in het ziekenhuis inlichten. De mentor communiceert per e-mail met [verzoekster] . Verder heeft er een gesprek tussen hen via Teams plaatsgevonden.
De mentor is niet bekend met de door [verzoekster] voorgestelde [medewerker 1] als mentor. Het is te verwachten dat het bij een andere mentor ook niet gaat werken.
3.12.
De bewindvoerder voert tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De situatie rondom betrokkene is niet gewijzigd. De samenwerking met de mentor verloopt goed. Indien de bewindvoerder stukken nodig heeft dan worden deze door de mentor aangeleverd. Dat was toen [verzoekster] nog mentor was vaak niet het geval. De bewindvoerder heeft geen contact (meer) met [verzoekster] .
De motivering van de beslissing
3.13.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Ontvankelijkheid
3.13.1.
In het meest verstrekkende verweer voert de mentor aan dat [verzoekster] jegens haar niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep, omdat [verzoekster] in het beroepschrift ten onrechte de bewindvoerder in plaats van de mentor als geïntimeerde in hoger beroep heeft aangemerkt. Het is op grond van artikel 800 lid 1 jo. artikel 806 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de taak van het hof om alle belanghebbenden in de desbetreffende procedure te inventariseren en hen als zodanig te betrekken in de procedure. Nu het hof de mentor als belanghebbende heeft aangemerkt en in de gelegenheid heeft gesteld om een verweerschrift in te dienen, de mentor ook daadwerkelijk een verweerschrift heeft ingediend, het hof de mentor heeft opgeroepen voor de mondelinge behandeling en de mentor ook naar de mondelinge behandeling is gekomen, heeft de mentor in redelijkheid voldoende gelegenheid gehad om zich tegen het beroepschrift van [verzoekster] te kunnen verweren. Dat [verzoekster] in haar oorspronkelijk beroepschrift de mentor niet had genoemd als belanghebbende, doet hier niet aan af. Voor zover de mentor nog heeft aangevoerd dat het in deze zaak lastig was om verweer te voeren, kan dat niet tot een ander oordeel leiden. Niet is duidelijk gemaakt waarom het voor de mentor lastig was om verweer te voeren. Uit het beroepschrift volgt genoegzaam dat [verzoekster] opkomt tegen de bestreden beschikking waarbij zij als mentor van betrokkene is ontslagen en zij zich niet kan verenigen met de benoeming van [mentor] tot mentor. Van een strijd met de goede procesorde is het hof derhalve niet gebleken. Het hof komt daardoor aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek in hoger beroep van [verzoekster] toe.
Inhoudelijke beoordeling
3.13.2.
Ingevolge artikel 1:461 lid 1 aanhef en sub e en lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de mentor door de kantonrechter ontslag worden verleend, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om mentor te kunnen worden, zulks op verzoek van de medementor of degene die gerechtigd is mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451, eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve.
3.13.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het niet in het belang van betrokkene is om [verzoekster] weer in haar taak van mentor te herstellen en dat er gewichtige redenen aanwezig zijn om [verzoekster] als mentor van betrokkene te ontslaan.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.13.4.
[verzoekster] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – desgevraagd door het hof – verklaard dat zij inmiddels voor het incident met de arts van [instantie 1] is veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf. Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep blijkt verder genoegzaam dat de verhouding tussen [verzoekster] en [instantie 1] nog steeds ernstig verstoord is, hetgeen [verzoekster] ook erkent. Zo heeft [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij nog steeds geen contact heeft met de leiding van [instantie 1] . Daarbij komt dat de mentor tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat [instantie 1] haar die ochtend nog heeft gebeld omdat een afspraak met [verzoekster] spaak was gelopen en zij wederom boos is geworden op en is uitgevallen tegen de zorgverleners van betrokkene. Ook [verzoekster] zelf vindt het noodzakelijk, in het geval het hof haar primaire verzoek zou toewijzen, dat er een gesprek met de leiding van [instantie 1] plaatsvindt om ‘de lucht tussen hen te klaren’. Verder stelt [verzoekster] zelf dat [instantie 1] de voorkeur heeft voor een professionele mentor omdat zij zo weinig mogelijk met [verzoekster] te maken wil hebben. Gelet op deze ernstig verstoorde verhouding tussen [verzoekster] en [instantie 1] bestaat bij het gevaar dat de plaatsing van betrokkene binnen [instantie 2] van [instantie 1] niet gecontinueerd kan worden als [verzoekster] weer de mentor zou zijn. Onvoldoende is gebleken en met verificatoire bescheiden onderbouwd dat de zorg die door [instantie 1] wordt geleverd aan betrokkene ondermaats is. Het hof acht het gelet op de ernstige beperkingen van betrokkene in zijn belang dat er geen wijziging komt in zijn woonsituatie. Het risico daartoe is groot bij herbenoeming van [verzoekster] als mentor.
Daarbij komt dat, anders dan [verzoekster] in hoger beroep stelt, het incident met de arts van [instantie 1] niet de enige gewichtige reden is om [verzoekster] als mentor van betrokkene te ontslaan. De betrokken professionals zijn het erover eens dat [verzoekster] met name aandacht heeft voor de uiterlijke verzorging van betrokkene. Hieruit volgt dat [verzoekster] onvoldoende kan accepteren dat de primaire zorg voor betrokkene niet langer bij haar ligt maar bij [instantie 1] en dat dit steeds tot discussies met de verzorgers van betrokkene zal leiden. Verder volgt uit de stukken dat [verzoekster] minder oog heeft voor het welzijn en de behoeftes van betrokkene. Zo heeft zij in het verleden haar eigen behoefte aan omgang met betrokkene laten prevaleren en is zij afspraken met [instantie 1] hieromtrent niet altijd nagekomen.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank terecht [verzoekster] als mentor van betrokkene heeft ontslagen en een professionele mentor, in de persoon van [mentor] , heeft benoemd.
3.13.5.
Voor zover [verzoekster] subsidiair nog heeft verzocht om [medewerker 1] in plaats van [mentor] tot mentor te benoemen, is het hof van oordeel dat [verzoekster] dit verzoek onvoldoende (met onderliggende stukken) heeft onderbouwd. Niet althans onvoldoende is het hof gebleken dat de huidige mentor haar taak niet naar behoren uitvoert. De mentor heeft de stellingen van [verzoekster] hieromtrent gemotiveerd weersproken. Zo heeft zij tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep onweersproken verklaard dat zij bij de rondom betrokkene te nemen beslissingen de adviezen van professionals heeft opgevolgd en dat zij steeds toestemming heeft gegeven voor de door hen noodzakelijke geachte medische onderzoeken. Dat de mentor zaken omtrent betrokkene bij [instantie 1] dient na te vragen alvorens zij [verzoekster] een antwoord op haar vragen kan geven, maakt niet dat de mentor in haar taakuitoefening tekortschiet dan wel dat zij niet voldoende bij [betrokkene] betrokken is. Dat de mentor niet op de hoogte is van de exacte data waarop medische afspraken dan wel onderzoeken bij betrokkene plaatsvinden, maakt evenmin dat de mentor haar taak niet naar behoren uitoefent. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de mentor tijdens de mondelinge behandeling onweersproken heeft verklaard dat de feitelijke uitvoering wordt geregeld door [instantie 1] . [instantie 1] maakt de (medische) afspraken voor betrokkene.
3.13.6.
Het hof is tot slot van oordeel dat [verzoekster] onvoldoende heeft onderbouwd waarom de benoeming van [medewerker 1] tot mentor meer in het belang van betrokkene zou zijn. Uit de inhoud van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling volgt dat [verzoekster] een patroon laat zien waarbij zij herhaaldelijk in conflict komt met de bij [betrokkene] betrokken professionals. Niet valt in te zien waarom dit anders zou zijn met de door [verzoekster] voorgestelde mentor [medewerker 1] . De enkele stelling van [verzoekster] dat zij met [medewerker 1] een ‘betere klik’ heeft en dat zij met haar wel tot een vruchtbare samenwerking zal komen, zal het hof als onvoldoende onderbouwd passeren. Dat [medewerker 1] [verzoekster] in het verleden als advocaat heeft bijgestaan in een bestuursrechtelijke procedure en dat zij [medewerker 1] één keer over betrokkene heeft gesproken, acht het hof onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een dusdanige goede band tussen [verzoekster] en [medewerker 1] , dat een goede samenwerking daarmee is gewaarborgd.
De slotsom
3.14.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom , van 25 oktober 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. Goes, E.M.C. Dumoulin en E.M.D.M. van der Linden en is op 27 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.