ECLI:NL:GHSHE:2024:2107

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
20-002510-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. dr. M.M. Koevoets
  • mr. S.C. van Duijn
  • mr. A. Muller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een ouder wegens het niet nakomen van de Leerplichtwet voor haar minderjarige kind

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, een moeder, is veroordeeld voor het niet nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot haar minderjarige zoon. De kantonrechter had eerder een voorwaardelijke geldboete opgelegd, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en in plaats daarvan een taakstraf van 40 uren opgelegd, subsidiair 20 dagen hechtenis. De zaak kwam aan het licht door meldingen van schoolverzuim en de betrokkenheid van verschillende hulpverlenende instanties. Ondanks de inspanningen van deze instanties om de jongere naar school te krijgen, heeft de moeder niet voldoende medewerking verleend. Het hof oordeelde dat de verdachte als gezagsdragende ouder haar verplichtingen niet is nagekomen, wat heeft geleid tot een aanzienlijke leerachterstand voor haar zoon. De verdachte heeft in het verleden al eens eerder een veroordeling voor een soortgelijk feit gehad, maar het hof heeft rekening gehouden met haar financiële situatie en de recente inschrijving van haar zoon bij een particuliere onderwijsinstelling. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en relevante bepalingen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002510-23
Uitspraak : 21 juni 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 september 2023 in de strafzaak met parketnummer 02-112310-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter het tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als ‘als degene die het gezag over een jongere uitoefent de in artikel 2, eerste lid van de Leerplichtwet 1969 opgelegde verplichting niet nakomen’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en haar veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 2.000,00 subsidiair 30 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een geldboete ter hoogte van € 1.000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis, welke geldboete mag worden betaald in 5 maandelijkse termijnen van € 200,00.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daarnaast heeft de raadsvrouw een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 5 september 2022 tot en met 12 maart 2023 te Oosterhout, althans in Nederland, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [zoon verdachte] , geboren op [dag-maand] 2006, althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van de jongere [zoon verdachte] , geboren op [dag-maand] 2006, had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten Curio (Effent), stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 5 september 2022 tot en met 12 maart 2023 te Oosterhout, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [zoon verdachte] , geboren op [dag-maand] 2006, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten Curio (Effent), stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal leerplicht over het schooljaar 2022-2023 d.d. 4 april 2023, proces-verbaalnummer PV/0826-2022/2023 0068, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [leerplichtambtenaar] , leerplichtambtenaar en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar:
Ik, [leerplichtambtenaar] , leerplichtambtenaar in dienst van de gemeente [gemeente] , belast met de handhaving van de Leerplichtwet 1969, daartoe aangewezen door burgemeester en wethouders, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar nummer akte van beëdiging [nummer] , standplaats Breda, heb in verband met ongeoorloofd schoolverzuim na dit onderzoek vastgesteld dat [zoon verdachte] het gehele schooljaar, van 5 september 2022 tot en met 13 maart 2023 de school van inschrijving niet heeft bezocht.
Verdachten
Leerplichtige minderjarige:
Naam minderjarige: [zoon verdachte]
Geboortedatum en plaats: [dag-maand] 2006, [geboorteplaats zoon verdachte] , Nederland
Adres: [adres]
Pc/Woonplaats: [postcode en woonplaats]
Moeder: [verdachte]
Geboortedatum en plaats: [geboortedag] 1981, [geboorteplaats]
Adres: [adres]
Pc/Woonplaats: [postcode en woonplaats]

Vrijstelling

Tevens heb ik vastgesteld dat de leerplicht als bedoeld in artikel 3 van de Leerplichtwet is geëindigd, maar dat de jongere geen startkwalificatie heeft als bedoeld in art. 7.2.2, eerste lid onder b tot en met e, van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Verder bleek mij dat voor genoemde minderjarige geen vrijstelling als bedoeld in artikel 5, 5a of 15 van de Leerplichtwet, was verleend.
Voorts is mij gebleken, dat artikel 5 van deze wet niet van toepassing is, omdat de ouders de in artikel 6 bedoelde kennisgeving niet hebben ingediend.

Schoolloopbaan/gezinssituatie

Is vanaf 1 augustus 2022 ingeschreven op Curio (Effent) in Oosterhout.
Het wettig gezag ligt bij moeder. De feitelijke verzorging ligt bij moeder.

Bevindingen/advies leerplichtambtenaar

Ik ben vanaf oktober 2019 betrokken bij [zoon verdachte] . [zoon verdachte] gaat vanaf januari 2019 niet naar school. Moeder krijgt het niet voor elkaar [zoon verdachte] te motiveren voor school. Het lukt moeder niet [zoon verdachte] aan te melden op een andere, volgens haar passende school.
Na het opmaken van het proces-verbaal relatief schoolverzuim voor het schooljaar 2018-2019 d.d. 5 december 2019 en een eerste aanvullend proces-verbaal voor het schooljaar 2019-2020 d.d. 20 februari 2020 en een tweede aanvullend proces-verbaal d.d. 15 juli 2020 tegen moeder en [zoon verdachte] is OTS opgelegd.
Ondanks de OTS van oktober 2020 tot en met 5 januari 2023, de betrokkenheid van drie voogden en een persoonlijke begeleider voor moeder van [hulpverlenende instantie 1] is het niet gelukt [zoon verdachte] te laten deelnemen aan onderwijs of dagbesteding.
In overleg met moeder en alle betrokken partijen is er van 2019 tot 2023 al veel ingezet: RSV VO Breda, Procesregisseur van gemeente Oosterhout, Sociaal Wijkteam van gemeente Oosterhout, onderwijsconsulent, [hulpverlenende instantie 1] , Remedial Teaching, [hulpverlenende instantie 2] , [hulpverlenende instantie 3] , [hulpverlenende instantie 4] , Observatieklas. Er is in 2019 door mijn collega een melding gedaan bij Veilig Thuis.
Voor onderzoek, hulpverlening of dagbesteding voor [zoon verdachte] stond moeder niet open. [zoon verdachte] wordt ernstig bedreigd in zijn ontwikkeling. Niemand heeft zicht op hem, hoe het met hem gaat en waar hij mee bezig is. De laatste voogd, [voogd] , zij was betrokken van januari 2022 tot en met 5 januari 2023, is het niet gelukt in 2022 [zoon verdachte] te zien of te spreken. Moeder hield in 2022 alle gesprekken met [zoon verdachte] af en moeder en zoon verschenen niet meer op de rechtbank i.v.m. het verlengen van OTS.
[betrokkene] (Coördinator Regionaal Vangnet PrO/VSO) en ik hebben op 9 januari 2023 moeder uitgenodigd voor een gesprek. Zonder afmelding is zij niet verschenen. Op 18 januari 2023 is [betrokkene] onaangekondigd op huisbezoek geweest. Er werd niet open gedaan.
Omdat moeder niet meewerkt aan OTS is deze per 5 januari 2023 afgesloten. In plaats van [zoon verdachte] uit huis te plaatsen heeft de rechter besloten dat een strafrechtelijke maatregel (jeugdreclassering) moet worden opgelegd, zodat men [zoon verdachte] op het schoolverzuim kan aanspreken. Hiervoor is het noodzakelijk dat ik een proces-verbaal relatief schoolverzuim opmaak tegen [zoon verdachte] .
2.
Het proces-verbaal van de in deze zaak gehouden terechtzitting bij de kantonrechter te Breda, rechtbank Zeeland-West-Brabant, op 5 september 2023, voor zover inhoudende:
[zoon verdachte] (de zoon van verdachte) verklaart:
Het klopt dat ik al bijna vijf jaar niet meer naar school ga.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte haar best heeft gedaan om [zoon verdachte] naar school te krijgen, maar dat onderwijsinstellingen en hulpverlenende instanties haar daarbij onvoldoende hebben geholpen dan wel tegen hebben gewerkt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat [zoon verdachte] al langere tijd niet naar school gaat en er sprake is van schoolverzuim in de tenlastegelegde periode. Er zijn veel hulpverlenende instanties betrokken geweest om ervoor te zorgen dat [zoon verdachte] weer naar school zou gaan. De verdachte stelt dat zij er alles aan heeft gedaan om ervoor te zorgen dat [zoon verdachte] naar een passende school kon gaan en onderwijs kon volgen, maar uit de bevindingen van de leerplichtambtenaar blijkt dat zij diverse voorwaarden heeft gesteld aan onder meer de school en het niveau van onderwijs, dat zij niet openstond voor onderzoek, hulpverlening en dagbesteding voor [zoon verdachte] en niet op gesprekken van betrokken instanties kwam. Ook is het drie opeenvolgende voogden niet gelukt om [zoon verdachte] in het kader van een ondertoezichtstelling (OTS) naar school te krijgen. De verdachte hield in 2022 alle gesprekken met haar en haar zoon af en verscheen niet op de rechtbank in verband met het verlengen van de OTS. Dit heeft ertoe geleid dat [zoon verdachte] geen onderwijs heeft gevolgd in de tenlastegelegde periode en de verdachte als gezagsdragende ouder zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in die wet opgelegde verplichtingen niet is nagekomen. De verdachte weerspreekt deze gang van zaken in zoverre niet dat zij niet ontkent gesprekken en/of hulpverlening te hebben afgehouden in die zin dat zij vindt dat zij zich kritisch mocht opstellen als het om de schoolkeuze en het niveau daarvan gaat. Gelet op de jarenlange bestaande situatie dat [zoon verdachte] niet naar school is gegaan, zijn schoolniveau om die reden onduidelijk was en hij bovendien een ontwikkelingsachterstand had opgelopen, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof echter onvoldoende medewerking verleend aan de betrokken instanties met als gevolg dat [zoon verdachte] in de tenlastegelegde periode helemaal geen onderwijs heeft gevolgd.
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 2, eerste lid, van die wet opgelegde verplichtingen niet nakomen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan de verdachte een geldboete ter hoogte van € 1.000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis zal opleggen, welke geldboete mag worden betaald in 5 maandelijkse termijnen van € 200,00.
De raadsvrouw van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft het hof verzocht om aan de verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen, mede gelet op de financiële situatie van de verdachte.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969. De Leerplichtwet 1969 biedt het wettelijke kader om te garanderen dat kinderen het onderwijs genieten waar zij recht op hebben. Met schoolbezoek zijn zwaarwegende belangen gemoeid en het is dan ook een maatschappelijk belang dat de Leerplichtwet 1969 wordt gehandhaafd. De verdachte heeft een zeer onwenselijke en jarenlange bestaande situatie, waarin haar zoon niet naar school ging, in de tenlastegelegde periode in stand gelaten. Daarmee is niet alleen de inmiddels zeer forse leerachterstand van haar zoon verder vergroot, maar is hij ook sociaal-emotioneel minder ontwikkeld dan zijn leeftijdsgenoten. Naar verwachting zal hij daar in zijn verdere leven last van ondervinden.
Ten voordele van de verdachte overweegt het hof dat de zoon van verdachte sinds 26 februari 2024 staat ingeschreven bij een particuliere onderwijsinstelling en daar het vak Engels op niveau Havo volgt.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 april 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van het plegen van het onderhavige feit één keer eerder onherroepelijk is veroordeeld voor overtreding van de Leerplichtwet 1969. Uit voornoemd uittreksel blijkt tevens dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat zij twee kinderen heeft die naar school zouden gaan en dat zij weinig inkomsten heeft. De verdachte wil graag weer gaan werken.
Het hof ziet, anders dan de advocaat-generaal, in de financiële omstandigheden van de verdachte aanleiding om aan haar geen geldboete op te leggen. In hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht ziet het hof eveneens geen redenen – gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden van het onderhavige geval – om aan de verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen.
Alles afwegende acht het hof een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. dr. M.M. Koevoets, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. A. Muller, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 21 juni 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S.C. van Duijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.