ECLI:NL:GHSHE:2024:2159

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
200.334.638_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de instelling van bewind over de goederen van de rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de instelling van bewind over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de kantonrechter van 9 augustus 2023 te vernietigen, waarin bewind was ingesteld wegens verkwisting en problematische schulden. De rechthebbende was van mening dat hij niet betrokken was bij de beslissing tot onderbewindstelling en dat het bewind niet zinvol was zonder zijn medewerking. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 mei 2024 was de rechthebbende niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft de standpunten van de rechthebbende toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende zelf het verzoek tot onderbewindstelling had ondertekend, maar dat hij van mening was veranderd. Het hof heeft geoordeeld dat er geen concrete feiten zijn gepresenteerd die aantonen dat de rechthebbende in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De rechthebbende heeft ook na de bestreden beschikking een verzoek ingediend tot wijziging van de bewindvoerder, wat aantoont dat hij niet in staat is om zijn financiën zelf te beheren. Het hof heeft daarom de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en het verzoek van de rechthebbende afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 4 juli 2024
Zaaknummer: 200.334.638/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10619017 BM VERZ 23-3638
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. J.G. van Ek,
Als belanghebbenden merkt het hof aan:
[de voormalige bewindvoerder] B.V.gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [de voormalige bewindvoerder] B.V.
en
[de bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
en
[betrokkene 1] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [betrokkene 1] ,
en
[betrokkene 2] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen [betrokkene 2] ,
en
[de curator] in haar hoedanigheid van curator van [betrokkene 3] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 november 2023, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat er geen bewind over de goederen van de rechthebbende zal worden ingesteld, althans een beslissing te nemen die het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 mei 2024. Bij die gelegenheid is gehoord:
- mr. Van Ek namens de rechthebbende.
2.2.1.
De rechthebbende, de bewindvoerder, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.2.2.
[de voormalige bewindvoerder] B.V. en de curator zijn met bericht van afmelding niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van [de voormalige bewindvoerder] B.V. d.d. 28 november 2023, ontvangen op 30 november 2023;
- het V6-formulier d.d. 27 maart 2024, met bijlage, van de zijde van de rechthebbende;
- het e-mailbericht van [de voormalige bewindvoerder] B.V. d.d. 24 april 2024.

3.De feiten

3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter - voor zover in hoger beroep relevant - met ingang van 1 september 2023 voor de duur van vijf jaar, dus eindigend op 1 september 2028, wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld met benoeming van [de voormalige bewindvoerder] B.V. als bewindvoerder.
3.2.
Bij beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 februari 2024 heeft de kantonrechter [de voormalige bewindvoerder] B.V. met ingang van die datum ontslagen als bewindvoerder en vanaf die datum [de bewindvoerder] B.V. benoemd als bewindvoerder.

4.De omvang van het hoger beroep

De rechthebbende kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking (zie 3.1.) en is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.Het standpunt van de rechthebbende

De rechthebbende voert in het beroepschrift – samengevat – het volgende aan. De kantonrechter heeft het verzoek tot onderbewindstelling zonder mondelinge behandeling, en dus zonder de rechthebbende daarin te betrekken, toegewezen. De rechthebbende wil echter niet meewerken aan het bewind met [de voormalige bewindvoerder] B.V. als bewindvoerder. Als er geen draagvlak is aan de zijde van de rechthebbende is het bewind niet zinvol. De rechthebbende wil geen andere bewindvoerder. Hij wil dat het verzoek tot onderbewindstelling alsnog wordt afgewezen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de rechthebbende toegelicht dat hij slechts summier contact heeft met de rechthebbende via whatsapp of per e-mail. In deze berichten geeft de rechthebbende aan dat hij zijn hoger beroep handhaaft, maar een nadere toelichting hierop ontbreekt. De advocaat heeft gisteravond een bericht van de rechthebbende ontvangen dat hij niet op de mondelinge behandeling kan verschijnen omdat hij wegens hartklachten in het ziekenhuis ligt en dat de advocaat daarom mogelijk om uitstel van de mondelinge behandeling kan verzoeken.
De advocaat heeft van de bewindvoerder begrepen dat het bewind op dit moment in de stabilisatiefase zit: er is een leefgeldrekening geopend en de schuldenlast is vooralsnog vastgesteld op +/- € 18.000,-. Volgens de bewindvoerder werkt de rechthebbende niet echt mee aan het bewind, maar hij werkt het ook niet tegen.

6.De beoordeling

6.1.
Voorop gesteld wordt dat de advocaat van de rechthebbende geen concreet verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling heeft gedaan. Voor zover de rechthebbende wel heeft beoogd via zijn advocaat een dergelijk verzoek te doen, heeft het hof dit verzoek afgewezen wegens het ontbreken van enige concrete en verifieerbare onderbouwing daarvan.
Ten aanzien van het verzoek de onderbewindstelling alsnog af te wijzen althans op te heffen wordt het volgende overwogen.
Het wettelijk kader
6.2.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren
a. voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
6.3.
Ingevolge artikel 1:435 lid 1 BW benoemt de rechter bij het uitspreken van het bewind of zo spoedig mogelijk daarna een bewindvoerder. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel omtrent de geschiktheid van de te benoemen persoon.
De overwegingen van het hof6.4. In het beroepschrift is een grief gericht tegen het verloop van de procedure bij de kantonrechter, in die zin dat de kantonrechter het verzoek tot instelling van het bewind volgens de rechthebbende ten onrechte zonder mondelinge behandeling heeft toegewezen. Voor zover er al sprake is geweest van fouten of omissies in eerste aanleg, zijn deze fouten of omissies in hoger beroep hersteld nu de rechthebbende in hoger beroep is gekomen en alsnog voldoende in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt kenbaar te maken. Gelet hierop heeft de rechthebbende geen belang bij bespreking van deze grief.
6.5.
Uit het verzoek tot onderbewindstelling, blijkt dat de rechthebbende dit verzoek zelf (mede) heeft ondertekend en dat zijn goederen aldus (mede) op zijn eigen verzoek onder bewind zijn gesteld. Blijkens het ingestelde hoger beroep is de rechthebbende kennelijk van mening veranderd over de noodzaak tot het bewind en de persoon van de bewindvoerder. Noch in het beroepschrift noch tijdens de mondelinge behandeling zijn concrete feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan aannemelijk is geworden dat de rechthebbende zelf in staat is, al dan niet met enige hulp via bijvoorbeeld budgetbeheer, zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Niet in geschil is dat er nog steeds sprake is van een forse schuldenlast. In het plan van aanpak dat bij het verzoek tot onderbewindstelling is overgelegd, is de schuldenlast geschat op +- € 15.000,- terwijl volgens de advocaat van de rechthebbende uit recente informatie van de bewindvoerder blijkt dat de schuldenlast inmiddels is vastgesteld op +/- € 18.000,-. Bovendien is gebleken dat de rechthebbende na de bestreden beschikking, te weten op 3 januari 2024, zelfstandig een verzoek aan de kantonrechter heeft gedaan tot alleen wijziging van de bewindvoerder, welk verzoek bij beschikking van 14 februari 2024 is toegewezen. Uit deze beschikking blijkt dat de rechthebbende zelf in dit verzoek heeft aangegeven dat hij onvoldoende in staat is om zijn financiën zelf te beheren, dat de samenwerking met [de voormalige bewindvoerder] B.V. niet tot stand is gekomen en dat de rechthebbende zelf een andere bewindvoerder bereid heeft gevonden om te worden benoemd tot zijn bewindvoerder. De rechthebbende is om hem moverende redenen niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen noch heeft hij via zijn advocaat toegelicht wat deze beschikking van 14 februari 2024 betekent voor (de handhaving van) zijn hoger beroep.
Nu de rechthebbende aldus (ook) in die procedure kenbaar heeft gemaakt niet in staat te zijn zelf zijn financiën te beheren en gelet op hetgeen hiervoor overigens is overwogen, is niet aannemelijk geworden dat de bestreden beschikking op onjuiste gronden is gewezen. Derhalve faalt de grief van rechthebbende,.
6.6.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 augustus 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.N.M. Antens en E.M.D.M. van der Linden en is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.