3.9.Op 17 april 2024 heeft de vrouw zichzelf en [de minderjarige] , met ingang van 16 april 2024, uitgeschreven bij [plaats]. De gemeente Pelt, België, heeft op 29 april 2024 een voorlopig document ter staving van het duurzaam verblijf van de vrouw in België afgegeven.
De procedure in eerste aanleg
3.10.
3.10.1.In eerste aanleg heeft de man gevorderd de vrouw te veroordelen om de afgesproken contactmomenten tussen de man en [de minderjarige] van tweemaal per week van maximaal 1,5 uur bij de vrouw in huis na te komen, vast te stellen dat deze contacten wekelijks zullen plaatsvinden op woensdag vanaf 17.00 uur tot 18.30 uur en op vrijdag vanaf 17.00 uur tot 18.30 uur, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat de vrouw in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen. Tevens vordert de man de contacten vanaf 26 juni 2024 (13 weken na de geboorte van [de minderjarige] ) uit te breiden, in die zin dat het wekelijks contact op woensdag plaatsvindt vanaf 17.00 uur tot 19.00 uur bij de man thuis en op vrijdag vanaf 15.30 uur tot 18.30 uur bij de man thuis. Althans een zodanige contactregeling tussen de man en [de minderjarige] vast te stellen als de voorzieningenrechter juist acht.
3.10.2.De vrouw heeft de vordering van de man gemotiveerd weersproken. Zij concludeert tot onbevoegdheid van de voorzieningenrechter en voor zover de voorzieningenrechter zich bevoegd acht kennis te nemen van het gevorderde, tot niet-ontvankelijkheid van de man, dan wel tot afwijzing van de vordering van de man, met compensatie van proceskosten.
3.10.3.In reconventie heeft de vrouw gevorderd dat de man voorlopig, totdat in een bodemprocedure gedegen onderzoek is gedaan, het recht op contact met [de minderjarige] wordt ontzegd.
3.10.4.Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter in conventie:
- bepaald dat de man tweemaal per week gedurende 1,5 uur bij de vrouw thuis contact heeft met [de minderjarige] , welke contactmomenten zullen plaatsvinden op woensdag en vrijdag van 17.00 uur tot 18.30 uur.
- de vrouw veroordeeld haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de uitvoering van de bepaalde contactregeling, op verbeurte van een dwangsom van
€ 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan deze veroordeling voldoet;
- bepaald dat de contactmomenten tussen de man en [de minderjarige] vanaf 26 juni 2024 wekelijk plaats zullen vinden op woensdag van 17.00 uur tot 19.00 uur en op vrijdag van 15.30 tot 18.30 uur bij hem thuis.
In reconventie zijn de vorderingen van de vrouw afgewezen. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter in conventie en reconventie de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
De procedure in principaal en incidenteel hoger beroep en in het incident
3.10.5.De vrouw heeft in principaal hoger beroep zeven grieven aangevoerd. Zij vordert vernietiging van het bestreden vonnis en dat het hof zich (naar het hof begrijpt: alsnog) onbevoegd verklaard kennis te nemen van de vorderingen van de man, althans de vorderingen van de man af te wijzen, dan wel de vordering van de man ten aanzien van de dwangsommen af te wijzen, dan wel de dwangsommen te matigen c.q. te maximeren en de reconventionele vordering van de vrouw in eerste aanleg toe te wijzen althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht. Zij vordert in het incident de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het bestreden vonnis te schorsen voor de duur van de beroepsprocedure.
3.10.6.De man heeft in principaal hoger beroep de grieven van de vrouw weersproken en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring c.q. afwijzing van de vordering van de vrouw om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis te schorsen en de vorderingen van de vrouw in principaal hoger beroep af te wijzen.
De man heeft in incidenteel hoger beroep twee grieven aangevoerd. Hij vordert:
I. ten aanzien van de dwangsommen:
- het bestreden vonnis aan te vullen en de vrouw te veroordelen haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de uitvoering van de in het bestreden vonnis vastgestelde contactregeling die vanaf 26 juni 2024 is gaan gelden, inhoudende dat het contact tussen de man en [de minderjarige] wekelijks plaats zal vinden op woensdag vanaf 17.00 uur tot 19.00 uur bij de man thuis en op vrijdag van 15.30 tot 18.30 bij de man thuis, en de vrouw te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan deze vastgestelde contactregeling voldoet;
II. ten aanzien van de proceskosten
- de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en het hoger beroep.
3.10.7.De vrouw heeft de grieven in het incidenteel hoger beroep weersproken.
De standpunten in het principaal en incidenteel hoger beroep en in het incident
3.10.8.De vrouw voert – samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft zich ten onrechte bevoegd verklaard. De gewone verblijfplaats van [de minderjarige] was ten tijde van betekening van de dagvaarding in kort geding in België en niet in Nederland. Zij verbleven ten tijde van de betekening feitelijk al enkele weken in België, en [de minderjarige] heeft daarmee in haar jonge leven langer in België verbleven dan in Nederland. Bovendien waren de vrouw en [de minderjarige] op dat moment uitgeschreven in Nederland. Voorts is de binding tussen een baby en haar moeder dermate groot, dat ook daaruit volgt dat waar de vrouw verblijft, de baby de gewone verblijfplaats heeft. Voor zover de Nederlandse rechter wel absolute rechtsmacht had, was niet de rechtbank Oost-Brabant, maar de rechtbank Den Haag relatief bevoegd nu de vrouw ten tijde van betekening van de dagvaarding geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had. Verder is er in het bestreden vonnis ten onrechte vanuit gegaan dat de man juridisch vader is van [de minderjarige] en het gezag heeft over haar. De akte van erkenning is immers niet aangehecht aan de geboorteakte en derhalve staat er geen vader gemeld op de geboorteakte. De inhoud van de geboorteakte is leidend en levert dwingend bewijs op. De inhoud van de akte is tot op heden nog niet gewijzigd. De vraag is of de akte überhaupt gewijzigd gaat worden en wat voor invloed dat op onderhavige procedure heeft. De man had zich als niet-juridisch ouder moeten beroepen op het bepaalde in artikel 1:377a lid 2 BW om ontvankelijk te zijn. De man heeft dit nagelaten en bovendien is van een nauwe persoonlijke band tussen de man en [de minderjarige] geen sprake. Daarnaast is ten onrechte aangenomen dat er geen ontzeggingsgronden aanwezig zijn. Tijdens de relatie is de vrouw mishandeld door de man. Ook speelde het alcoholgebruik van de man een groot onderwerp van discussie tussen partijen. [de minderjarige] is afhankelijk van de vrouw, mede omdat zij nog borstvoeding krijgt van de vrouw. De stress en spanningen die de vrouw als gevolg van de rechtszaak ervaart, hebben hun weerslag op [de minderjarige] .
Inmiddels is de contactregeling zoals door de voorzieningenrechter vastgesteld, gestart. De vrouw heeft zorgen over hoe het contact bij de man in zijn woning zal gaan. Deze zorgen zijn versterkt door de contactmomenten. De man is vroeg weggegaan, heeft niets tegen [de minderjarige] gezegd en niet gevraagd of hij haar vast mocht houden. Voor zover het hof beslist dat er wel een contactregeling dient te komen, is de vrouw van mening dat een regeling waarbij er één keer per week op zaterdag van 20.00 tot 21.30 uur bij de vrouw thuis contact is tussen de man en [de minderjarige] in het bijzijn van de ouders van de vrouw, in het belang van [de minderjarige] is. Pas wanneer het vertrouwen van de vrouw in de man is gegroeid en zijn gedrag naar de vrouw aantoonbaar is veranderd, zou dit kunnen worden uitgebreid naar een frequentie tweemaal per week, te weten op woensdag en zaterdag. De rechtbank heeft ten onrechte een dwangsom gekoppeld aan de nakoming van de contactregeling. De vrouw heeft niet de financiële middelen om de hoge dwangsommen te betalen.
Ten aanzien van het incidenteel hoger beroep van de man voert de vrouw het volgende aan. De man heeft in eerste aanleg niet gevorderd dat er een dwangsom wordt verbonden aan de nakoming van de contactregeling die is gaan gelden vanaf 26 juni 2024 en het is niet mogelijk om dat in hoger beroep alsnog te doen. Daarbij is het niet de vrouw, maar de man die de vastgestelde regeling niet nakomt en enkel op de eerste drie contactmomenten is verschenen.
Ook ziet de vrouw in hetgeen de man heeft aangevoerd ten aanzien van de proceskosten geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat in familierechtelijke kwesties de kosten worden gecompenseerd.
Ten slotte dient de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis geschorst te worden. Er is sprake van een kennelijke juridische misslag. Allereerst had de Nederlandse rechter zich nooit bevoegd mogen verklaren, nu de Belgische rechter bevoegd was, en bovendien had de man niet aangemerkt kunnen worden als juridisch ouder waardoor een andere toets is gaan gelden. Voorts is tijdens de mondelinge behandeling een nieuwe DNA test overgelegd waaruit blijkt dat [de minderjarige] een andere biologische vader heeft. Vanwege dit novum dient de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis te worden geschorst tot er uitsluitsel is over de vraag wie de biologische vader is van [de minderjarige] middels een officiële test van Verilabs.
3.10.9.De man voert – samengevat – het volgende aan. De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht. De vrouw woonde/verbleef op het moment dat de mededeling van de behandeling van het kort geding werd gedaan, te weten op 15 april 2024, nog in Nederland. De concept-dagvaarding in eerste aanleg was al enkele dagen daarvoor aan haar advocaat toegezonden. Bovendien moet het centrum van haar leven in Nederland geacht worden te zijn. Dat zij tussentijds van woonplaats is gewijzigd, heeft geen invloed op de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Op grond van artikel 9 Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter) blijft, wanneer een kind ongeoorloofd wordt overgebracht naar een andere lidstaat, de rechter waar het kind vóór de ongeoorloofde overbrenging zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd. Ook kan op grond van artikel 8 Brussel II-ter de bevoegdheid van de Nederlandse rechter worden aangenomen. Deze twee uitzonderingen hebben voorrang op de hoofdregel uit artikel 7 Brussel II-ter.
De erkenning van [de minderjarige] is rechtsgeldig tot stand gekomen. De man is derhalve juridisch ouder van [de minderjarige] en hij oefent (gezamenlijk met de vrouw) het gezag over [de minderjarige] uit. Ook is er sprake van (intended) family life waardoor de man op grond van artikel 1:377a BW recht heeft op contact met zijn dochter. De beschuldigingen van de vrouw aan het adres van de man ter onderbouwing van haar vordering tot ontzegging van het contact maakt, betwist de man uitdrukkelijk.
Het is niet in het belang van [de minderjarige] om geen contact te hebben met haar vader. Het is niet wenselijk dat de bezoeken bij de vrouw thuis nog langer worden voortgezet. Er is voor de man tijdens die bezoeken geen of nauwelijks ruimte om contact te maken met [de minderjarige] . Op deze wijze kan geen band opgebouwd worden. In de omgeving van de man kan er beter gewerkt worden aan hechting tussen hem en zijn dochter.
Op grond van de gedragingen van de vrouw tot op heden valt niet te verwachten dat zij zal meewerken aan de opgelegde contactregeling. De oplegging van een dwangsom is dan ook noodzakelijk om haar te stimuleren om de regeling na te komen. Voor zover zij stelt dat zij geen middelen heeft om de dwangsom te betalen, hetgeen de man uitdrukkelijk betwist, merkt de man op dat zij ook geen dwangsommen hoeft te verbeuren als zij meewerkt aan de opgelegde regeling.
Om te voorkomen dat er in het geval van executie van de dwangsommen discussie ontstaat over de vraag of de opgelegde dwangsommen ook zijn gekoppeld aan de door de voorzieningenrechter vastgestelde regeling die vanaf 26 juni 2024 is gaan gelden, vordert de man in het incidenteel hoger beroep dat de dwangsom alsnog expliciet wordt gekoppeld aan deze contactregeling bij hem thuis. Verder wordt in het incidenteel hoger beroep verzocht de vrouw te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep nu zij [de minderjarige] heeft ontvoerd en bewust een onjuiste geboorteakte heeft laten opmaken en op deze wijze tracht de man uit het leven van [de minderjarige] te weren.
Ten slotte betoogt de man in het incident dat de vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad verklaring moet worden afgewezen. Allereerst heeft de vrouw geen belang bij het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het bestreden vonnis nu de hoofdvordering tegelijk met het incident wordt behandeld. Daarnaast zijn er ook geen gronden om de uitvoerbaarheid van het vonnis te schorsen. Van een juridische misslag is geen sprake noch zijn er nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht die zich pas na het vonnis in eerste aanleg hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat de tenuitvoerlegging wordt geschorst. Dit wordt niet anders door de enkele pagina uit het DNA-onderzoek die door de vrouw is overlegd en waaruit zou moeten blijken dat [de minderjarige] een andere biologische vader heeft. Deze test is zonder weten van de man uitgevoerd en hij heeft zijn twijfels bij de betrouwbaarheid van deze test. De man gaat er nog steeds vanuit dat hij de biologische vader van [de minderjarige] is en wil zo snel mogelijk een hechtingsrelatie met haar opbouwen.
3.10.10.De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling als volgt geadviseerd. Gezien de toenemende spanningen bij de overdrachten tussen de man enerzijds en de vrouw en de ouders van de vrouw anderzijds, zal de regeling die is opgelegd moeilijk uitvoerbaar zijn. De spanningen zouden weggenomen kunnen worden door middel van de betrokkenheid van een professionele derde. Het is van belang dat het contact plaatsvindt in een ontspannen omgeving. Daarbij is het wenselijk dat het contact bij de man thuis en bij voorkeur onder begeleiding van een professional plaatsvindt. Gezien het feit dat de vrouw inmiddels in België woont, kan de uitvoerbaarheid van zo’n begeleide regeling lastig zijn. Wellicht kan, als tijdelijke oplossing, iemand uit het netwerk van de man bij de overdracht aanwezig zijn. Het is van belang dat [de minderjarige] een onbelast contact heeft met beide ouders. Hoewel de kans aanwezig is dat uiteindelijk wordt vastgesteld dat de man niet de biologische vader van [de minderjarige] is, verzet haar belang zich op dit moment niet tegen contact met de man.
De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep
3.10.11.Gelet op het feit dat de vrouw in hoger beroep komt van een vonnis van de kort gedingrechter van de arrondissementsrechtbank Oost-Brabant is het hof ook in zoverre bevoegd van het hoger beroep tegen dit vonnis kennis te nemen.